ECLI:NL:RBROT:2022:7466

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
9743477
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig salaris en vakantiedagen met betrekking tot arbeidsovereenkomst tijdens coronaperiode

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter mr. P. Joele, heeft eiseres een vordering ingesteld tegen gedaagde voor betaling van achterstallig salaris en vakantiedagen. Eiseres, die van 1 maart 2020 tot en met 31 augustus 2021 in dienst was bij [naam cafe], vordert een totaalbedrag van € 17.541,38, inclusief 83 overuren en 93 vakantie-uren. Gedaagde heeft de vordering betwist en zelf een tegeneis ingediend van € 1.194,78, stellende dat eiseres te veel vakantie-uren heeft opgenomen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 augustus 2022 is de zaak besproken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het achterstallige salaris en vakantiegeld op 16 november 2021 volledig zijn betaald, waardoor deze onderdelen van de vordering niet meer ter beoordeling stonden. De rechter heeft geoordeeld dat eiseres geen recht heeft op de gevorderde overuren, omdat zij nooit opdracht heeft gekregen om over te werken. Tevens is vastgesteld dat eiseres in de coronaperiode wekenlang niet of nauwelijks heeft gewerkt.

Wat betreft de vakantie-uren heeft de kantonrechter geoordeeld dat eiseres in totaal 284,98 uur recht had op vakantie, waarvan zij er 243,2 heeft opgenomen. Dit laat een openstaand saldo van 41,78 uur, wat resulteert in een vordering van € 522,25 bruto. De kantonrechter heeft de vordering in reconventie van gedaagde afgewezen en geoordeeld dat eiseres de proceskosten moet betalen, terwijl gedaagde in de proceskosten in reconventie wordt veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 9743477 CV EXPL 22-1075
datum uitspraak: 8 september 2022 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: [woonplaats eiseres],
eiseres,
gemachtigde: mr. J.M.C. Wessels,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: mr. G.M. van den Bergh.
De partijen worden hierna ‘[eiseres]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 maart 2022, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • het antwoord in reconventie;
  • de nadere producties van [eiseres];
  • de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Op 22 augustus 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en hun gemachtigden besproken.

2..Het geschil

2.1.
[eiseres] eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 17.541,38 met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, is als volgt opgebouwd:
achterstallig salaris maart tot en met december 2020 € 2.675,07
achterstallig salaris juni 2021 tot en met augustus 2021 € 6.175,00
vakantiegeld over periode maart 2020 tot en met augustus 2021 € 3.458,00
83 overuren € 1.037,50
93 vakantie-uren € 1.162,50
wettelijke verhoging € 7.254,04
buitengerechtelijke incassokosten € 1.003,00
ontvangen betaling € 5.223,73 -/-
-------------
€ 17.541,38
2.2.
[eiseres] baseert de eis op het volgende. Zij is van 1 maart 2020 tot en met 31 augustus 2021 in dienst geweest van [naam cafe]. Zij heeft te weinig loon uitbetaald gekregen. [gedaagde] is aansprakelijk voor betaling van het loon.
2.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis van [eiseres] en eist zelf, samengevat:
  • [eiseres] te veroordelen aan hem te betalen € 1.194,78 met rente;
  • [eiseres] te veroordelen in de proceskosten in conventie en in reconventie met nakosten en met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.4.
[gedaagde] baseert de tegeneis op het volgende. [eiseres] heeft in 2020 en 2021 in totaal 110,22 uur te veel aan vakantie opgenomen. [gedaagde] vordert daarom terugbetaling van een deel van de eindafrekening, omdat [eiseres] de te veel genoten vakantie-uren onverschuldigd uitbetaald heeft gekregen en die betaling te kwader trouw heeft ontvangen.

3..De beoordeling

achterstallig salaris maart tot en met december 2020 € 2.675,07
achterstallig salaris juni 2021 tot en met augustus 2021 € 6.175,00
vakantiegeld over periode maart 2020 tot en met augustus 2021 € 3.458,00
3.1.
[eiseres] is van 1 maart 2020 tot en met 31 augustus 2021 bij [naam cafe] in dienst geweest. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] verklaard dat al het achterstallige salaris op 16 november 2021 is betaald. Ook het vakantiegeld was op 16 november 2021 volledig voldaan. Deze onderdelen van de vordering hoeven dus niet meer te worden beoordeeld.
overuren € 1.037,50
3.2.
[gedaagde] betwist dat [eiseres] overuren heeft gemaakt. Voor de verdere beoordeling is in dit geval niet van belang of [eiseres] al dan niet meer uren heeft gewerkt dan 38 uur per week. Ter zitting heeft [eiseres] desgevraagd bevestigd dat zij nooit opdracht heeft gekregen om overuren te maken. Reeds hierom moet dit deel van de vordering worden afgewezen. Voor zover [eiseres] zich – naar eigen zeggen – verplicht voelde om over te werken, overweegt de kantonrechter ten overvloede dat hiertegenover staat dat [eiseres] in de bewuste (corona)periode ook wekenlang niet of nauwelijks heeft gewerkt.
vakantie-uren
3.3.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] vakantie-uren moet betalen, omdat zij niet al haar vakantie-uren had opgenomen bij het einde van haar dienstverband. [gedaagde] stelt juist dat [eiseres] te veel vakantiedagen heeft genoten en daarom een deel van de eindafrekening moet terugbetalen. [eiseres] stelt niet dat zij op papier te weinig vakantie-uren toegekend heeft gekregen. Daarom kan worden uitgegaan van de aanspraak zoals weergegeven op het vakantie-urenoverzicht dat als productie 8 bij dagvaarding in het geding is gebracht.
3.4.
Voor de periode van 11 mei 2020 tot en met 23 mei 2020 zijn 76 vakantie-uren geregistreerd. [eiseres] heeft door middel van WhatsAppberichten onderbouwd dat zij die dagen wel heeft gewerkt. [gedaagde] heeft geen vakantie-aanvraag of andere stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat er (wel) vakantie is opgenomen in deze periode. Deze uren zijn dan ook onterecht in dit overzicht opgenomen als genoten vakantiedagen. De 7,6 uur op 26 november 2020 heeft [eiseres] onvoldoende gemotiveerd betwist en staan daarom terecht in het overzicht. Datzelfde geldt voor de 98,8 uur voor de periode van 7 december 2020 tot en met 24 december 2020. Dat betekent dat [eiseres] in 2020 106,4 uur heeft opgenomen.
3.5.
De opname van 7,6 uur op 30 januari 2021 is door [eiseres] niet gemotiveerd betwist. Volgens [eiseres] mogen er voor de periode dat zij in Curaçao was, geen vakantie-uren worden afgeboekt, maar dat is niet juist. [eiseres] is op vakantie geweest naar Curaçao tijdens haar dienstverband. Dan dienen er vakantiedagen op te worden genomen. [eiseres] kon in deze periode immers niet ook werkzaamheden voor haar werkgever verrichten, terwijl zij daar – op verzoek van de werkgever, ook al was het café in verband met de coronaregels gesloten – wel toe verplicht was. Ook de omstandigheid dat [gedaagde] akkoord is gegaan met de afwezigheid van [eiseres] betekent niet dat [eiseres] geen vakantiedagen op hoefde te nemen tijdens haar afwezigheid. [eiseres] heeft niet gesteld dat [gedaagde] dáármee akkoord is gegaan. Ten aanzien van de ‘10 dagen in juli’ geldt het volgende. Vast staat dat [eiseres] deze dagen niet heeft gewerkt. Het café van [gedaagde] was dicht in verband met het ontbreken van de juiste vergunning. [gedaagde] stelt dat hij aan [eiseres] heeft gevraagd of zij tijdelijk in een ander café in de buurt kon werken, totdat het café van [gedaagde] weer over de benodigde vergunning zou beschikken. [eiseres] betwist dat [gedaagde] dat aan haar heeft gevraagd. Daartegenover heeft [gedaagde] zijn stelling niet onderbouwd, zodat niet van de juistheid daarvan kan worden uitgegaan. De 76 uur die op deze periode betrekking hebben, zijn niet terecht in het overzicht opgenomen. Dat betekent dat [eiseres] in 2021 totaal 136,8 uur heeft opgenomen.
3.6.
De totale aanspraak op vakantie-uren in 2020 en 2021 was 284,98 uur (158,32 + 126,66). Daarvan heeft [eiseres] er op basis van de voorgaande beoordelingen 243,2 opgenomen. Dat betekent dat er nog 41,78 uur open staan. Dat staat gelijk aan een bedrag van € 522,25 bruto (41,78 x uurloon van € 12,50). Dat bedrag moet [gedaagde] aan [eiseres] betalen. Gelet hierop zal de vordering in reconventie van [gedaagde] worden afgewezen.
wettelijke verhoging
3.7.
De afspraak tussen partijen was dat er maandelijks een vast deel aan salaris werd betaald en dat er later een afrekening zou volgen. Vanaf het moment dat [eiseres] aanspraak heeft gemaakt op die afrekening, heeft [gedaagde] direct betaald. Onder die omstandigheid kan niet worden gezegd dat [gedaagde] het loon van [eiseres] te laat heeft betaald als bedoeld in artikel 7:625 BW. Daarom wordt er geen wettelijke verhoging toegewezen.
buitengerechtelijke incassokosten en rente
3.8.
De buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen. Er zijn pas werkzaamheden verricht nadat het loon en het vakantiegeld reeds volledig waren betaald. Het zeer geringe belang van het toegewezen deel van de vordering rechtvaardigt geen toewijzing van enig bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten. De rente over het toegewezen bedrag wordt toegewezen vanaf de datum van de eindafrekening: 16 november 2021.
proceskosten
3.9.
Gelet op het zeer geringe deel van de vordering in conventie dat is toegewezen, moet [eiseres] de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten in conventie aan de kant van [gedaagde] tot vandaag vast op € 746,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 373,-). In reconventie krijgt [gedaagde] voor het grootste deel ongelijk en moet hij de proceskosten betalen. Deze kosten worden aan de kant van [eiseres] tot vandaag vastgesteld op € 62,- aan salaris voor de gemachtigde. Voor kosten die partijen maken na deze uitspraak kan ook een bedrag in rekening worden gebracht. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
uitvoerbaarheid bij voorraad
3.10.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4..De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 522,25 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 16 november 2021 tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten in conventie, aan de kant van [gedaagde] tot vandaag vastgesteld op € 746,-, met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in reconventie, aan de kant van [eiseres] tot vandaag vastgesteld op € 62,- aan salaris voor de gemachtigde;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en in het openbaar uitgesproken.
703