ECLI:NL:RBROT:2022:7490

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
C/10/637659 / HA ZA 22-375
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident over relatieve bevoegdheid en verwijzing naar de kantonrechter in een civiele zaak

In deze zaak, die op 7 september 2022 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een incident betreffende de relatieve bevoegdheid. De vrouw, eiseres in de hoofdzaak, heeft de man gedagvaard voor de rechtbank, maar de man stelt dat de vorderingen van de vrouw onder de competentiegrens van de kantonrechter vallen. De vrouw vordert onder andere betaling van € 5.750,00 voor een keuken en afgifte van een slaapkamerset en gouden armbanden. De man verzoekt de rechtbank om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren of de zaak door te verwijzen naar de kantonrechter. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een verdelingszaak en dat de vorderingen van de vrouw niet onder de bevoegdheid van de rechtbank vallen. De rechtbank verwijst de zaak naar de kantonrechter in Rotterdam, waarbij de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. De beslissing houdt in dat de vrouw en de man ieder hun eigen kosten dragen en dat de zaak op 21 september 2022 verder zal worden behandeld door de kantonrechter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/637659 / HA ZA 22-375
Vonnis in incident van 7 september 2022
in de zaak van
[eiseres01],
wonende in [woonplaats01] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. D. Abotay te Schiedam,
tegen
[gedaagde01],
wonende in [woonplaats02] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. S. Kandemir te Dordrecht.
Partijen worden hierna ‘de vrouw’ en ‘de man’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 april 2022, met producties 1 tot en met 4;
  • de conclusie van antwoord, ook inhoudende een incidentele vordering tot verwijzing naar de kantonrechter, met producties 1 tot en met 4;
  • het antwoord in het bevoegdheidsincident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert de vrouw:
primair
I. de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van € 5.750,00 ter zake van de keuken, althans een in goede justitie te betalen bedrag;
II. de man te veroordelen tot afgifte aan de vrouw van de slaapkamerset;
III. de man te veroordelen tot afgifte aan de vrouw van twee gouden armbanden met een waarde van € 1.200,00 per stuk;
subsidiair
IV. indien de man niet bereid is zijn medewerking te verlenen aan afgifte van de slaapkamerset aan de vrouw, de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 3.000,00 ter zake van die slaapkamerset;
V. indien de man zou ontkennen dat de gouden armbanden in zijn bezit zijn, de tussen partijen gesloten overeenkomst tot verdeling van de tot de ontbonden goederengemeenschap van partijen behorende gouden sieraden te vernietigen op grond van dwaling en de verdeling van die sieraden vast te stellen;
meer subsidiair
VI. indien de man zou ontkennen dat partijen een overeenkomst hebben gesloten tot verdeling van de tot de ontbonden goederengemeenschap van partijen behorende gouden sieraden, de verdeling van die sieraden vast te stellen;
primair, subsidiair en meer subsidiair
VII. de man te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
2.2.
De man voert verweer.

3..Het geschil in het incident

3.1.
De man vordert dat de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard, dan wel dat de zaak wordt doorverwezen naar de kantonrechter in de Rechtbank Rotterdam.
3.2.
De man stelt daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende.
3.2.1.
De vrouw heeft de man ten onrechte gedagvaard voor de rechtbank. De vorderingen van de vrouw vallen namelijk onder de competentiegrens van de kantonrechter. Door toedoen van de opzettelijke onjuiste rechtsingang van de vrouw moest de man maar liefst € 1.301,00 aan griffierecht betalen. De man kan dit echter niet betalen. Alleen al hierom moet de vrouw niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen en moet de vrouw in de proceskosten worden veroordeeld.
3.2.2.
In het geval dat de rechtbank zich met het voorgaande niet kan verenigen, moet de zaak worden doorverwezen naar de kantonrechter in de Rechtbank Rotterdam.
3.3.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van de man, dan wel tot afwijzing van de vordering tot doorverwijzing naar de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam.
3.4.
De vrouw stelt daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende.
3.4.1.
Op grond van artikel 42 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (hierna: ‘RO’) nemen de rechtbanken in eerste aanleg kennis van alle burgerlijke zaken, behoudens bij de wet bepaalde uitzonderingen. Waar het de absolute bevoegdheid van de kantonrechter betreft, geeft artikel 93 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: ‘Rv’) een aantal uitzonderingen op artikel 42 RO. Deze uitzonderingen omvatten echter geen verdelingszaken. De vrouw is van mening dat gelet op artikel 678 lid 2 Rv de rechtbank bevoegd is, omdat de vordering ziet op een verdeling van de tussen partijen bestaande ontbonden huwelijksgemeenschap en er geen volledige overeenstemming is bereikt over de verdeling. In dit verband verwijst de vrouw naar de uitspraken met ECLI-nummers ECLI:NL:GHDHA:2018:714 en ECLI:NL:RBROT:2020:10668.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat het aanbrengen van een zaak bij de verkeerde rechter niet tot niet-ontvankelijkheid, maar tot verwijzing ex artikel 71 Rv leidt. De vordering van de man om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, is dus - ongeacht het antwoord op de vraag of de vrouw de zaak bij de juiste rechter heeft aangebracht - niet toewijsbaar.
4.2.
De vrouw stelt zich - onder verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 20 maart 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:714 - op het standpunt dat sprake is van een verdelingszaak en dat de zaak daarom tot de competentie van de rechtbank behoort. Uit de stellingen van partijen, leidt de rechtbank echter af dat er geen sprake is van een verdelingszaak.
4.3.
Niet is betwist dat de man en de vrouw beiden de Nederlandse nationaliteit hebben, zij in 2020 in Nederland met elkaar in het huwelijk zijn getreden en in februari 2022 zijn gescheiden. Omdat het huwelijk heeft plaatsgevonden ná 1 januari 2018 gold er tussen hen destijds een beperkte huwelijksgoederengemeenschap. De primaire vorderingen van de vrouw hebben geen betrekking op de verdeling van goederen die aan hen beiden toebehoren. Uit de stellingen van partijen volgt immers dat de keuken voor het huwelijk is aangeschaft en destijds door natrekking door de woning van de man, eigendom van de man is geworden. De keuken heeft daarom geen onderdeel uitgemaakt van de huwelijksgoederengemeenschap. Dat geldt ook voor de vordering tot afgifte van de slaapkamerset. Tussen partijen is niet in geschil dat de slaapkamerset voor het ontstaan van de huwelijksgoederengemeenschap is gekocht. Zij twisten echter over de vraag wie de set heeft gekocht en aan wie de set in eigendom toebehoort. Ook die vordering ziet, blijkens de stellingen, niet op de verdeling van een goed dat aan twee deelgenoten toebehoort. Dat geldt tot slot ook voor de twee gouden armbanden. Daarvan is immers niet in geschil dat de armbanden eigendom van de vrouw zijn, maar is in geschil het antwoord op de vraag of de armbanden al aan de vrouw zijn afgegeven. Artikel 678 lid 2 Rv mist gelet op het voorgaande dan ook toepassing. De rechtbank moet aan de hand van artikel 93 Rv beoordelen of de kantonrechter al dan niet bevoegd is om van de zaak kennis te nemen en daarop te beslissen.
4.4.
De primaire vordering onder I. betreft de betaling van een geldbedrag van € 5.750,00. De primaire vorderingen onder II. en III. betreffen weliswaar vorderingen van onbepaalde waarde strekkende tot afgifte van een slaapkamerset en twee gouden armbanden, maar uit de onweersproken stellingen van de vrouw leidt de rechtbank af dat die vorderingen een waarde van respectievelijk € 3.000,00 en € 2.400,00 vertegenwoordigen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de primaire vorderingen van de vrouw in totaal geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,00, zodat de kantonrechter op grond van het bepaalde in de artikelen 93 sub a en b en 94 lid 1 Rv bevoegd is om van de zaak kennis te nemen en daarop te beslissen.
4.5.
Gelet op het voorgaande wordt de zaak verwezen naar de kantonrechter in deze rechtbank, locatie Rotterdam.
4.6.
Gelet op de relatie tussen partijen worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank:
in het incident
5.1.
wijst de vordering tot verwijzing naar de kantonrechter toe;
5.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak
5.4.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kantonrechter in deze rechtbank, locatie Rotterdam, op
woensdag 21 september 2022 om 10:00 uur, waar partijen verder kunnen procederen;
5.5.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst beslist op welke wijze de zaak wordt voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing informeert;
5.6.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de zaak bij de kantonrechter niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar dat zij ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen;
5.7.
wijst partijen erop dat het in de zaak geheven griffierecht ingevolge artikel 8 lid 4 WGBZ wordt verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier wordt teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J Arts en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022.
3349 / 3455