ECLI:NL:RBROT:2022:7527

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
ROT 21/6074
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Wob-verzoek met betrekking tot coronamaatregelen

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, op zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser heeft op 19 juli 2021 een Wob-verzoek ingediend, maar verweerder heeft niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn beslist. Eiser heeft verweerder bij brief van 12 november 2021 in gebreke gesteld, waarna het beroep op 29 november 2021 is ingesteld. De rechtbank heeft op 3 juni 2022 uitspraak gedaan en het beroep gegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat verweerder in deelbesluiten op het Wob-verzoek mag beslissen, maar dat dit binnen een redelijke termijn moet gebeuren. De rechtbank heeft verweerder een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de termijn van 31 oktober 2022 wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens is bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- moet vergoeden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat er bijzondere omstandigheden zijn die een gefaseerde aanpak rechtvaardigen, maar dat er ook voortvarendheid van verweerder mag worden verwacht. De rechtbank heeft een schema vastgesteld voor de deelbesluiten die verweerder moet nemen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/6074

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

en

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,

gemachtigde: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] .

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op zijn verzoek van 19 juli 2021 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij brief van 12 november 2021 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2022. Eiser is verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Op 14 maart 2022 heeft eiser verzocht om wraking van de rechter. Op 31 maart 2022 is het wrakingsverzoek bij mondelinge beslissing afgewezen.

Overwegingen

1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Bij brief van 12 november 2021 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. Sindsdien zijn (meer dan) twee weken verstreken. Eiser heeft vervolgens op 29 november 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn Wob-verzoek.
3. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
5. Verweerder heeft de rechtbank verzocht toepassing te geven aan de bevoegdheid van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb en verweerder een langere termijn te geven om alsnog te beslissen op het verzoek. Bij de behandeling van de Wob-verzoeken over corona doet zich een aantal bijzonderheden voor die verweerder aanleiding hebben gegeven om te kiezen voor een gefaseerde aanpak. Deze aanpak is erop gericht om alle Wob-verzoeken min of meer gelijktijdig te behandelen door via deelbesluiten op die verzoeken te beslissen. Verweerder heeft toegelicht dat er inmiddels 279 Wob-verzoeken zijn ingediend die over corona gaan. Daarbij gaat het naar schatting om ongeveer 5,6 miljoen documenten die beoordeeld moeten worden. Als de verzoeken op traditionele wijze behandeld moesten worden, zou het onmogelijk zijn om tijdig en adequaat op alle verzoeken te besluiten. Om toch te kunnen voldoen aan de verplichting zo veel mogelijk documenten zo snel mogelijk openbaar te maken, is gezocht naar een manier waarop de relevante documenten geautomatiseerd kunnen worden verzameld en waarop de besluitvorming gestroomlijnder kan plaatsvinden. Voor de afhandeling van de deze verzoeken is daarom inmiddels een aparte programmadirectie ingericht. Deze programmadirectie, waarin honderd juristen werkzaam zijn, tezamen met informatiespecialisten en administratieve medewerkers, houdt zich uitsluitend bezig met de afhandeling van Wob-verzoeken over corona. Nadat de documenten inhoudelijk zijn beoordeeld en de zienswijzen van externe belanghebbenden zijn opgevraagd, is de besluitvorming voldoende voorbereid en kan er deels besloten worden op de Wob-verzoeken. De Wob-verzoeker ontvangt als gevolg van deze aanpak verschillende deelbesluiten. Dat gaat telkens om documenten per onderwerp over één maand. Als uiteindelijk via alle deelbesluiten volledig op een Wob-verzoek is besloten, wordt dat vermeld. Het Wob-verzoek van eiser heeft de aandacht. De duur van de besluitvorming op het Wob-verzoek van eiser is volgens verweerder niet met exacte precisie te geven, maar hij verwacht in februari 2023 geheel hierop te hebben beslist. In onderstaand tabel heeft verweerder aangegeven op welke moment eiser een deelbesluit zal ontvangen.
Deelbesluit
Batch (onderwerp en maand)
April 2022
Scenario's en maatregelen - september 2020
Mei 2022
Scenario's en maatregelen - oktober 2020
Juni 2022
Scenario's en maatregelen - november 2020
Juli 2022
Scenario's en maatregelen - december 2020
Augustus 2022
Scenario's en maatregelen - januari 2021
September 2022
Scenario's en maatregelen - februari 2021
Oktober 2022
Scenario's en maatregelen - maart 2021
November 2022
Scenario's en maatregelen - april2021
December 2022
Scenario's en maatregelen - mei 2021
Januari 2023
Scenario's en maatregelen - juni 2021
6. Eiser is van oordeel dat hij veel te lang op het besluit moet wachten en verzet zich tegen toekenning van een langere termijn voor het nemen van een volledig besluit op zijn Wob-verzoek. Hij betwist dat sprake is van bijzondere omstandigheden en stelt dat zijn verzoek beperkt is tot de mondkapjesplicht en dus een minder ruime strekking heeft dan verweerder doet voorkomen. Eiser stelt verder dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door niet op zijn brieven te reageren.
7. De rechtbank stelt vast dat het verzoek inmiddels ruim acht maanden geleden is ingediend en er dat nog geen volledig besluit bekend is gemaakt. Verweerder stelt dat met de traditionele werkwijze de informatie die binnen de reikwijdte van de Wob-verzoeken valt, steeds afzonderlijk zou moeten worden opgevraagd bij de betrokken medewerkers van het ministerie en het RIVM. De medewerkers belast met de afhandeling van Wob-verzoeken zouden dan per Wob-verzoek (dat vaak ziet op meerdere onderwerpen) eerst moeten onderzoeken welke medewerkers binnen het RIVM en het ministerie betrokken zijn bij die onderwerpen zodat zij kunnen worden gevraagd de relevante documenten, waaronder vaak honderden e-mails, aan te leveren. In april 2020 is de afweging gemaakt dat het onverstandig zou zijn hen daarmee te belasten. Daarbij komt dat dit verzoek niet het enige omvangrijke verzoek is dat gedaan wordt. De rechtbank acht het aannemelijk dat verweerder te maken heeft met een toename van het aantal verzoeken en dat de coronacrisis vertraging in werkwijzen en besluitvorming heeft veroorzaakt. Dat verweerder aandacht vraagt voor deze bijzondere omstandigheden is deels terecht. Tegelijk is de rechtbank van oordeel dat ook onder deze omstandigheden de nodige voortvarendheid van verweerder mag worden verwacht. Dat op het gehele Wob-verzoek – naar verwachting – pas rond februari 2023 kan worden beslist, is ondanks de genoemde omstandigheden niet gepast. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] is het gelet op artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb en artikel 15b, eerste lid, van de Wob, de taak van de bestuursrechter om een nadere termijn te stellen als het beroep tegen het uitblijven van een besluit gegrond is en nog steeds geen volledig besluit bekend is gemaakt. De rechter moet daarbij een op dat moment verantwoorde keuze maken in het dilemma tussen snelheid en zorgvuldigheid. Als het bestuursorgaan dit dilemma heeft veroorzaakt, rechtvaardigt dit niet zonder meer dat zorgvuldigheid wordt opgeofferd aan snelheid. De rechter stelt een nadere termijn die niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort is. Verweerder geeft aan voor de afhandeling van Wob-verzoeken over corona inmiddels een aparte programmadirectie te hebben ingericht en dat op het Wob-verzoek van eiser, in batches - volgens het hiervoor onder r.o. 5. genoemde schema - zal worden beslist.
8. Op grond van het dit schema zou verweerder thans deelbesluiten hebben moeten nemen betreffende informatie over de mondkapjesplicht afkomstig uit de maanden september en oktober 2020. Voor zover verweerder nog geen deelbesluit heeft genomen dient verweerder dit alsnog in de maand juni 2022 te doen. Voor de overige informatie, is de rechtbank met inachtneming van de hiervoor genoemde rechtspraak van de Afdeling van oordeel dat er deelbesluiten genomen mogen worden, maar met een hoger tempo dan door verweerder is voorgesteld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder per maand een deelbesluit betreffende informatie over een periode van twee maanden moet kunnen bekendmaken (met uitzondering van de zomermaanden juli en augustus). De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder volgens onderstaand schema in deelbesluiten op het Wob-verzoek mag beslissen.
Deelbesluit
Batch (onderwerp en maand)
Juni 2022
Scenario's en maatregelen - november en december 2020
Juli 2022
Scenario's en maatregelen – januari 2021
Augustus 2022
Scenario's en maatregelen –februari 2021
September 2022
Scenario's en maatregelen – maart en april 2021
Oktober 2022
Scenario's en maatregelen – mei en juni 2021
Dat betekent dat verweerder uiterlijk 31 oktober 2022 een volledig besluit op het Wob-verzoek van eiser moet hebben bekendgemaakt.
9. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid en derde lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn van 31 oktober 2022 wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen uiterlijk 31 oktober volledig op het Wob-verzoek van eiser te beslissen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Golić-Camdzić, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 3 juni 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie ABRvS 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021”2346 en ABRvS 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2348.