In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een werknemer, hierna aangeduid als [verzoekster], tegen haar werkgever, hierna aangeduid als [verweerster]. [Verzoekster] was sinds 29 augustus 2021 in dienst bij [verweerster] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Op 14 januari 2022 werd [verzoekster] op staande voet ontslagen, omdat zij niet op het werk was verschenen. [Verzoekster] betwistte de rechtsgeldigheid van het ontslag en verzocht om toekenning van een transitievergoeding, een gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat [verweerster] niet aan de vereisten voor onverwijlde mededeling van de dringende reden had voldaan. De kantonrechter concludeerde dat er geen dringende reden was voor het ontslag en dat [verweerster] niet bevoegd was om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. Daarom werd [verzoekster] recht gegeven op de gevraagde vergoedingen, waaronder een billijke vergoeding van € 5.000,00 bruto. Tevens werd [verweerster] veroordeeld in de proceskosten van [verzoekster].