ECLI:NL:RBROT:2022:7603

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
9900495
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van transitievergoeding na beëindiging arbeidsovereenkomst en beoordeling van verwijtbaarheid van werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toekenning van een transitievergoeding. De verzoeker, [verzoeker], had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met De Rooij Autoschade B.V. en verzocht om een transitievergoeding van € 1.260,- bruto, omdat zijn arbeidsovereenkomst op 1 maart 2022 van rechtswege was geëindigd. De werkgever, De Rooij Autoschade, voerde aan dat de werknemer ernstig verwijtbaar had gehandeld door niet voldoende mee te werken aan zijn re-integratie, waardoor zij geen transitievergoeding verschuldigd zou zijn.

De kantonrechter overwoog dat de werknemer zich gedurende zijn re-integratie niet altijd constructief had opgesteld, maar dat dit onvoldoende was om te concluderen dat er sprake was van ernstig verwijtbaar handelen. De rechter benadrukte dat de uitzonderingsgrond voor het niet toekennen van de transitievergoeding een beperkte reikwijdte heeft en terughoudend moet worden toegepast. De kantonrechter concludeerde dat De Rooij Autoschade niet voldoende had onderbouwd dat de werknemer ernstig verwijtbaar had gehandeld, en dat de werknemer recht had op de gevraagde transitievergoeding.

Daarnaast werd De Rooij Autoschade veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter op € 584,- werden vastgesteld. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werkgever direct aan de verplichtingen moest voldoen, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9900495 \ VZ VERZ 22-7241
datum uitspraak: 12 september 2022
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker],
woonplaats: [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. U. Karatas,
tegen
M. de Rooij Autoschade B.V.,
vestigingsplaats: Bergschenhoek,
verweerster,
gemachtigde: mr. E.J.P. Nolet.
De partijen worden hierna ‘ [verzoeker] ’ en ‘De Rooij Autoschade’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift, met producties, ter griffie ontvangen op 31 mei 2022;
  • het verweerschrift, met producties;
  • de vervangende productie E bij het verweerschrift.
1.2.
Op 22 augustus 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en hun gemachtigden besproken.

2..De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 maart 2021 in dienst getreden van De Rooij Autoschade in de functie van voorbewerker/spuiter voor 40 uur per week op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar. Het salaris van [verzoeker] bedroeg € 3.500,- bruto per maand, exclusief emolumenten.
2.2.
Op 22 maart 2021 is [verzoeker] wegens ziekte uitgevallen.
2.3.
Op 15 april 2021 heeft [verzoeker] een telefonisch consult met de bedrijfsarts gehad. De probleemanalyse van de bedrijfsarts van diezelfde dag vermeldt, voor zover van belang, het volgende:

Conclusie over de arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte
Meneer [verzoeker] is uitgevallen om medische redenen na een ongeval op het werk.
Beperkingen en mogelijkheden in relatie tot de functie
Hij heeft beperkingen aan de linker zijde in onder andere het tillen/dragen, duwen/trekken, schroeven/wringen en vooral bovenshoofds werk.
Dit geeft de volgende mogelijkheden ten aanzien van de werkhervatting
Op dit moment kan meneer [verzoeker] zijn eigen werk niet doen. Ik verwacht dat dit in de komende 8-10 weken ook nog niet mogelijk is. Hopelijk behoort over 4-5 weken licht onderhands werk weer tot de mogelijkheden. Voor nu adviseer ik om twee-wekelijks belangstellend contact te houden, ook een keer op het werk.”
2.4.
Op 29 april 2021 is [verzoeker] op het werk verschenen voor een afspraak met mevrouw [persoon A] (de casemanager van De Rooij Autoschade, hierna: ‘ [persoon A] ’) om het plan van aanpak te bespreken. [verzoeker] weigerde om het plan van aanpak te tekenen, omdat hij het niet eens was met de inhoud daarvan.
2.5.
Partijen hebben op 10 mei 2021 opnieuw gesproken over het plan van aanpak. Aangezien [verzoeker] het nog steeds niet eens was met de inhoud, hebben partijen afgesproken dat [verzoeker] een deskundigenoordeel zou aanvragen bij het UWV. [verzoeker] heeft dat op 12 mei gedaan. Het UWV heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat volgens het UWV sprake leek te zijn van een arbeidsconflict.
2.6.
[persoon A] heeft per e-mail van 25 mei 2021, voor zover van belang, het volgende geschreven aan [verzoeker] :
“Op 26, 29 april en 10 mei hebben we met elkaar op kantoor gesproken over het opstellen en definiëren van het Plan van aanpak. Dit is een VERPLICHTING vanuit de wet. Je hebt tot nu toe nog geen uitvoering daaraan gegeven. Het is ook nog steeds niet getekend door jou. Hierbij mail ik het document als versie 1 nogmaals en ondertussen is versie 2 een update. We verzoeken jou om dit uiterlijk woensdag 26 mei ondertekent te retourneren of mee te nemen naar het werk.
(…)
In het gesprek van 10 mei op kantoor en in het verslag van dit gesprek is jou duidelijk gezegd dat het niet nakomen van de gemaakte afspraken leidt tot de sanctie loonstop.
(…)
Door jouw voortdurende tegenwerking van jouw integratie, het niet nakomen van de afspraken en het niet reageren op onze emails met vragen zijn wij genoodzaakt de sanctie door te voeren.”
2.7.
Per e-mail van 28 mei 2021 heeft [verzoeker] het plan van aanpak, waarin hij heeft aangetekend dat hij niet voor akkoord tekent maar voor gezien, gestuurd aan De Rooij Autoschade.
2.8.
Op 17 juni 2021 heeft [verzoeker] de bedrijfsarts bezocht. De periodieke evaluatie van diezelfde dag vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“Ik heb van partijen begrepen dat er gesprekken zijn geweest over de problematiek, die echter niet hebben geleid tot een oplossing. In dergelijke situaties kan het inschakelen van een erkende mediator zinvol zijn. Desgewenst kan ArboNed hier voorstellen voor doen. Wat betreft de re-integratie adviseer ik het volgende: doordat het herstel trager verloopt is het nog niet mogelijk geweest om aangepast werk te doen. Overstap naar het eigen werk is ook nog niet mogelijk. Eerst zal verder herstel afgewacht moeten worden.”
2.9.
Op 24 september 2021 heeft [verzoeker] opnieuw de bedrijfsarts bezocht. De periodieke evaluatie van diezelfde dag vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“Ik heb van partijen begrepen dat er in de afgelopen periode geen gesprekken zijn geweest over de werkgerelateerde problematiek. Een gesprek in persoon, op het werk, is wel noodzakelijk. Er zijn geen medische redenen om dit gesprek uit te stellen. Eventueel kan het inschakelen van een erkende mediator zinvol zijn.
Wat betreft de re-integratie adviseer ik het volgende: meneer [verzoeker] kan aangepast werk doen, waarbij rekening gehouden moet worden met de beperkingen aan de linker zijde. Het eigen werk is nog niet mogelijk. Voor eventuele praktische obstakels als vervoer dient een oplossing gezocht te worden. Ik verwacht van werknemer en werkgever dat zij passende afspraken maken; deze vaststellen in een Plan van Aanpak en naleven.”
2.10.
Het plan van aanpak d.d. 4 oktober 2021 vermeldt dat [verzoeker] naar aanleiding van het advies van de bedrijfsarts van 24 september 2021 vanaf 4 oktober 2021 weer lichte werkzaamheden gaat uitvoeren. [verzoeker] heeft het plan van aanpak alleen voor gezien getekend.
2.11.
Op 6 oktober 2021 is [verzoeker] op het werk verschenen en heeft hij werkzaamheden verricht. Na een paar uur heeft [verzoeker] zich ziek gemeld en is hij naar huis gegaan.
2.12.
Op 7 oktober 2021 heeft [verzoeker] opnieuw een deskundigenoordeel aangevraagd. Op 11 november 2021 heeft het UWV geoordeeld dat de aanvraag niet in de behandeling wordt genomen, omdat er geen sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden.
2.13.
Op 16 november 2021 heeft [verzoeker] een consult gehad bij een andere bedrijfsarts in het kader van een second opinion. Deze bedrijfsarts heeft geoordeeld dat [verzoeker] tijdelijk niet belastbaar is voor zijn eigen werk dan wel aangepast werk.
2.14.
Op 22 november 2021 heeft [verzoeker] de eigen bedrijfsarts bezocht. Zijn advies was niet gewijzigd ten opzichte van zijn eerdere advies van 24 september 2021. De bedrijfsarts adviseerde om een mediator in te schakelen om het traject te begeleiden.
2.15.
Op 26 januari 2022 heeft [verzoeker] een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV met als onderzoeksvraag of het werk dat hij moest doen op 6 oktober 2021 passend was.
2.16.
Op 11 februari 2022 heeft [verzoeker] wederom de bedrijfsarts bezocht. Zijn actueel oordeel van diezelfde dag vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
Stand van zaken werkhervatting
Meneer [verzoeker] werkt normaliter 40 uren per week als schadehersteller/spuiter bij De Rooy
autoschade. Hij heeft zich in maart 2021 ziekqemeld met beperkingen in aan de linker zijde in onder andere het tillen/dragen, duwen/trekken, schroeven/wringen en vooral bovenshoofds werk. Deze zijn op dit moment nog aanwezig.
(…)
Kwaliteit van de arbeidsrelatie
Matig.
Mediation is meermaals geadviseerd.
2.17.
De Rooij Autoschade heeft de loonbetaling aan [verzoeker] over de maanden oktober en november 2021 en januari en februari 2022 opgeschort.
2.18.
Op 1 maart 2022 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege geëindigd.
2.19.
De verzekeringsarts van het UWV heeft in zijn verzekeringsgeneeskundige rapportage van 30 maart 2022 geconcludeerd dat het plausibel is dat er op 6 oktober 2021 sprake was van benutbare mogelijkheden met de nodige beperkingen wat betreft hand- en armgebruik. Op 31 maart 2022 heeft UWV een deskundigenoordeel afgegeven naar aanleiding van de aanvraag van [verzoeker] (zie 2.15). Het arbeidsdeskundig rapport vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“Met betrekking tot de opgedragen werkzaamheden geeft werkgever aan dat werknemer met 1 hand taken moest uitvoeren, zo had werkgever een opstelling gemaakt voor licht schuurwerk op ooghoogte, magazijn checken, met name moeren en schroefjes sorteren, voorraad registreren leveringen checken en auto’s af spoelen deze werkzaamheden kunnen allemaal met een hand worden uitgevoerd.

4..Beschouwing passendheid van het werk

Ik vind het werk de opgedragen werkzaamheden wel passend omdat het past bij de krachten en bekwaamheden van de werknemer en ook in billijkheid te aanvaarden is.
- Het werk past bij de bekwaamheden van de werknemer, omdat het deel taken uit het eigen werk betreft en aanpalende taken zoals registratie van de voorraad.
- Het werk past bij de functionele mogelijkheden. Omdat de door werkgever benoemde werkzaamheden met een hand zijn uit te voeren
- Het werk is redelijk en/of billijk. Hierbij heb ik me specifiek gericht op dat het verstandig is voor werkgever om werknemer tijdens verzuim bij het bedrijf te blijven betrekken.
Ik/ wij de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zijn bij deze beoordeling uit gegaan van de door werkgever aangegeven werkzaamheden, die is immers opdrachtgever van de werkzaamheden en regisseur in het kader van de re-integratie. Werknemer betwist dit tijdens het medisch spreekuur en stelt dat hij fysiek zwaar werk moest uitvoeren. Waarbij hij 2 handig fysiek zware taken moest uitvoeren in oktober 2011 (
opm. ktr: bedoeld is 2021). Op dit moment kunnen wij niet vaststellen dat werknemer per oktober 2011 (
opm. ktr: bedoeld is 2021) inzetbaar was met fysiek zwaar werk.”

3..Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt:
  • voor recht te verklaren dat aan [verzoeker] de transitievergoeding toekomt;
  • De Rooij Autoschade te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding ter hoogte van € 1.260,- bruto aan [verzoeker] ;
  • De Rooij Autoschade te veroordelen in de proceskosten;
  • de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[verzoeker] baseert zijn verzoek op het volgende. Op grond van artikel 7:673 BW maakt [verzoeker] aanspraak op betaling van de transitievergoeding, omdat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op initiatief van De Rooij Autoschade niet is voortgezet. Van enige reden om de transitievergoeding niet te betalen, is geen sprake. De transitievergoeding per de einddatum bedraagt € 1.260,- bruto.
3.3.
De Rooij Autoschade is het niet eens met het verzoek en voert daartoe - samengevat - aan dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door niet (voldoende) mee te werken aan zijn re-integratie.
3.4.
De overige stellingen van partijen worden, voor zover van belang voor de uitkomst van de procedure, hierna bij de beoordeling behandeld.

4..De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat de arbeidsovereenkomst na het einde van rechtswege op 1 maart 2022 op initiatief van De Rooij Autoschade niet is voortgezet, zodat [verzoeker] op grond van artikel 7:673 lid 1 sub a onder 3 BW in beginsel recht heeft op een transitievergoeding. Dat is anders wanneer het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] . In dat geval is De Rooij Autoschade op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW geen transitievergoeding verschuldigd aan [verzoeker] .
4.2.
De kantonrechter overweegt dat voornoemde uitzonderingsgrond een beperkte reikwijdte heeft en terughoudend moet worden toegepast. De werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging/niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Bij de beoordeling of deze uitzonderingsgrond van toepassing is, moeten worden betrokken de omstandigheden van het geval voor zover deze van invloed zijn op de verwijtbaarheid van het handelen of nalaten van de werknemer dat tot het ontslag - of in onderhavig geval, het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst op initiatief van De Rooij Autoschade - heeft geleid (HR 24 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:950). Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer gaat om bijvoorbeeld de situatie waarin de werknemer controlevoorschriften bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van loonopschorting, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat (Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 39 en 40).
4.3.
De Rooij Autoschade heeft een aantal omstandigheden aangevoerd waaruit volgens haar, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De kantonrechter zal deze omstandigheden hierna bespreken.
4.3.1.
Ten eerste heeft De Rooij Autoschade vraagtekens geplaatst bij het bedrijfsongeval dat [verzoeker] op 22 maart 2021 zou zijn overkomen, als gevolg waarvan hij arbeidsongeschikt is geraakt. Volgens [verzoeker] is hij die dag van een trap gevallen tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden. De Rooij Autoschade twijfelt ernstig of er überhaupt een ongeval heeft plaatsgevonden. Op basis van de stukken die De Rooij Autoschade ter onderbouwing van haar stelling heeft overgelegd, kan de kantonrechter echter niet vaststellen dat [verzoeker] het bedrijfsongeval op 22 maart 2021 in scène heeft gezet, hetgeen De Rooij Autoschade kennelijk betoogt. Daarvoor is, gelet op de betwisting door [verzoeker] en zoals De Rooij Autoschade ook ter zitting heeft erkend, nadere bewijslevering nodig en een daartoe strekkend bewijsaanbod ontbreekt. Bij de verdere beoordeling laat de kantonrechter dan ook de door De Rooij Autoschade aangevoerde omstandigheid dat [verzoeker] het bedrijfsongeval op 22 maart 2021 in scène zou hebben gezet buiten beschouwing, ook omdat diverse artsen sinds die datum wel steeds beperkingen bij [verzoeker] hebben vastgesteld.
4.3.2.
Voorts was er volgens De Rooij Autoschade sprake van moeizaam contact met [verzoeker] en had hij een weigerachtige houding ten opzichte van zijn re-integratie. Ter illustratie heeft De Rooij Autoschade gewezen op de gang van zaken rondom het tekenen van het plan van aanpak (zie onder 2.4 tot en met 2.7). Weliswaar blijkt uit de overgelegde correspondentie naar het oordeel van de kantonrechter dat [verzoeker] zich inderdaad weinig constructief opstelde, maar nergens blijkt concreet uit dat [verzoeker] niet kwam opdagen op afspraken met de De Rooij Autoschade of de bedrijfsarts. Vastgesteld kan slechts worden dat partijen op initiatief van De Rooij Autoschade diverse malen hebben gesproken over het plan van aanpak en dat [verzoeker] het herhaaldelijk niet eens was met de inhoud daarvan, waardoor hij het plan van aanpak uiteindelijk tweemaal slechts voor gezien heeft getekend. Daargelaten of [verzoeker] op goede gronden weigerde het plan van aanpak voor akkoord te tekenen, begrijpt de kantonrechter dat de gang van zaken frustrerend is geweest voor De Rooij Autoschade, ook omdat De Rooij Autoschade onweersproken heeft gesteld dat zij bereid was om het plan van aanpak op enkele punten aan te passen en niet is gebleken dat [verzoeker] vervolgens concreet heeft aangegeven waarom hij het plan van aanpak nog steeds niet voor akkoord wilde tekenen. Daar staat tegenover dat niet gebleken is dat de re-integratie van [verzoeker] hierdoor substantiële vertraging heeft opgelopen. Immers, op 24 september 2021 heeft de bedrijfsarts voor het eerst geoordeeld dat [verzoeker] belastbaar was voor aangepast werk en op 6 oktober 2021 heeft [verzoeker] zich op de werkvloer gemeld om aangepast werk te verrichten.
4.3.3.
Dat brengt de kantonrechter op de door De Rooij Autoschade aangedragen omstandigheid dat [verzoeker] op 6 oktober 2021 passend werk heeft geweigerd. Duidelijk is dat partijen verdeeld zijn over de vraag welk werk die dag aan [verzoeker] is aangeboden. Volgens De Rooij Autoschade ging het om aangepaste werkzaamheden die [verzoeker] met één hand, rekening houdend met zijn beperkingen aan de linker zijde, kon uitvoeren. De aangeboden werkzaamheden bestonden volgens De Rooij Autoschade uit licht schuurwerk, hetgeen zij heeft onderbouwd door het overleggen van twee verklaringen van haar werknemers. [verzoeker] heeft een en ander betwist en volgens hem werd op 6 oktober 2021 van hem verwacht dat hij zijn eigen werk zou uitvoeren, maar dan met één hand. Dit heeft [verzoeker] onderbouwd door het overleggen van foto’s die hij op 6 oktober 2021 heeft gemaakt. De kantonrechter overweegt als volgt. Weliswaar heeft het UWV geoordeeld dat het aangeboden werk op 6 oktober 2021 passend was, maar uit het deskundigenoordeel van 31 maart 2022 volgt ook dat het UWV zich wat betreft de aangeboden werkzaamheden enkel heeft laten leiden door hetgeen De Rooij Autoschade daarover heeft verklaard. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [verzoeker] staat in deze procedure echter niet vast dat De Rooij Autoschade op 6 oktober 2021 passend werk heeft aangeboden en dat [verzoeker] dit heeft geweigerd. Ook daar is nadere bewijslevering voor nodig en zoals hiervoor is overwogen, ontbreekt een daartoe strekkend bewijsaanbod van De Rooij Autoschade. Overigens is ook niet gebleken van een concrete inspanning van De Rooij Autoschade om [verzoeker] (al dan niet opnieuw) na 6 oktober 2021 passend werk aan te bieden.
4.4.
Gelet op het voorgaande kan in deze procedure slechts worden vastgesteld dat [verzoeker] zich gedurende zijn re-integratie niet in alle gevallen welwillend en constructief heeft opgesteld. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter echter onvoldoende om de hoge lat van ernstige verwijtbaarheid zoals uiteengezet in r.o. 4.2 te halen. Daarbij komt dat De Rooij Autoschade ook zelf steken in het re-integratieproces heeft laten vallen, in het bijzonder door de herhaalde adviezen van de bedrijfsarts om een erkende mediator in te schakelen naast zich neer te leggen. Dat er volgens De Rooij Autoschade geen sprake was van een arbeidsconflict, maar van een conflict over de loonopschorting doet daar niet aan af. Wat daarvan immers ook zij, duidelijk is dat beide partijen het vertrouwen in elkaar om uiteenlopende redenen gedurende de re-integratie zijn verloren - hetgeen ook ter zitting is erkend door [verzoeker] en De Rooij Autoschade - zodat het wel degelijk op de weg van De Rooij Autoschade had gelegen om de adviezen van de bedrijfsarts met betrekking tot mediation op te volgen.
4.5.
De conclusie is dat aan [verzoeker] een transitievergoeding toekomt, omdat De Rooij Autoschade onvoldoende heeft onderbouwd dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De Rooij Autoschade heeft de hoogte van de verzochte transitievergoeding en het daaraan ten grondslag gelegde salaris niet betwist. De kantonrechter zal de door [verzoeker] verzochte transitievergoeding van € 1.260,- bruto dan ook toewijzen. Dat brengt met zich dat niet is in te zien wat het afzonderlijke belang van [verzoeker] is bij de door hem verzochte verklaring voor recht dat aan hem de transitievergoeding toekomt. Dit verzoek van [verzoeker] wijst de kantonrechter dan ook af.
4.6.
De Rooij Autoschade krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [verzoeker] tot vandaag vast op € 86,- aan griffierecht en € 498,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 584,-. Voor kosten die [verzoeker] maakt na deze uitspraak moet De Rooij Autoschade ook een bedrag betalen van € 124,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In deze beschikking hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
4.7.
Deze beschikking wordt, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt De Rooij Autoschade om aan [verzoeker] de transitievergoeding ter hoogte van € 1.260,- bruto te betalen;
5.2.
veroordeelt De Rooij Autoschade in de proceskosten, aan de kant van [verzoeker] tot vandaag vastgesteld op € 584,-, welk bedrag rechtstreeks aan de gemachtigde van [verzoeker] dient te worden voldaan;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
49039