ECLI:NL:RBROT:2022:7655

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
9984361
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing concurrentiebeding in kort geding; belangenafweging tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 september 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [persoon A] en [bedrijf B]. [persoon A] vorderde schorsing van een concurrentiebeding, zodat hij bij [bedrijf C] kon werken. [bedrijf B] verweerde zich door te stellen dat [persoon A] over concurrentiegevoelige informatie beschikte die schadelijk zou zijn voor hun bedrijfsvoering. De kantonrechter oordeelde dat het concurrentiebeding rechtsgeldig was en dat [persoon A] onbillijk benadeeld zou worden door het beding. De rechter weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat [bedrijf B] een zwaarwegend belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding, gezien de directe concurrentie tussen [bedrijf B] en [bedrijf C]. De vorderingen van [persoon A] worden afgewezen, evenals de reconventionele vorderingen van [bedrijf B] tot betaling van boetes en onverschuldigd loon. De proceskosten worden toegewezen aan [bedrijf B].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9984361 VV EXPL 22-261
datum uitspraak: 8 september 2022
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon A],
woonplaats: [woonplaats A] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. E. van Otterloo,
tegen
[bedrijf B],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats B] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. R.P. van Huussen.
De partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘ [bedrijf B] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 16 augustus 2022, met bijlagen;
  • het antwoord in conventie en de eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • de e-mail van [persoon A] , met een aanvullende bijlage;
  • de pleitaantekeningen van [persoon A] .
1.2.
Op 25 augustus 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en hun gemachtigden besproken.

2..De feiten

2.1.
[persoon A] (49 jaar oud) is op 28 juni 1999 in dienst getreden bij [bedrijf B] , een wereldwijde verhuurder van professioneel materieel. [persoon A] was werkzaam in Ridderkerk, in de functie van Commercieel Administratief Medewerker, tegen een salaris van laatst € 3.413,80 bruto per maand.
2.2.
In het functieprofiel van [persoon A] bij [bedrijf B] zijn onder meer de volgende werkzaamheden vermeld:
  • Een bijdrage leveren aan verkoopprospects en loyaliteitscampagnes: telefonisch contact met klanten en prospects;
  • Onderhandelen en het onderbouwen van huurprijzen (…)
  • Het opstellen van verkoopvoorstellen en huurcontracten via de IT-tool in overeenstemming met het verkoop-en prijsbeleid;
  • Het vastleggen van klantverzoeken en het (mondeling) voorstellen van het juiste materiaal;
  • Het controleren en opnemen van bestellingen in het daarvoor bestemde programma. Tevens het noteren van huurweigeringen;
  • Controleren facturatie en klantgegevens (…);
  • Opvolging klanten met betrekking tot offertes en betalingen (klantenclaims)
  • Het informeren van de werkplaats over commerciële prioriteiten;
  • Kwaliteitscontroles om procedures te evalueren;
  • Deelname aan verkoop bevorderingsprojecten;
  • Delen van beste werkmethoden;
  • Handelen volgens deugdelijke, ethische bedrijfsprocessen, in overeenstemming met het commerciële beleid, de processen en de doelstellingen van de groep;”
2.3.
In maart 2008 hebben partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten. Daarin is (voor zover van belang) het volgende bepaald:

Artikel 10. Non-concurrentiebeding
10.1
Het is werknemer verboden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever om gedurende 1 jaar na beëindiging van het dienstverband, om welke reden en op welke wijze dan ook, direct of indirect, voor zichzelf of voor anderen, al dan niet tegen betaling, in enigerlei vorm werkzaam te zijn in of betrokken te zijn bij enige onderneming met activiteiten op een terrein gelijk aan of anderszins concurrerend met dat van de tot de [bedrijf B] behorende ondernemingen bij welke werknemer betrokken is geweest en/of over welke ondernemingen werknemer informatie bezat welke niet van algemene bekendheid is. (…)
10.2
Dit verbod geldt voor de gebieden / regio’s in Nederland en de overige landen waarin werknemer tijdens de looptijd van zijn dienstverband werkzaam is geweest. (…)
Artikel 11. Geheimhoudingsplicht
11.1
Werknemer is tijdens de duur en na beëindiging van deze overeenkomst gehouden tot strikte geheimhouding van alle bijzonderheden die hem omtrent de onderneming van werkgever en gelieerde ondernemingen bekend zijn geworden, of daarmede verband houden. (…)
Artikel 14. Boetebeding
14.1
Indien werknemer in strijd handelt met de verplichtingen uit hoofde van de bepalingen in de artikelen 10 of 11 zal hij aan werkgever, zonder dat een ingebrekestelling zal zijn vereist, voor iedere overtreding een direct opeisbare boetesom van € 454,— verbeuren, alsmede een boetesom per dag van 10% van het overeengekomen salaris per loonperiode, met een minimum van € 113,45 een gedeelte van een dag daaronder begrepen, zolang de overtreding voortduurt, zulks onverminderd het recht van werkgever om nakoming en/of volledige schadevergoeding van werknemer te vorderen.De te verbeuren boete zal niet tot voordeel strekken van de vennootschap doch door haar worden aangewend overeenkomstig de wettelijke bepalingen ter zake.”
2.4.
In december 2021 heeft [persoon A] een gesprek gevoerd met zijn leidinggevende, de heer [persoon B] , en meegedeeld dat hij bij [bedrijf C] . (hierna: [bedrijf C] in dienst wil treden. Daarop heeft [persoon B] hem meegedeeld dat [bedrijf B] dat zal beschouwen als een overtreding van het concurrentiebeding. [persoon A] heeft vervolgens besloten om niet in dienst te treden bij [bedrijf C] .
2.5.
Bij brief van 21 mei 2022 heeft [persoon A] zijn arbeidsovereenkomst met [bedrijf B] opgezegd per 30 juni 2022.
2.6.
Bij brief van 10 juni 2022 heeft [bedrijf B] de opzegging van [persoon A] bevestigd. Zij schrijft in die brief (voor zover van belang) als volgt:

Via deze weg attenderen wij u nogmaals op het door u getekende non-concurrentiebeding, opgenomen in uw arbeidsovereenkomst met [bedrijf B] . Bij overtreding van het non-concurrentiebeding wordt een boete van € 5.000,- in rekening gebracht plus € 500,- voor iedere gewerkte dag bij de concurrent.”
2.7.
Op 24 juni 2022 heeft [persoon A] een exitgesprek gevoerd met [bedrijf B] . Hij heeft daarbij meegedeeld dat hij bij [bedrijf C] zal gaan werken. [bedrijf B] heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat [persoon A] daarmee in strijd zou handelen met het concurrentiebeding.
2.8.
De gemachtigde van [persoon A] heeft [bedrijf B] op 27 juni 2022 verzocht om op korte termijn te bevestigen dat het [persoon A] vrijstaat om bij [bedrijf C] in dienst te treden. [bedrijf B] heeft aan dit verzoek niet voldaan.
2.9.
Met ingang van 1 juli 2022 is [persoon A] in dienst getreden bij [bedrijf C] , op basis van een arbeidsovereenkomst, in de functie van Teamleider. Zijn salaris bedraagt € 3.835,- per maand. In de arbeidsovereenkomst is verder (voor zover van belang) het volgende bepaald:

Artikel 15: Concurrentie- en relatiebeding
15.1
Werknemer erkent dat, gelet op de functie van werknemer, er een zwaarwegend belang bestaat voor het opnemen van een concurrentie- en relatiebeding in deze overeenkomst. Werknemer beschikt over bijzondere en bedrijfsspecifieke kennis, gegevens en vaardigheden welke, indien deze worden ingezet in strijd met artikel 15, zwaarwegende nadelige gevolgen kunnen veroorzaken voor werkgever/het bedrijf en daarmee het bedrijfsbelang. Werknemer heeft zeer veel klantcontact, beschikt over klant- en prospectgegevens, heeft inzage in prijsstelling, het marktbewerkingsplan en financiële gegevens inzake omzet, marge, winst c.q. verlies. Wanneer deze informatie bij concurrerende bedrijven terecht komt, of wordt gebruikt bij een concurrerend bedrijf, zal dit werkgever direct schaden doordat de concurrent met deze informatie prijsbeleid en marktbewerking kan afstemmen.
2.10.
In het functieprofiel van de nieuwe functie van [persoon A] is het volgende opgenomen (voor zover van belang):

1. Doel van de functie
Draagt zorg voor de operationele verhuurwerkzaamheden ten behoeve van huuropdrachten en ziet er op toe dat de vestigingsdoelstellingen worden behaald. (…)
2.1.
Hoofdtaken
• Coördineren van verhuurwerkzaamheden; (…)
• Dagelijks aansturen/ondersteunen van het team;
2.2
Werkzaamheden(…)
• Inhuren van materieel bij derden;
• Accorderen van inkoopfacturen;
• Behandelen van inkomende e-mails;
• Bewaken van het orderproces;
• Administratief verwerken van aan- en afmeldingen/huurstops in het systeem; (…)
• Uitvoeren van de dagelijkse (verhuur)werkzaamheden;

3..Het geschil

in conventie
3.1.
[persoon A] eist samengevat:
  • primair: voor het geval de rechter van oordeel is dat het concurrentiebeding van toepassing is, dat beding te schorsen, in die zin dat het [persoon A] is toegestaan om bij [bedrijf C] te werken als Teamleider;
  • subsidiair: [bedrijf B] te veroordelen tot betaling aan [persoon A] van € 3.193,51 netto per maand, vanaf 1 juli 2022;
  • [bedrijf B] te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[persoon A] baseert de eisen op het volgende. Het concurrentiebeding moet geheel of gedeeltelijk worden geschorst, zodat [persoon A] in dienst kan treden bij [bedrijf C] , omdat [persoon A] door dit beding onbillijk wordt benadeeld. [persoon A] beschikt namelijk niet over bedrijfsgevoelige informatie, aangezien hij slechts een uitvoerende functie had. Er bestaat daarom geen risico dat het bedrijfsdebiet van [bedrijf B] wordt aangetast. Daarnaast worden de belangen van [bedrijf B] al voldoende beschermd door het geheimhoudingsbeding. Bovendien heeft [bedrijf B] in het verleden wel collega’s naar concurrenten laten vertrekken. Daar staat tegenover dat [persoon A] veel belangen heeft bij de overstap. Zijn arbeidsvoorwaarden, perspectief en reistijd verbeteren daardoor namelijk. Voor zover [persoon A] wordt gehouden aan het concurrentiebeding, zal dit zijn arbeidsmarktpositie verslechteren. In dat geval moet [bedrijf B] hem daarom maandelijks een vergoeding betalen ter grootte van zijn netto maandsalaris van € 3.193,51, inclusief vakantiegeld.
3.3.
[bedrijf B] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. [bedrijf C] is de belangrijkste concurrent van [bedrijf B] . [bedrijf C] en [bedrijf B] kunnen zich slechts van elkaar onderscheiden door hun voorwaarden en prijzen. [persoon A] beschikt over dergelijke concurrentiegevoelige informatie. Wanneer [persoon A] bij [bedrijf C] in dienst zou treden, dan wordt het bedrijfsdebiet van [bedrijf B] aangetast. Daarom dient het beding gehandhaafd te worden. Daarbij is van belang dat de positie van [persoon A] slechts summier verbetert bij [bedrijf C] . Bovendien kan [persoon A] binnen de huidige arbeidsmarkt eenvoudig bij andere bedrijven aan de slag, buiten de regio Zuid-Holland, of binnen die regio bij een niet-concurrerende onderneming.
in reconventie
3.4.
[bedrijf B] eist samengevat:
  • [persoon A] te veroordelen aan haar te betalen € 19.253,- aan verbeurde boetes en € 899,95 aan onverschuldigd betaald loon, met rente;
  • [persoon A] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.5.
[bedrijf B] baseert de eis op het volgende. [persoon A] is op 1 juli 2022 in dienst getreden bij [bedrijf C] . Berekend tot de mondelinge behandeling (25 augustus 2022) is hij daar dus 55 dagen in dienst. Hij is daarom een boete verschuldigd van € 19.253,-. Daarnaast heeft [persoon A] in juli 2022 per ongeluk salaris ontvangen in plaats van een eindafrekening. Hij heeft daardoor € 899,95 teveel ontvangen. Dat bedrag dient hij op grond van onverschuldigde betaling terug te betalen (art. 6:203 BW).
3.6.
[persoon A] is het niet eens met de tegeneis en voert het volgende aan. De reconventionele vorderingen zijn niet toelaatbaar, omdat ze niet zo spoedig mogelijk zijn ingediend, zoals voorgeschreven in het procesreglement. Wanneer hieraan voorbij wordt gegaan, moet de gevorderde boete worden afgewezen. Het boetebeding is namelijk nietig, omdat geen nauwkeurige bestemming van de boete is vermeld. Wanneer geoordeeld wordt dat de boete rechtsgeldig is, moet deze worden gematigd. [bedrijf B] heeft [persoon A] namelijk in de onzekerheid gelaten over de reden van de handhaving van het beding. Bovendien staat de boete niet in verhouding met het loon van [persoon A] en zal dit hem in grote financiële problemen brengen. Ten slotte heeft te gelden dat [persoon A] niet teveel loon heeft ontvangen in juli 2022.

4..De beoordeling

in conventie
Kort geding
4.1.
Een vordering in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de vordering in een gewone procedure zal worden toegewezen. Verder moet het belang van partijen bij toewijzing van de vordering worden meegewogen en de gevolgen van toewijzing van de vordering voor de wederpartij als deze uitspraak later wordt teruggedraaid. Als partijen een gewone procedure starten, is de rechter in die procedure niet gebonden aan deze uitspraak.
Toepasselijkheid concurrentiebeding
4.2.
[persoon A] vordert primair een schorsing van het concurrentiebeding, zodat hij bij [bedrijf C] in dienst kan blijven. Hij heeft deze vordering ingesteld, “voor het geval de voorzieningenrechter van oordeel is dat het concurrentiebeding van toepassing is”. Als de kantonrechter het goed begrijpt, doelt [persoon A] daarmee op zijn standpunt dat het concurrentiebeding zo ruim geformuleerd is, dat [persoon A] alleen al om die reden niet gehouden is aan het concurrentiebeding (randnummer 21 dagvaarding). Hierin wordt hij niet gevolgd door de kantonrechter. Een concurrentiebeding kan namelijk rechtsgeldig worden overeengekomen in een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, met een meerderjarige werknemer (art. 7:653 lid 1 BW). Het enkele feit dat het beding ruim is omschreven, maakt niet dat het beding niet van toepassing is. Het uitgangspunt in deze zaak is dus dat partijen een concurrentiebeding zijn overeengekomen en dat dit beding dus geldt tussen partijen.
Juridisch kader
4.3.
Voor een schorsing is in deze procedure slechts aanleiding als de kantonrechter het voldoende aannemelijk vindt dat in een (eventuele) bodemprocedure het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk zal worden vernietigd. Uit artikel 7:653 lid 3 sub b BW volgt dat de rechter daartoe kan overgaan als de werknemer, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, onbillijk wordt benadeeld door het beding. Het gaat dus om een afweging van de belangen van [persoon A] en [bedrijf B] . Deze belangen zullen hierna achtereenvolgens worden behandeld en vervolgens tegen elkaar worden afgewogen.
Belangen [persoon A]
4.4.
De kantonrechter vindt het voldoende aannemelijk dat de arbeidsvoorwaarden van [persoon A] enigszins zullen verbeteren door de overstap naar [bedrijf C] . Het bruto basissalaris van [persoon A] neemt namelijk met ongeveer 10% toe (€ 3.835,- ten opzichte van € 3.413,-). Weliswaar heeft [bedrijf B] dit genuanceerd door erop te wijzen dat [persoon A] bij [bedrijf B] dit jaar ongeveer € 3.900,- aan gratificaties heeft ontvangen. Dit heeft [persoon A] echter betwist en heeft [bedrijf B] vervolgens niet verder onderbouwd. Bovendien, voor zover deze variabele looncomponenten al moeten worden betrokken in de vergelijking, moet voor een representatief beeld naar oordeel van de kantonrechter ten minste worden teruggegrepen op een langere periode dan een jaar.
4.5.
Verder acht de kantonrechter ook aannemelijk dat de reistijd van [persoon A] licht zal afnemen. [bedrijf B] heeft onder overlegging van overzichten uit een routeplanner betoogd dat het verschil circa 10 minuten per enkele reis bedraagt. [persoon A] betwist dit en stelt dat door de filegevoeligheid van het traject het verschil kan oplopen tot een uur en twintig minuten. Dat heeft hij echter niet onderbouwd. Dat het reistijdverschil soms groter kan zijn dan tien minuten moge zo zijn, maar een verschil van een uur en twintig minuten is (mede gezien de reisafstand van 33 kilometer) voorshands niet aannemelijk.
4.6.
Ook acht de kantonrechter aannemelijk dat [persoon A] meer carrièreperspectief heeft bij [bedrijf C] . Het staat namelijk vast dat [persoon A] bij [bedrijf B] 23 jaar lang in dezelfde functie heeft gewerkt, hetgeen een indicatie is dat daar de doorgroeimogelijkheden beperkt waren. [bedrijf B] heeft daar tegenover gesteld dat er regelmatig intern vacatures openstaan maar dat [persoon A] zelf nooit interesse heeft getoond. [bedrijf B] heeft echter niet concreet geschetst welke doorgroeimogelijkheden [persoon A] bij [bedrijf B] heeft, zodat dit niet tot een ander oordeel leidt.
Belangen [bedrijf B]
4.7.
Tegenover deze belangen van [persoon A] staan de belangen van [bedrijf B] . Voorop wordt gesteld dat [bedrijf C] en [bedrijf B] beiden actief zijn in de branche materieelverhuur en moeten worden aangemerkt als directe concurrenten. Dit heeft [persoon A] namelijk desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling bevestigd. Zijn gemachtigde heeft dit later genuanceerd door te betogen dat [bedrijf C] grotere machines verhuurt dan [bedrijf B] , maar dat heeft zij onvoldoende handen en voeten gegeven. [bedrijf B] heeft namelijk bij antwoord een uitdraai van de website van [bedrijf C] overgelegd, waaruit blijkt welke machines [bedrijf C] verhuurt, en aangevoerd dat [bedrijf B] al deze machines ook verhuurt. [persoon A] heeft vervolgens niet concreet gemaakt waar het verschil tussen beide ondernemingen in is gelegen. Bovendien zijn partijen ook zeer dicht bij elkaar gevestigd (Rotterdam en Ridderkerk).
4.8.
Verder staat niet ter discussie dat [persoon A] gedurende zijn lange dienstverband veel inzicht heeft gehad in concurrentiegevoelige informatie, zoals prijsafspraken, verhuurvoorwaarden, marges, kostprijzen, klantbehoefte en werkprocessen. Dat [persoon A] , naar hij heeft aangevoerd, zelf geen invloed kon uitoefenen op de totstandkoming van deze prijzen en afspraken, doet daar niet aan af, nu dit niet wegneemt dat hij wel inzicht heeft gehad in deze gegevens. [persoon A] heeft zich tijdens de mondelinge behandeling daarnaast op het standpunt gesteld dat hij die gegevens niet meer paraat heeft, omdat hij de gegevens niet op een commerciële manier, maar op een operationele manier hanteerde. Hij verwerkte de gegevens slechts en was deze daarom aan het einde van de werkdag weer vergeten, zo stelt hij. Dat acht de kantonrechter onvoldoende aannemelijk. Het moge zo zijn dat [persoon A] niet tot in detail weet met welke klant hij welke afspraken maakte. Gezien het lange dienstverband van [persoon A] en het feit dat het klantcontact en het vastleggen van de commerciële afspraken de kern van zijn functie betroffen (2.2), gaat de kantonrechter ervan uit dat hij in grote lijnen een zeer goed beeld heeft van de hiervoor genoemde concurrentiegevoelige informatie van [bedrijf B] .
4.9.
Daarnaast blijkt uit artikel 15 van de arbeidsovereenkomst tussen [persoon A] en [bedrijf C] en uit het bijbehorende functieprofiel dat [persoon A] ook in zijn nieuwe functie veel klantcontact zal hebben en zich zal bezighouden met verhuuractiviteiten.
4.10.
Op grond van het voorgaande oordeelt de kantonrechter voorshands dat [bedrijf B] er een zwaarwegend belang bij heeft om [persoon A] te houden aan zijn concurrentiebeding. Omdat [bedrijf C] en [persoon A] zich in dezelfde verhuurbranche begeven, concurreren zij met elkaar op onder andere verhuurvoorwaarden, prijs, marge, inkoopbeleid en logistieke processen. Dat zijn gegevens en processen waarmee [persoon A] in zijn oude functie dagelijks werkte en in zijn nieuwe functie opnieuw werkzaam zal zijn, als teamleider van de verhuurafdeling (2.10). Daarmee loopt [bedrijf B] een reëel risico dat zij in haar bedrijfsdebiet wordt aangetast.
4.11.
In zijn stukken heeft [persoon A] er ook uitgebreid aandacht aan besteed dat personeelstekort geen reden is om een werknemer aan zijn concurrentiebeding te houden. [bedrijf B] heeft daar tegenover gesteld dat dit voor haar geen rol speelt. De kantonrechter acht op grond van het door [persoon A] gestelde voorshands onvoldoende aannemelijk dat [bedrijf B] hem op grond van personeelstekort aan het concurrentiebeding heeft willen houden.
Afweging van belangen
4.12.
Uit het voorgaande volgt dat [bedrijf B] naar voorlopig oordeel van de kantonrechter een zwaarwegend belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding. De belangen van [persoon A] , namelijk een lichte verbetering in arbeidsvoorwaarden en reistijd en een beter carrièreperspectief wegen daar naar voorlopig oordeel van de kantonrechter niet tegen op. Daarbij weegt de kantonrechter mee dat zij er voorshands vanuit gaat dat in de huidige krappe arbeidsmarkt voldoende andere mogelijkheden voor [persoon A] zijn, om buiten [bedrijf C] een vergelijkbare verbetering te behalen. Hij heeft onvoldoende onderbouwd dat hij hiervoor is aangewezen op een dichtbij gevestigde concurrent van [bedrijf B] . Bovendien staat het [persoon A] vrij om buiten de regio Zuid-Holland bij een concurrent van [bedrijf B] in dienst te treden.
4.13.
De stelling van [persoon A] dat [bedrijf B] ex-werknemers in het verleden niet hield aan hun concurrentiebeding, weegt de kantonrechter niet mee. Dit heeft [persoon A] namelijk onvoldoende specifiek gemaakt. Alle omstandigheden van het geval zijn daarbij immers van belang, zoals de functie-inhoud van de oude en nieuwe functie, de hoedanigheid van de nieuwe werkgever en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
4.14.
Ook de stelling van [persoon A] dat het geheimhoudingsbeding een voldoende bescherming van het bedrijfsdebiet van [bedrijf B] vormt, passeert de kantonrechter. Zoals [bedrijf B] terecht heeft aangevoerd is voor haar niet te controleren in hoeverre [persoon A] zich hieraan houdt, te meer omdat de kennis en kunde aan [persoon A] als persoon verbonden zijn.
4.15.
Op grond van het voorgaande acht de kantonrechter het onvoldoende aannemelijk dat de rechter in een (eventuele) bodemprocedure het concurrentiebeding zal vernietigen, in die zin dat het [persoon A] is toegestaan om bij [bedrijf C] in dienst te treden als teamleider. Zij ziet dus geen aanleiding om hierop vooruit te lopen door toewijzing van de primair gevorderde schorsing van het beding. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
Vergoeding
4.16.
Subsidiair vordert [persoon A] een vergoeding van € 3.193,51 per maand, voor het geval hij aan het beding gebonden blijft. Voor toewijzing van deze vordering bestaat echter slechts aanleiding als [persoon A] in belangrijke mate wordt belemmerd om anders dan in dienst van [bedrijf B] werkzaam te zijn (art. 7:653 lid 5 BW). Daarvan is naar voorlopig oordeel van de kantonrechter geen sprake. [persoon A] heeft namelijk ‘slechts’ aangevoerd dat zijn arbeidsmarktpositie zal verslechteren. Dat is onvoldoende voor toewijzing. Het concurrentiebeding verbiedt [persoon A] om binnen een jaar na afloop van de arbeidsovereenkomst bij een concurrent van [bedrijf B] , binnen Zuid-Holland werkzaam te zijn. Daarmee zijn er voldoende mogelijkheden voor [persoon A] om als commercieel medewerker in een andere branche, of binnen verhuurbranche buiten Zuid-Holland werkzaam te zijn. Mede gezien de huidige krapte op de arbeidsmarkt acht de kantonrechter onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [persoon A] door het beding in belangrijke mate wordt belemmerd om anders dan in dienst van [bedrijf B] werkzaam te zijn. De subsidiair gevorderde vergoeding wordt daarom afgewezen.
proceskosten
4.17.
[persoon A] krijgt in conventie ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [bedrijf B] tot vandaag vast op € 747,- aan salaris voor de gemachtigde.
in reconventie
Toelaatbaarheid
4.18.
Als meest verstrekkende verweer tegen de reconventionele vorderingen van [bedrijf B] , heeft [persoon A] aangevoerd dat deze vorderingen niet toelaatbaar zijn. Hij heeft daartoe gesteld dat [bedrijf B] deze vorderingen niet “zo spoedig mogelijk” heeft ingediend, zoals voorgeschreven in het procesreglement. Dit verweer slaagt niet. [persoon A] heeft op 16 augustus 2022 de dagvaarding laten betekenen. Daarmee heeft hij zelf ruim een maand gewacht, aangezien hij bij brief van 7 juli 2022 ervan op de hoogte is gesteld dat de zitting op 25 augustus 2022 zou plaatsvinden. Van [bedrijf B] kan niet worden verwacht dat zij vervolgens veel eerder dan 24 augustus 2022 een met redenen omklede en onderbouwde reconventionele vordering zou indienen. Te meer omdat [bedrijf B] onbetwist heeft aangevoerd dat zij tot de ontvangst van de dagvaarding niet wist of [persoon A] daadwerkelijk bij [bedrijf C] in dienst was getreden. Daarnaast schrijft het procesreglement voor dat de conclusie uiterlijk 24 uur van tevoren ingediend moet zijn. Aan die eis heeft [bedrijf B] voldaan. [persoon A] heeft bovendien gericht verweer gevoerd tegen deze vorderingen, zodat ook de eisen van hoor en wederhoor niet aan toelating in de weg staan.
Geldvordering in kort geding
4.19.
[bedrijf B] maakt aanspraak op betaling van twee geldbedragen, namelijk op de aan het concurrentiebeding verbonden boete en op onverschuldigd betaald salaris. De kantonrechter stelt voorop dat uit vaste rechtspraak volgt dat terughoudend moet worden omgegaan met toewijzing van een geldvordering in kort geding. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is. Daarbij zijn de aannemelijkheid van de vordering en de spoedeisendheid daarvan ‘communicerende vaten’; hoe spoedeisender de vordering, hoe lager de eisen die worden gesteld aan de aannemelijkheid van de vordering en vice versa.
4.20.
[bedrijf B] heeft in het geheel niet gesteld of onderbouwd dat haar vorderingen spoedeisend zijn. In die omstandigheden kunnen deze alleen worden toegewezen als het in hoge mate aannemelijk is dat deze in een (eventuele) bodemprocedure zullen worden toegewezen.
Boete
4.21.
Als meest verstrekkende verweer tegen de boete heeft [persoon A] aangevoerd dat het boetebeding nietig is, omdat de bestemming van de boete niet nauwkeurig is omschreven (art. 7:650 lid 3 BW). Dit verweer slaagt niet. Uit vaste rechtspraak volgt namelijk dat een in het kader van een concurrentiebeding opgenomen boeteregeling niet behoeft te voldoen aan de voorwaarde dat de bestemming van de boete is vermeld (ECLI:NL:HR:2003:AF2844).
4.22.
Subsidiair heeft [persoon A] aangevoerd dat er aanleiding is om de boete te matigen. Voor matiging van de boete is ruimte als toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt (art. 3:94 BW). Daarbij zal niet alleen moeten worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (ECLI:NL:HR:2007:AZ6638). Deze brede, casuïstische toets is bij uitstek een afweging die dient plaats te vinden in een bodemprocedure. Op dit moment is onvoldoende duidelijk in hoeverre de rechter in een (eventuele) bodemprocedure aanleiding zal zien voor matiging, en zo ja, in welke mate. Gelet op het hiervoor genoemde uitgangspunt dat slechts ruimte is voor toewijzing bij een hoge mate van aannemelijkheid, wordt de gevorderde boete afgewezen.
Onverschuldigd betaald salaris
4.23.
[bedrijf B] vordert verder een bedrag van € 899,95. Zij stelt dat zij in juli 2022 per abuis teveel loon heeft betaald aan [persoon A] . [persoon A] heeft dat betwist en [bedrijf B] heeft deze vordering in het geheel niet onderbouwd. Daarom wordt ook deze vordering afgewezen.
Proceskosten
4.24.
[bedrijf B] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten in reconventie betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [persoon A] tot vandaag vast op € 249,- aan salaris voor de gemachtigde (1/2 x € 498,-).
in conventie en in reconventie
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.25.
Dit vonnis wordt zowel in conventie als in reconventie, wat de proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, aan de kant van [bedrijf B] tot vandaag vastgesteld op € 747,-;
in reconventie
5.3.
wijst de vorderingen af;
5.4.
veroordeelt [bedrijf B] in de proceskosten, aan de kant van [persoon A] tot vandaag vastgesteld op € 249,-;
in conventie en in reconventie
5.5.
verklaart dit vonnis, wat de proceskostenveroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
33394