In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de onroerendezaakbelasting (OZB) die aan eiseres was opgelegd. Eiseres, een huurder van een onroerende zaak waarin een filiaal van haar kledingwinkelketen is gevestigd, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag OZB van € 695,- voor het belastingjaar 2021. De aanslag was opgelegd door verweerder, die de aanslag handhaafde in een uitspraak op bezwaar. Eiseres stelde dat er geen sprake was van gebruik van de onroerende zaak, omdat zij door coronamaatregelen geen publiek kon ontvangen. De rechtbank oordeelde echter dat het in opslag hebben van winkelvoorraad en meubels ook als gebruik kan worden aangemerkt. De rechtbank verwierp de stelling van eiseres dat de eigenaar van de onroerende zaak als belastingplichtige had moeten worden aangemerkt, omdat de eigenaar het gebruik had afgestaan aan eiseres door de onroerende zaak te verhuren. De rechtbank concludeerde dat de aanslag OZB terecht aan eiseres was opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.