ECLI:NL:RBROT:2022:7695

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
ROT 21/5765
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over onroerendezaakbelasting gebruiker in verband met coronamaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de onroerendezaakbelasting (OZB) die aan eiseres was opgelegd. Eiseres, een huurder van een onroerende zaak waarin een filiaal van haar kledingwinkelketen is gevestigd, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag OZB van € 695,- voor het belastingjaar 2021. De aanslag was opgelegd door verweerder, die de aanslag handhaafde in een uitspraak op bezwaar. Eiseres stelde dat er geen sprake was van gebruik van de onroerende zaak, omdat zij door coronamaatregelen geen publiek kon ontvangen. De rechtbank oordeelde echter dat het in opslag hebben van winkelvoorraad en meubels ook als gebruik kan worden aangemerkt. De rechtbank verwierp de stelling van eiseres dat de eigenaar van de onroerende zaak als belastingplichtige had moeten worden aangemerkt, omdat de eigenaar het gebruik had afgestaan aan eiseres door de onroerende zaak te verhuren. De rechtbank concludeerde dat de aanslag OZB terecht aan eiseres was opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5765

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en
[naam verweerder], verweerder
(gemachtigde: mr. J. Lanser).

Procesverloop

Bij aanslagbiljet met dagtekening 26 februari 2021, aanslagnummer [aanslagnummer] , heeft verweerder aan eiseres voor het belastingjaar 2021 (onder meer) een aanslag onroerendezaakbelasting gebruiker (hierna: de aanslag OZB) opgelegd van € 695,- voor de onroerende zaak [adres] in Hellevoetsluis (hierna ook: de onroerende zaak).
Bij uitspraak op bezwaar van 7 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanslag OZB gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres was bij het begin van het kalenderjaar 2021 huurder van de onroerende zaak waarin een filiaal van haar landelijke kledingwinkelketen is gevestigd.
2. In geschil is of verweerder de aanslag OZB terecht heeft opgelegd. Eiseres vindt van niet, verweerder vindt van wel. Eiseres stelt dat geen sprake is van een belastbaar feit omdat geen sprake is van gebruik van de onroerende zaak. Daarnaast stelt zij dat niet zij maar de eigenaar van de onroerende zaak als belastingplichtige voor de gebruikersbelasting had moeten worden aangemerkt omdat de eigenaar de gebruiker van de onroerende zaak is.
2.1.
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en de invordering van onroerende zaakbelastingen Hellevoetsluis 2021 (de Verordening), luidt voor zover hier van belang: “Onder de naam onroerende zaakbelastingen wordt voor binnen de gemeente gelegen onroerende zaken directe belasting geheven:
a. een belasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting.”
Die bepaling is gebaseerd op artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet.
Volgens vaste jurisprudentie moet onder ‘gebruik’ van een onroerende zaak in de zin van de Verordening en de Gemeentewet worden verstaan, het metterdaad bezigen van de onroerende zaak ter bevrediging van de eigen behoeften (bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 5 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0250).
2.2.
Belastbaar feit
Niet in geschil is dat bij het begin van het kalenderjaar 2021 de door eiseres gehuurde onroerende zaak als kledingwinkel was ingericht en dat daar een voorraad kleding aanwezig was. Ook is niet in geschil dat eiseres in de winkel geen winkelend publiek kon toelaten vanwege de toen geldende overheidsmaatregelen ter bestrijding van de coronapandemie.
De rechtbank vindt dat, hoewel eiseres door de toen geldende overheidsmaatregelen werd beperkt in haar mogelijkheden om de onroerende zaak als kledingwinkel te gebruiken, dit niet betekent dat van gebruik in de zin van de Verordening geen sprake was, zoals eiseres betoogt. Het in opslag hebben van een winkelvoorraad en meubels is namelijk ook een vorm van gebruik van de onroerende zaak.
De verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 april 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:3512, baat eiseres niet. Anders dan hier aan de orde, ging het in die zaak om een bedrijfsruimte die door de belanghebbende niet meer werd gehuurd terwijl hij bij het begin van het kalenderjaar niet meer deed dan die bedrijfsruimte opruimen en schoonmaken om deze leeg op te kunnen leveren. Ook het beroep op het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5394 kan eiseres niet baten. Daarin ging het om de vraag of van ‘feitelijk gebruik’ sprake was omdat op een boorlocatie feitelijk geen werkzaamheden werden verricht. In 1995, dus na deze uitspraak, heeft een wetswijziging [1] plaatsgevonden, waarbij het begrip ‘feitelijk gebruik’ in de Wet waardering onroerende zaken is gewijzigd in het ruimere begrip ‘gebruik’. In de zaak die hier aan de orde is, gaat het dus om het ruimere begrip ‘gebruik’, waarvan anders dan eiseres stelt niet slechts sprake is als de kledingwinkel voor publiek is opengesteld. Het beroep van eiseres op de uitspraak van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 28 november 2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:AO4087 kan ook niet slagen. Uit die uitspraak blijkt dat het daarin ging om een onroerende zaak die gedeeltelijk gesloopt en daardoor onbruikbaar was. Die situatie doet zich hier niet voor.
2.3.
Omdat sprake is van gebruik van de onroerende zaak, heeft het belastbare feit zich voorgedaan.
2.4.
Belastingplichtige
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder niet haar maar de eigenaar van de onroerende zaak als belastingplichtige voor de gebruikersbelasting had moeten aanmerken. Uit de wetsgeschiedenis [2] volgt dat wanneer een eigenaar een belangrijke mate van zeggenschap over de onroerende zaak houdt, deze als gebruiker kan worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat de eigenaar van de onroerende zaak het gebruik daarvan had afgestaan aan eiseres door de onroerende zaak aan haar te verhuren voor het gebruik als kledingwinkel. Hiermee is geen sprake van een situatie waarin de eigenaar zo’n belangrijke mate van zeggenschap over de onroerende zaak heeft gehouden dat verweerder hem als gebruiker had moeten aanmerken.
2.5.
Verweerder heeft de aanslag OZB terecht aan eiseres opgelegd.
Conclusie
3. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De invoering van de Wet materiële belastingen in 1995. Zie ook de Kamerstukken II 1989/90, 21591, nr. 3.
2.Kamerstukken II 1989/90, 21591, nr. 3.