ECLI:NL:RBROT:2022:7749

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
C/10/621158 / HA ZA 21-569
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake nakoming koopovereenkomst appartementsrechten en vrijwaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de nakoming van een koopovereenkomst met betrekking tot appartementsrechten. De eiseres, [eiseres01], vorderde dat de gedaagden, [gedaagde01], [gedaagde02], [gedaagde03] en [gedaagde04], zouden meewerken aan de levering van de appartementsrechten, die eerder waren verkocht aan [naam bedrijf]. De rechtbank oordeelde dat er een geldige koopovereenkomst tot stand was gekomen tussen [eiseres01] en [gedaagde02] voor een koopprijs van € 600.000,00. De rechtbank wees de vordering van [eiseres01] toe en veroordeelde [gedaagde02] en [gedaagde04] om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis medewerking te verlenen aan de levering van de appartementsrechten. Tevens werd bepaald dat bij uitblijven van deze medewerking het vonnis in de plaats treedt van de rechtshandelingen die nodig zijn voor de levering. De vorderingen in reconventie van [eiseres02] werden afgewezen, evenals de vorderingen in de vrijwaringszaak van [gedaagde02] en [gedaagde04]. De rechtbank veroordeelde de gedaagden in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 14 september 2022
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/621158 / HA ZA 21-569 (hierna: de hoofdzaak) van
[eiseres01],
voorheen handelend onder de naam
[naam bedrijf],
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. Th.C. Visser te Rotterdam,
tegen

1..[gedaagde01],

gevestigd te [vestigingsplaats02] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. C.M. Malipaard te Den Haag,
2.
[gedaagde02],
gevestigd te [vestigingsplaats03] , Suriname,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A. Ramsaroep te Den Haag,
3.
[gedaagde03],
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. C.M. Malipaard te Den Haag,
4.
[gedaagde04],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. A. Ramsaroep te Den Haag,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/631237 / HA ZA 21-1131 (hierna: de vrijwaringszaak) van

1..[eiser01],

gevestigd te [vestigingsplaats03] , Suriname,
2.
[eiser02],
wonende te [woonplaats02] ,
eisers,
advocaat mr. A. Ramsaroep te Den Haag,
tegen

1..[gedaagde05] ,

wonende te [woonplaats03] ,
2.
[gedaagde06],
wonende te [woonplaats04] ,
gedaagden,
advocaat mr. C. Teiwes te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiseres01] , [gedaagde01] , [gedaagde02] , [gedaagde03] , [gedaagde04] , [gedaagde05] en [gedaagde06] genoemd worden.

1..De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 23 februari 2022 en de daarin vermelde stukken,
  • het verzoek tot schorsing van het geding van [gedaagde02] en [gedaagde04] van 8 maart 2022 in verband met het hoger beroep tegen het vonnis in incident van 23 februari 2022, met producties,
  • de rolbeslissing van 10 maart 2022, waarbij het verzoek tot schorsing is afgewezen,
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie van [gedaagde02] en [gedaagde04] , met producties 1 tot en met 12,
  • de brief van de rechtbank van 8 april 2022, waarin partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling,
  • de brief van de rechtbank van 30 mei 2022, met nadere informatie over de mondelinge behandeling,
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 15,
  • de spreekaantekeningen van [eiseres01] en [gedaagde01] voor de mondelinge behandeling op 5 juli 2022, van welke behandeling geen proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 december 2021, met producties 1 tot en met 12,
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 en 2,
  • de brief van de rechtbank van 8 april 2022, waarin partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling,
  • de brief van de rechtbank van 30 mei 2022, met nadere informatie over de mondelinge behandeling,
  • de mondelinge behandeling op 5 juli 2022, waarvan geen proces-verbaal is opgemaakt.

3..De feiten

3.1.
[gedaagde02] is eigenaar van het appartementsrecht dat recht geeft op het uitsluitend gebruik van de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres01] in [plaats01] en van het appartementsrecht dat recht geeft op het uitsluitend gebruik van de woning aan de [adres02] in [plaats02] (hierna samen: de appartementsrechten). [gedaagde04] is bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde02] .
3.2.
Blijkens een akte geldlening en hypotheekstelling van 24 mei 2018 heeft (voor zover hier van belang) [gedaagde02] een overeenkomst gesloten met [gedaagde05] en [gedaagde06] . [gedaagde02] heeft geld van hen geleend en heeft tot zekerheid voor de terugbetaling daarvan aan [gedaagde05] en [gedaagde06] een hypotheekrecht verstrekt op diverse registergoederen tot een bedrag van € 1.750.000,00. Tot die registergoederen behoren onder meer de appartementsrechten en het kantoorpand met erf en verder toebehoren aan de [adres03] in [plaats03] (hierna: het pand [straatnaam01] ).
3.3.
In maart 2019 is er een achterstand ontstaan in de maandelijkse rentebetalingen van [gedaagde02] aan [gedaagde05] en [gedaagde06] . Om de betalingsachterstand in te lopen, is [gedaagde02] overgegaan tot verkoop van de appartementsrechten.
3.4.
Op 4 juli 2019 is tussen [gedaagde02] als verkoper en [gedaagde01] – waarvan [gedaagde03] de bestuurder en enig aandeelhouder is – als koper een koopovereenkomst gesloten ten aanzien van de appartementsrechten (hierna: koopovereenkomst 1). In deze overeenkomst is bepaald dat de appartementsrechten op 16 juli 2019 (of zoveel eerder of later als partijen nader overeenkomen) door [gedaagde02] aan [gedaagde01] worden geleverd tegen betaling van een koopsom van in totaal € 600.000,00.
De leveringsdatum is uitgesteld tot 17 augustus 2019 en daarna tot 3 september 2019.
3.5.
[gedaagde01] heeft de appartementsrechten bij koopovereenkomst van 16 juli 2019 (hierna: koopovereenkomst 2) doorverkocht aan [naam bedrijf] voor een totaalbedrag van € 735.000,00. De levering was voorzien op 8 augustus 2019. Omdat levering niet tijdig heeft plaatsgevonden, hebben [gedaagde01] en [naam bedrijf] een volgende, op de leveringsdatum na identieke, koopovereenkomst gesloten, gedateerd 30 augustus 2019 (hierna: koopovereenkomst 3). Deze overeenkomst voorzag in levering op 3 september 2019.
3.6.
[gedaagde01] heeft met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 7 november 2019 conservatoir beslag gelegd op de appartementsrechten. Vervolgens heeft [gedaagde01] [gedaagde02] in kort geding gedagvaard en gevorderd [gedaagde02] te bevelen koopovereenkomst 1 na te komen. Bij vonnis van 10 december 2019 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vordering van [gedaagde01] afgewezen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de tussen [gedaagde02] en [gedaagde01] gesloten koopovereenkomst tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden.
3.7.
Omdat de betalingsachterstand van [gedaagde02] aan [gedaagde05] en [gedaagde06] niet werd ingelopen, hebben [gedaagde05] en [gedaagde06] de executieverkoop van het pand [straatnaam01] aangezegd tegen 19 december 2019. [gedaagde02] heeft in kort geding staking van deze openbare veilingverkoop gevorderd. Bij vonnis van 18 december 2019 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vorderingen van [gedaagde02] afgewezen.
3.8.
Bij brief van 18 december 2019 heeft [gedaagde02] aan [gedaagde01] geschreven dat zij bereid is tot levering van de appartementsrechten. Naar aanleiding van deze brief zijn [gedaagde01] en [gedaagde02] in overleg getreden, waarbij – kort gezegd – de mogelijkheid is besproken om de appartementsrechten rechtstreeks aan [naam bedrijf] te verkopen en te leveren.
3.9.
De openbare veilingverkoop van het pand [straatnaam01] heeft plaatsgevonden op 19 december 2019. De termijn voor beraad om te gunnen aan de veilingkoper eindigde op maandag 30 december 2019.
3.10.
Vervolgens hebben [gedaagde02] , [gedaagde05] en [gedaagde06] afspraken gemaakt over de mogelijkheid van onderhandse verkoop en levering van de appartementsrechten door [gedaagde02] , ter voorkoming van de executieverkoop van het pand [straatnaam01] . Deze afspraken zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst van 30 december 2019 (hierna: VSO 1). VSO 1, waarin [gedaagde05] en [gedaagde06] zijn aangeduid als schuldeiser en [gedaagde02] als schuldenaar, luidt voor zover hier van belang:
“(…)
zijn het volgende overeengekomen:
Verkoop en levering [straatnaam02]
1. Schuldenaar verkoopt en levert uiterlijk per maandag 30 december, 14.00u 2019 de [straatnaam02] voor een bedrag van € 600.000,00 k.k. aan een derde partij;
(…)
Intrekking veilingverkoop en geen gunning [straatnaam01]
4. Na ondertekening van deze overeenkomst en de ontvangst van een afschrift van de leveringsakte van de [straatnaam02] door schuldeiser, zal schuldeiser de executoriale verkoop van [straatnaam01] intrekken en de [straatnaam01] niet gunnen aan de veilingverkoper [de rechtbank leest: veilingkoper];
(…)”.
3.11.
Op 30 december 2019 is tussen [gedaagde02] als verkoper en [naam bedrijf] als koper een koopovereenkomst gesloten ten aanzien van de appartementsrechten (hierna: koopovereenkomst 4). De totale koopsom bedraagt € 600.000,00.
3.12.
[gedaagde05] en [gedaagde06] hebben op 30 december 2019 om 15.59 uur aan de veilingnotaris bericht dat zij het pand [straatnaam01] gunnen aan de veilingkoper.
3.13.
[gedaagde02] heeft [gedaagde05] en [gedaagde06] in kort geding gedagvaard en gevorderd – kort gezegd – de gunning van het pand [straatnaam01] in te trekken. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft de vorderingen van [gedaagde02] bij vonnis van 13 januari 2020 afgewezen.
3.14.
Op 30 november 2020 is een nadere vaststellingsovereenkomst tussen (onder meer) [gedaagde02] en [gedaagde05] en [gedaagde06] tot stand gekomen. Deze vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO 2), waarin [gedaagde05] en [gedaagde06] samen [gedaagde05] worden genoemd, luidt voor zover hier van belang:
“(…)
De comparanten stellen bij deze akte vast dat anders dan de schuldverhoudingen zoals uit aangehechte stukken blijken tussen (…) [gedaagde04] en [gedaagde02] , ieder voor zich en gezamenlijk enerzijds, en [gedaagde05] , anderzijds, over en weer geen vorderingen hoe ook genaamd en uit welken hoofde ook op heden bestaan of langer zullen bestaan en ook niet worden gepretendeerd, hetgeen over en weer door belanghebbenden, ieder voor zich wordt aangenomen.
(…)”.
3.15.
Op 18 februari 2021 heeft [eiseres01] met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank conservatoir beslag tot levering gelegd op de appartementsrechten.

4..Het geschil

in de hoofdzaak
in conventie
4.1.
[eiseres01] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair voor recht te verklaren dat:
1) tussen [eiseres01] en [gedaagde01] , [gedaagde02] , [gedaagde03] en/of [gedaagde04] een koopovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de appartementsrechten voor een koopprijs van € 600.000,00 dan wel € 735.000,00 en dat de betreffende gedaagde(n) reeds zijn/haar/hun medewerking aan de levering van het gekochte had(den) dienen te verlenen, dan wel subsidiair
2) [gedaagde01] , [gedaagde02] , [gedaagde03] en/of [gedaagde04] onrechtmatig jegens [eiseres01] hebben/heeft gehandeld door [eiseres01] zaken onjuist voor te stellen en zodoende met [eiseres01] een koopovereenkomst te sluiten met de kennelijke bedoeling deze niet na te komen en dat de betreffende gedaagde(n) verplicht is/zijn de schade die [eiseres01] als gevolg daarvan heeft geleden, lijdt en nog zal lijden te vergoeden,
en voorts primair [gedaagde01] , [gedaagde02] , [gedaagde03] en [gedaagde04] hoofdelijk te veroordelen tot:
3) het binnen veertien dagen na het vonnis verlenen van medewerking aan de levering aan [eiseres01] van de appartementsrechten, onder bepaling dat bij het uitblijven van de medewerking waartoe [gedaagde01] , [gedaagde02] , [gedaagde03] en [gedaagde04] veroordeeld zullen worden, het vonnis in de plaats treedt van de voor bedoelde levering vereiste leveringsakte, dan wel subsidiair
4) vergoeding van de schade die [eiseres01] heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde01] , [gedaagde02] , [gedaagde03] en [gedaagde04] , alsook de daarover verschuldigde wettelijke rente, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, onder verwijzing van de procedure naar een nadere roldatum, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de omvang van de schade,
in alle gevallen met veroordeling van [gedaagde01] , [gedaagde02] , [gedaagde03] en [gedaagde04] in de kosten van de onderhavige procedure, de nakosten daaronder begrepen.
4.2.
De conclusie van [gedaagde01] en [gedaagde03] strekt tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [eiseres01] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
4.3.
De conclusie van [gedaagde02] en [gedaagde04] strekt eveneens tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [eiseres01] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
[eiseres02] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1) te bepalen dat de koopovereenkomst tussen partijen nietig is dan wel wordt vernietigd,
2) te bepalen dat de gelegde beslagen worden opgeheven en [verweerster01] te veroordelen tot vergoeding van de schade aan de zijde van [eiseres02] nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
met veroordeling van [verweerster01] in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten.
4.6.
De conclusie van [verweerster01] strekt tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [eiseres02] in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
4.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.8.
[gedaagde02] en [gedaagde04] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad
1) [gedaagde05] en [gedaagde06] , zo mogelijk gelijktijdig met het vonnis in de hoofdzaak, te veroordelen om aan [gedaagde02] te betalen datgene waartoe [gedaagde02] als gedaagde in de hoofdzaak jegens [eiseres01] wordt veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling,
2) [gedaagde05] en [gedaagde06] te veroordelen in de proceskosten in vrijwaring, te vermeerderen met de nakosten.
4.9.
De conclusie van [gedaagde05] en [gedaagde06] strekt tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [gedaagde02] en [gedaagde04] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten.
4.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling

in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
[gedaagde02] is statutair gevestigd in [vestigingsplaats03], Suriname. De rechtbank moet daarom ambtshalve beoordelen of zij internationaal bevoegd is en zo ja, welk recht toepasselijk is.
5.2.
Ten aanzien van de vraag naar de rechtsmacht is van toepassing Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I bis-Vo), omdat de dagvaarding na de inwerkingtreding van Brussel I bis-Vo is uitgebracht en sprake is van een burgerlijke en handelszaak in de zin van Brussel I bis-Vo.
5.3.
Geen van partijen heeft de internationale bevoegdheid van deze rechtbank betwist. Deze rechtbank is daarom zowel in de hoofdzaak in conventie en in reconventie als in de vrijwaringszaak in ieder geval internationaal bevoegd op grond van een stilzwijgende forumkeuze in de zin van artikel 26 lid 1 Brussel I bis-Vo.
5.4.
Partijen hebben zich in beide zaken uitdrukkelijk beroepen op bepalingen uit het Nederlandse Burgerlijk Wetboek en gaan er dus van uit dat Nederlands recht van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover ambtshalve anders te oordelen, zodat zij de rechtsverhoudingen tussen partijen zal beoordelen aan de hand van Nederlands recht.
in de hoofdzaak
in conventie en in reconventie
5.5.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze gezamenlijk worden beoordeeld.
De koopovereenkomsten
5.6.
Tussen partijen is in geschil of en zo ja, op grond van welke koopovereenkomst(en) [eiseres01] aanspraak kan maken op levering van de appartementsrechten.
5.7.
De koopovereenkomsten 1, 2 en 3 waren onderdeel van een (in elk geval door [eiseres01] , [gedaagde01] en [gedaagde03] beoogde) ABC-transactie. Vaststaat dat aan deze voorgenomen transactie geen uitvoering is gegeven; de levering van de appartementsrechten aan [gedaagde01] en vervolgens aan [naam bedrijf] op grond van de koopovereenkomsten 1, 2 en 3 heeft niet plaatsgevonden.
5.8.
In december 2019 is tussen [gedaagde02] en [naam bedrijf] koopovereenkomst 4 tot stand gekomen, op grond waarvan [gedaagde02] de appartementsrechten rechtstreeks aan [naam bedrijf] zou leveren. Uit koopovereenkomst 4 blijkt dat niet langer een ABC-transactie werd beoogd. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de verbintenissen uit de koopovereenkomsten 1, 2 en 3 zijn komen te vervallen, zodat [eiseres01] zich niet langer op die overeenkomsten kan beroepen.
5.9.
Op grond van het voorgaande zal vordering 1 in conventie worden afgewezen jegens [gedaagde01] en [gedaagde03] .
5.10.
[gedaagde02] voert aan dat de vorderingen van [eiseres01] reeds moeten worden afgewezen omdat koopovereenkomst 4 is gesloten met [naam bedrijf], de rechtsvoorganger van [eiseres01] . [gedaagde02] heeft nooit ingestemd met wijziging van de koper in [eiseres01] . Dit verweer treft geen doel. [gedaagde02] heeft ter zitting niet nader gemotiveerd weersproken dat [naam bedrijf] dezelfde vennootschap is als [eiseres01] en dat alleen de handelsnaam is gewijzigd.
5.11.
[gedaagde02] en [gedaagde04] voeren verder aan dat koopovereenkomst 4 nietig of vernietigbaar is wegens misbruik van omstandigheden. [gedaagde05] , [gedaagde06] , [gedaagde01] en [eiseres01] hebben samengespannen om [gedaagde02] en [gedaagde04] te doen geloven dat het pand [straatnaam01] overeenkomstig VSO 1 niet gegund zou worden aan de veilingkoper. Door haar precaire financiële situatie en onder druk van openbare veiling van het pand [straatnaam01] heeft [gedaagde02] zich genoodzaakt gezien koopovereenkomst 4 te tekenen, aldus [gedaagde02] en [gedaagde04] .
5.12.
Volgens artikel 3:44 lid 4 BW is misbruik van omstandigheden aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
Bij de beoordeling of sprake is van dergelijk misbruik komt het aan op alle omstandigheden die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de rechtshandeling. Niet is vereist dat degene die zich op vernietiging beroept door het aangaan van de overeenkomst is benadeeld; wel is vereist dat hij zonder het misbruik van omstandigheden de overeenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten (HR 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:95).
De stelplicht en – bij voldoende gemotiveerde betwisting – bewijslast rusten volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv op [gedaagde02] als de partij bij koopovereenkomst 4 die zich op misbruik van omstandigheden beroept.
5.13.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde02] niet aan die stelplicht heeft voldaan. De enkele omstandigheid dat [gedaagde02] zich ten tijde van het aangaan van koopovereenkomst 4 in een – naar zij stelt – precaire financiële situatie bevond, is op zichzelf onvoldoende voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden. Om misbruik van omstandigheden te kunnen aannemen, zijn bijkomende feiten en omstandigheden vereist waaruit kan worden afgeleid dat [eiseres01] , al dan niet in samenwerking met anderen, misbruik heeft gemaakt van die benarde situatie.
5.14.
Dat misbruik kan niet worden afgeleid uit de enkele stelling dat [eiseres01] met [gedaagde01] , [gedaagde05] en [gedaagde06] heeft samengespannen. Hetgeen [gedaagde02] ter onderbouwing daarvan stelt, ziet in de eerste plaats op het handelen van [gedaagde05] en [gedaagde06] . Zij zijn echter geen partij bij koopovereenkomst 4 en ook geen partij in de hoofdzaak. [gedaagde02] heeft geen concrete handelingen van [eiseres01] gesteld, laat staan onderbouwd, waaruit het hiervoor bedoelde misbruik kan worden afgeleid.
5.15.
[gedaagde02] heeft verder nog gesteld dat – kort gezegd – koopovereenkomst 4 onlosmakelijk is verbonden met VSO 1, dat [gedaagde05] en [gedaagde06] hun afspraken uit VSO 1 niet zijn nagekomen door het pand [straatnaam01] te gunnen aan de veilingkoper en dat het daarom onredelijk is om nakoming van koopovereenkomst 4 te vragen.
5.16.
Ook dit verweer treft geen doel. Uit de tekst van koopovereenkomst 4 kan niet worden afgeleid dat die overeenkomst is gesloten onder de voorwaarde dat het pand [straatnaam01] niet zou worden gegund aan de veilingkoper. [gedaagde02] heeft ook geen andere feiten of omstandigheden gesteld waaruit dat kan worden afgeleid. In VSO 1 is bepaald dat het pand [straatnaam01] niet zou worden gegund aan de veilingkoper indien [gedaagde02] de appartementsrechten binnen de in VSO 1 bepaalde termijn zou hebben verkocht
engeleverd. Vaststaat dat [gedaagde02] niet aan die voorwaarde heeft voldaan. [gedaagde02] heeft de appartementsrechten immers niet geleverd (aan [eiseres01] ). Dat [gedaagde05] en [gedaagde06] vervolgens zijn overgegaan tot het uitwinnen van door [gedaagde02] aan hen verstrekte zekerheden, is in beginsel een normale handelwijze. [gedaagde02] heeft niet onderbouwd waarom deze gang van zaken zou bijdragen aan de conclusie dat sprake is van (aan [eiseres01] toe te rekenen) misbruik van omstandigheden.
[gedaagde02] heeft ook verder geen bijzondere feiten en omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel leiden dat de aanspraak van [eiseres01] op levering van de appartementsrechten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5.17.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat sprake is van een geldige koopovereenkomst tussen [eiseres01] en [gedaagde02] . Vordering 1 in conventie zal daarom ten aanzien van [gedaagde02] worden toegewezen op basis van het in koopovereenkomst 4 vermelde bedrag. Ten aanzien van [gedaagde04] zal deze vordering worden afgewezen. [gedaagde04] is geen partij bij koopovereenkomst 4. Weliswaar heeft hij het als bestuurder van [gedaagde02] in zijn macht om te bepalen of [gedaagde02] koopovereenkomst 4 nakomt, maar gelet op de formulering van vordering 1 in conventie (“de betreffende gedaagde(n)”) strekt deze vordering zich slechts uit tot de partij(en) bij koopovereenkomst 4.
5.18.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt verder mee dat vordering 1 in reconventie moet worden afgewezen.
Levering
5.19.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde02] op grond van koopovereenkomst 4 gehouden is om mee te werken aan de levering van de appartementsrechten aan [eiseres01] . Vordering 3 in conventie zal daarom worden toegewezen jegens [gedaagde02] voor zover die strekt tot het meewerken aan de levering van de appartementsrechten aan [eiseres01] . De rechtbank acht deze vordering in zoverre eveneens toewijsbaar ten aanzien van [gedaagde04] . Hij is immers de bestuurder van [gedaagde02] en zal de feitelijke handelingen moeten verrichten die nodig zijn voor de levering van de appartementsrechten aan [eiseres01] . Uit 5.8 volgt dat vordering 3 jegens [gedaagde01] en [gedaagde03] moet worden afgewezen.
5.20.
Voor het geval [gedaagde02] en [gedaagde04] geen gevolg geven aan de veroordeling tot medewerking aan de levering van de appartementsrechten aan [eiseres01] , heeft [eiseres01] gevorderd te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de voor die levering vereiste leveringsakte. [gedaagde02] en [gedaagde04] hebben geen verweer gevoerd tegen dit deel van de vordering.
5.21.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dit vonnis niet in de plaats treden van de akte van levering van de appartementsrechten, omdat niet alle gegevens voorhanden zijn die – in geval van vervanging van de door een notaris op te maken akte van levering – in het vonnis moeten worden vermeld. Vordering 3 in conventie moet naar het oordeel van de rechtbank zo worden begrepen dat zij – als minder vergaande variant van de letterlijke tekst ervan – mede omvat dat dit vonnis, als [gedaagde02] en [gedaagde04] niet meewerken aan levering van de appartementsrechten, in de plaats treedt van de rechtshandelingen die zij moeten verrichten om tot deze levering te komen. In zoverre zal vordering 3 in conventie jegens hen worden toegewezen.
5.22.
Het voorgaande leidt verder tot de conclusie dat de in reconventie gevorderde opheffing van het door [eiseres01] gelegde beslag zal worden afgewezen.
Onrechtmatig handelen en schade
5.23.
Ter onderbouwing van haar subsidiaire vorderingen 2 en 4 stelt [eiseres01] dat [gedaagde01] , [gedaagde03] , [gedaagde02] en [gedaagde04] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door aan haar een onjuiste voorstelling van zaken te schetsen en met haar koopovereenkomsten te sluiten met de kennelijke bedoeling deze niet na te komen. Als gevolg van dit onrechtmatig handelen heeft [eiseres01] schade geleden, aldus [eiseres01] .
5.24.
Ten aanzien van [gedaagde01] en [gedaagde03] heeft [eiseres01] naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan haar stelplicht. [eiseres01] heeft de door haar gestelde onjuiste voorstelling van zaken en kennelijke bedoeling de koopovereenkomsten niet na te komen niet onderbouwd. Uit de omstandigheid dat [gedaagde01] in het najaar van 2019 beslag tot levering van de appartementsrechten ten laste van [gedaagde02] heeft gelegd en in kort geding levering van de appartementsrechten heeft gevorderd, kan eerder worden afgeleid dat [gedaagde01] juist wel de intentie had om haar koopovereenkomsten met [eiseres01] na te komen.
5.25.
Datzelfde geldt voor [gedaagde02] en [gedaagde04] voor zover de primaire vorderingen 1 en 3 jegens hen niet toewijsbaar zijn en aan de subsidiaire vorderingen 2 en 4 wordt toegekomen. [eiseres01] heeft niet onderbouwd welke onjuiste gang van zaken [gedaagde02] en [gedaagde04] hebben geschetst en evenmin dat zij de kennelijke bedoeling hadden koopovereenkomst 4 niet na te komen. Het lijkt er (mede gelet op de door [gedaagde04] ondertekende brief van 18 december 2019 van [gedaagde02] aan [gedaagde01] en [gedaagde03] ) eerder op dat [gedaagde02] en [gedaagde04] hiertoe eerst wel bereid waren, maar daarvan zijn teruggekomen in verband met de in hun ogen onrechtmatige gunning van het pand [straatnaam01] .
5.26.
Op grond het voorgaande worden de subsidiaire vorderingen 2 en 4, voor zover gelet op de beslissingen op de primaire vorderingen 1 en 3 aan de orde, afgewezen.
Proceskosten
5.27.
[gedaagde02] en [gedaagde04] zullen in conventie in en in reconventie als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiseres01] . Ten opzichte van [gedaagde01] en [gedaagde03] heeft [eiseres01] te gelden als de in het ongelijk gestelde partij. De rechtbank zal daarom in conventie [eiseres01] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde01] en [gedaagde03] veroordelen.
De kosten aan de zijde van [eiseres01] in conventie worden begroot op:
- dagvaarding € 85,83
- griffierecht 667,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.878,83
De kosten aan de zijde van [eiseres01] in reconventie worden begroot op € 563,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 563,00).
De kosten aan de zijde van [gedaagde01] en [gedaagde03] (in conventie) worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.793,00
5.28.
Uit het arrest van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over de mede gevorderde nakosten.
in de vrijwaringszaak
Eiswijziging
5.29.
Nadat de rechtbank [gedaagde02] en [gedaagde04] ter zitting had gevraagd hoe hun vordering moet worden gelezen, hebben [gedaagde02] en [gedaagde04] verklaard dat als zij in de hoofdzaak worden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, [gedaagde05] en [gedaagde06] die schadevergoeding vervolgens moeten betalen. [gedaagde02] en [gedaagde04] hebben vervolgens desgevraagd verklaard dat zij (dus) niet hebben gevorderd dat [gedaagde05] en [gedaagde06] schade moeten vergoeden indien in de hoofdzaak wordt geoordeeld dat [gedaagde02] en/of [gedaagde04] moet(en) meewerken aan levering van de appartementsrechten. Naar aanleiding van deze vragen van de rechtbank hebben [gedaagde02] en [gedaagde04] verklaard dat zij hun eis willen wijzigen in die zin dat zij ook schadevergoeding van [gedaagde05] en [gedaagde06] vorderen als zij de appartementsrechten [eiseres01] moeten leveren. [gedaagde05] en [gedaagde06] hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
De rechtbank heeft de gewenste eiswijziging van [gedaagde02] en [gedaagde04] geweigerd wegens strijd met de goede procesorde.
5.30.
Omdat [gedaagde02] en [gedaagde04] in de hoofdzaak niet worden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, ligt de vordering in de vrijwaringszaak in zoverre voor afwijzing gereed. Vrijwaring wat betreft de proceskostenveroordeling is evenmin aan de orde, omdat [gedaagde02] en [gedaagde04] mede gelet op 5.16 onvoldoende gemotiveerd hebben gesteld dat sprake is van onrechtmatig handelen van [gedaagde05] en [gedaagde06] .
5.31.
Los van het bovenstaande stuit de vordering van [gedaagde02] en [gedaagde04] af op het bepaalde in VSO 2. De handelwijze die [gedaagde02] en [gedaagde04] aan [gedaagde05] en [gedaagde06] verwijten, dateert uit 2019, terwijl deze partijen op 30 november 2020 in VSO 2 zijn overeengekomen dat zij over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben.
Als de ter zitting gevraagde eiswijziging wel was toegestaan, was die gewijzigde eis eveneens afgestuit op VSO 2.
5.32.
[gedaagde02] en [gedaagde04] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde05] en [gedaagde06] worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.793,00
5.33.
Uit het arrest van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over de mede gevorderde nakosten.

6..De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat tussen [eiseres01] en [gedaagde02] een koopovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot appartementsrechten gelegen aan de [adres01] en [adres02] te ( [postcode01] ) [plaats03] , kadastraal bekend gemeente Charlois, Sectie [sectie01] , complexaanduiding [nummer01] , appartementsindexen 1 en 2, voor een koopprijs van € 600.000,00,
6.2.
veroordeelt [gedaagde02] en [gedaagde04] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan de levering aan [eiseres01] van deze appartementsrechten, met bepaling dat bij het uitblijven van deze medewerking dit vonnis in de plaats treedt van de rechtshandelingen die [gedaagde02] en [gedaagde04] moeten verrichten om tot levering van de appartementsrechten te komen,
6.3.
veroordeelt [gedaagde02] en [gedaagde04] in de proceskosten aan de zijde van [eiseres01] , tot op heden begroot op € 1.878,83,
6.4.
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde01] en [gedaagde03] , tot op heden begroot op € 1.793,00,
6.5.
verklaart 6.2, 6.3 en 6.4 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
6.7.
wijst de vorderingen af,
6.8.
veroordeelt [eiseres02] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerster01] tot op heden begroot op € 563,00,
in de vrijwaringszaak
6.9.
wijst de vorderingen af,
6.10.
veroordeelt [gedaagde02] en [gedaagde04] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde05] en [gedaagde06] tot op heden begroot op € 1.793,00,
6.11.
verklaart 6.10 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.A. Bosch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2022.
2083/3194