ECLI:NL:RBROT:2022:7775

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
C/10/630787 / HA ZA 21-1117
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in stukken van een tuchtprocedure en afwijzing van deze vordering

In deze zaak vordert eiser inzage in stukken van een tuchtprocedure die door de gedaagden is ingesteld. Eiser stelt dat hij een rechtmatig belang heeft bij deze inzage, omdat hij meent dat er onrechtmatig jegens hem is gehandeld. De rechtbank heeft de procedure en de feiten rondom de tuchtprocedure uitvoerig besproken. Eiser was tot 5 mei 2021 aangesloten bij de gedaagde organisatie, die een tuchtcommissie heeft ingesteld naar aanleiding van klachten over hem. De tuchtprocedure is beëindigd zonder dat eiser is gehoord, wat hij als onrechtmatig beschouwt. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een rechtsbetrekking bestaat in de zin van artikel 843a Rv, en wijst zijn vorderingen af. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die op € 1.802,00 zijn vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. P.C. Santema op 7 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

handel en haven
Zaaknummer: C/10/630787 / HA ZA 21-1117
Vonnis van 7 september 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. R.M. Berendsen te Amsterdam-Duivendrecht,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 3] ,
4.,
wonende te [woonplaats 4] ,
5.
[gedaagde 5],
wonende te [woonplaats 2] ,
6.
[gedaagde 6],
wonende te [woonplaats 5] ,
gedaagden,
advocaat mr. G.J.M. Volders te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiser] en (gedaagden gezamenlijk) [gedaagde 1] c.s. genoemd worden. Gedaagde sub 1 zal afzonderlijk worden aangeduid als de [gedaagde 1] .

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 november 2021, met producties 1 tot en met 12;
- de conclusie van antwoord van 2 maart 2022, met producties 1 tot en met 7;
- de brief van 16 maart 2022 van de rechtbank met de oproep tot mondelinge behandeling;
- de zittingsagenda van 22 april 2022;
- de nader door [eiser] overgelegde producties 13 t/m 15;
- de mondelinge behandeling van 24 mei 2022 en de ter gelegenheid daarvan door [eiser] en [gedaagde 1] c.s. overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
De [gedaagde 1] is een overkoepelende organisatie voor natuurlijke personen die Historische Europese krijgskunsten beoefenen bij één van de bij de [gedaagde 1] aangesloten instanties. De gedaagden onder 2 tot en met 5 vormen het bestuur van de [gedaagde 1] .
2.2.
[eiser] was tot 5 mei 2021 met zijn eenmanszaak [naam eenmanszaak] (hierna: [naam eenmanszaak] ) één van de bij de [gedaagde 1] aangesloten instanties.
2.3.
De [gedaagde 1] werkt met Statuten, een Huishoudelijk Reglement (hierna: HR) en een Reglement Ongewenst Gedrag (hierna: ROG). Het ROG vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“Artikel 1 – begripsbepalingen
[…]
8. Onder tuchtcommissie wordt verstaan: de door het bestuur ingestelde commissie die belast is met het onderzoeken, behandelen en beoordelen van klachten inzake ongewenst gedrag binnen de bond en het bestuur hieromtrent adviseert. De tuchtcommissie wordt door het bestuur ingesteld op het moment dat sprake is van een formele klacht die rechtstreeks bij het bestuur is ingediend of via de ingestelde vertrouwenspersonen is ingediend bij het bestuur.
[…]
Artikel 2 – algemene bepalingen
[…]
3. Een ieder die in het kader van het onderzoek naar aanleiding van een klacht of melding kennis neemt van gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijze kan vermoeden, is verplicht tot geheimhouding daarvan. Deze verplichting geldt niet voor zover enig wettelijk voorschrift bekendmaking verplicht stelt.
[…]
Artikel 4 – klachttraject
[…]
7. De tuchtcommissie heeft tot taak bij haar ingediende klachten (aan haar voorgelegde klachten) te beoordelen op ontvankelijkheid en op gegrondheid en het bestuur ter zake schriftelijk te adviseren.
[…]
13. Het indienen van een klacht geschiedt schriftelijk (brief/e-mail) of mondeling ten overstaan van de vertrouwenspersoon van de bond of een van de leden van het bestuur. In het laatste geval verwoord de vertrouwenspersoon of het bestuurslid de klacht op papier, waarna de klager de vastlegging ondertekent. Het op anonieme basis indienen van klachten is niet mogelijk.
[…]
19. Van het horen van een persoon door de tuchtcommissie wordt een verslag opgesteld, waarbij de gehoorde persoon wordt verzocht om het verslag voor akkoord te ondertekenen. Indien die persoon daartoe niet bereid is, wordt daarvan door de tuchtcommissie melding gemaakt in het verslag.
[…]
25. De tuchtcommissie wijst ieder die bij een onderzoek in het kader van een klacht over
ongewenst gedrag wordt betrokken op de verplichting vertrouwelijkheid in acht te nemen en
geheimhouding te betrachten.”
2.4.
Op 10 mei 2020 is door de [gedaagde 1] een tuchtcommissie ingesteld naar aanleiding van zeven klachten die bij de vertrouwenspersoon van de [gedaagde 1] zijn ingediend met betrekking tot [eiser] . De taak van deze commissie was, conform artikel 4 lid 7 ROG, om de aan haar voorgelegde klachten te beoordelen op ontvankelijkheid en gegrondheid en om het bondsbestuur van de [gedaagde 1] ter zake schriftelijk te adviseren.
2.5.
Tussen 22 augustus 2020 en 5 mei 2021 heeft de tuchtcommissie haar onderzoek naar de klachten uitgevoerd (hierna: de tuchtprocedure).
2.6.
Op 1 november 2020 heeft de tuchtcommissie [eiser] per e-mail op de hoogte gesteld van de tegen hem ingediende klachten en het verloop van de tuchtprocedure.
2.7.
Op 9 maart 2021 heeft de tuchtcommissie [eiser] per e-mail verzocht om een bij het bericht gevoegde geheimhoudingsverklaring te ondertekenen en aan haar terug te sturen. In het e-mail bericht staat, voor zover van belang, het volgende:
“[…] Het bestuur van de [gedaagde 1] heeft besloten dat het van belang is voor de veiligheid binnen de bond, en de bereidheid van mogelijke toekomstige klagers (in eventueel andere trajecten) om met hun verhalen naar voren te komen, dat de identiteit van de klagers niet algemeen bekend wordt. Daarom hebben wij aan deze e-mail een geheimhoudingsverklaring gehecht. Door die te ondertekenen verklaart u dat u de identiteit van de klagers geheim zal houden, en de inhoud van de klachten niet mag bespreken met derden, behalve met een tweetal vertrouwenspersonen, die zelf ook een geheimhoudingsverklaring hebben ondertekend.
Wij zouden u willen vragen om de geheimhoudingsverklaring te ondertekenen en aan ons te retourneren. Datzelfde geldt voor de door u aangewezen vertrouwenspersonen. Als we de geheimhoudingsverklaring hebben ontvangen en de hoorzittingen met de klagers zijn afgerond, zullen we wederom met u contact opnemen om een hoorzitting ter wederhoor met u in te plannen. […]”
2.8.
In de geheimhoudingsverklaring staat, voor zover van belang, het volgende:
“Geheimhoudingsverklaring
Om de vertrouwelijkheid van de tuchtprocedure te garanderen heeft bestuur van de [gedaagde 1] (verder: de
Vereniging) bepaald dat de beklaagde in een tuchtprocedure, voorafgaand aan de hoorzitting ter wederhoor met het onderstaande in dient te stemmen alvorens de beklaagde deelgenoot gemaakt mag worden van de inhoud van de tegen hen ingediende klachten (verder: de
Klachten) en de identiteit van de klagers (verder: de
Klagers).
[eiser] (verder:
Ondergetekende) is als beklaagde betrokken bij een tuchtprocedure bij de [gedaagde 1] Vereniging.
Met het ondertekenen van deze verklaring verklaar ik, [eiser] :
1. dat ik, behoudens het in randnummer 3 bepaalde, geheimhouding in acht neem over de identiteit van de Klagers, en mij zal onthouden van het openbaar maken van de inhoud van de Klachten voor zover het bekend worden van die inhoud zou kunnen leiden tot het bekend worden van de identiteit van de Klagers;
2. dat ik de inhoud van de Klachten (ook voor zover deze niet zou kunnen leiden tot het bekend worden van de identiteit van de Klagers) niet openbaar zal maken door middel van publicatie in of op een publiek toegankelijk medium, daaronder in ieder geval begrepen sociale media;
3. dat ik twee vertrouwenspersonen aan mag wijzen met wie ik de inhoud van de Klachten en de identiteit van de Klagers mag delen, op voorwaarde dat, en nadat, deze personen de als bijlage 1 aangehechte verklaring hebben ondertekend;
4. dat deze geheimhoudingsplicht geldt zowel tijdens als na afloop van de tuchtprocedure van de Vereniging, totdat het bestuur van de Vereniging mij expliciet en schriftelijk van deze geheimhouding ontslaat;
5. dat de Vereniging bij overtreding van deze verklaring mijn lidmaatschap van de Vereniging met onmiddellijke ingang mag beëindigen en mij uit mag sluiten van deelname aan en/of aanwezigheid bij door of in samenwerking met de Vereniging of haar zusterorganisaties in het buitenland georganiseerde evenementen, daaronder in ieder geval begrepen workshops en toernooien; en
6. dat als ik de verplichtingen uit deze verklaring niet volledig nakom, ik de Vereniging een boete verschuldigd ben van € 5.000,-. Deze boete is ineens opeisbaar zonder dat daar een sommatie of ingebrekestelling aan vooraf hoeft te gaan. Als de werkelijke schade hoger is dan de boete dan betaal ik een aanvullende vergoeding tot aan de werkelijk geleden schade. […]”
(vet in origineel)
2.9.
De klagers, noch [eiser] hebben de geheimhoudingsverklaring ondertekend.
2.10.
[eiser] heeft het lidmaatschap van [naam eenmanszaak] als aangesloten instantie bij de [gedaagde 1] per e-mail van 5 mei 2021 opgezegd.
2.11.
De [gedaagde 1] heeft op 6 mei 2021 de bij [naam eenmanszaak] aangesloten sporters per e-mail geïnformeerd over de opzegging door [naam eenmanszaak] . Hetzelfde bericht heeft zij op haar website geplaatst. In dit bericht staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“[…]
Wij wensen de vertrekkende leden een gezonde en veilige sportomgeving toe. Leden die het vertrek bij de [gedaagde 1] Nederland betreuren en onder andere deelname aan het NHK en verdere evenementen niet willen missen, kunnen zich aansluiten bij een van de aangesloten clubs. Mochten zij zich op enig moment onveilig, onprettig of niet herkend voelen in hun sportomgeving dan zijn zij ook welkom om met onze vertrouwenspersonen contact op te nemen.
[…]”
2.12.
De tuchtcommissie heeft op enig moment de tuchtprocedure beëindigd en haar bevindingen in de “Rapportage tuchtcommissie van 13 augustus 2021” (hierna: de rapportage) opgenomen. In de rapportage concludeert de tuchtcommissie, kort gezegd, dat vier klachten als ontvankelijk en gegrond worden beoordeeld. In de rapportage staat, voor zover van belang, het volgende vermeld ten aanzien van het verloop van de tuchtprocedure:
“[…]
Verloop van de procedure
11. Op 10 mei 2020 werd de Tuchtcommissie ingesteld vanwege 7 Klachten (waarvan er 6 met de Tuchtcommissie zijn gedeeld) die bij de Vertrouwenspersonen binnen zijn gekomen ten aanzien van de Beklaagde. Tussen 22 augustus 2020 en 5 mei 2021 heeft de Tuchtcommissie een onderzoek uitgevoerd naar de Klachten. Daarbij zijn enkele Klagers gehoord. Een groter aantal Klagers heeft aangegeven niet gehoord te willen worden, omdat zij hun identiteit, die in het kader van wederhoor met de Beklaagde gedeeld zou worden, niet wilden prijsgeven. De Beklaagde is niet ingegaan op de uitnodigingen van de Tuchtcommissie. Zodoende heeft ook geen hoorzitting ter wederhoor plaatsgevonden.
12. De Tuchtcommissie heeft gepoogd een balans te vinden tussen de wensen van de Klagers en de belangen van de Beklaagde door voor te stellen om ook bij de Beklaagde geheimhouding te bedingen. Dit voorstel was voor de Klagers geen aanleiding om tot een andere beslissing te komen.
13. Verdere bewijsvergaring werd door de hierboven beschreven situatie voor de Tuchtcommissie onmogelijk.
14. In overleg met het Bestuur en de Vertrouwenspersonen is op 5 mei 2021 besloten om de Klagers via de Vertrouwenspersonen nog éénmaal te benaderen om te peilen of zij voortzetting van de tuchtprocedure wensten. Uit het verslag d.d. 9 juli 2021 dat de Vertrouwenspersonen naar aanleiding van die gesprekken hebben opgemaakt, volgde dat verdere voortzetting van de procedure geen steun had onder de Klagers.
15. Bovendien zijn Beklaagde en de organisatie waaraan hij verbonden is sinds 5 mei 2021 niet langer onderdeel van de Bond. Daarmee valt de beklaagde op grond van Artikel 2, eerste lid, niet langer onder de werkingssfeer van het Regelement, en heeft het Bestuur ook in de praktijk nog slechts een zeer beperkte ruimte voor het nemen van maatregelen omtrent de persoon van de Beklaagde.
16. Op grond van deze omstandigheden is besloten om dit verslag als eindstation van de Tuchtprocedure te behandelen. Er zal dus géén advies van de Tuchtcommissie volgen over een te nemen Besluit.
[…]”
(onderstreping in origineel)
2.13.
Op 7 oktober 2021 heeft het bestuur van de [gedaagde 1] [eiser] per e-mail geïnformeerd over de stand van zaken van de tuchtprocedure en de rapportage van de tuchtcommissie met hem gedeeld. Voorts deelt het bestuur mee dat zij besloten heeft sancties aan [eiser] op te leggen (hierna: het sanctiebesluit). Deze sancties worden als volgt omschreven:
“[…]
• De heer [eiser] kan geen lid meer zijn of in de toekomst worden, van de Nederlandse [gedaagde 1] .
• De heer [eiser] is niet meer welkom op evenementen of activiteiten die georganiseerd zijn door de bond of op evenementen of activiteiten waar de bond op welke manier dan ook meehelpt met organiseren. Daarnaast geven wij een negatief advies uit aan al onze leden en aangesloten clubs om nog op welke manier dan ook met de heer [eiser] samen te werken. Wanneer een club of lid dit toch wil of doet, is dat op eigen rekening en risico en wil de bond hier niet mee geassocieerd worden.
• Het bestuur geeft een advies aan de [naam federatie] om ons besluit op internationaal niveau over te nemen, en samenwerking op welke manier dan ook met de heer [eiser] te staken.
Dit besluit zal openbaar bekent worden gemaakt, samen met het verslag van de tuchtcommissie. In dit openbare verslag zullen specifieke voorbeelden van grensoverschrijdend gedrag geredigeerd worden om smaad te voorkomen.
[…]”
2.14.
Op 12 oktober 2021 reageert de advocaat van [eiser] per brief op het bericht van het bestuur. In dit bericht schrijft hij, kort gezegd, dat het bestuur onrechtmatig jegens [eiser] zou handelen als zij aan hun voornemen om het besluit en de rapportage openbaar te maken gevolg geeft. Voorts wordt het bestuur verzocht om binnen acht dagen schriftelijk te bevestigen dat zij tot nader orde geen uitvoering zullen geven aan het voornemen om het besluit en de rapportage openbaar te maken en dat zij tot nader orde ook niet op andere wijze het besluit zullen effectueren. Daarbij schrijft de advocaat van [eiser] dat [eiser] recht en belang heeft bij meer informatie. Hij verzoekt het bestuur om het klachtdossier, met bijbehorende stukken, binnen twee weken te versturen.
2.15.
Op 20 oktober 2021 heeft de [gedaagde 1] per e-mail aan de advocaat van [eiser] , kort gezegd, bevestigd dat de voorgenomen publicatie van de rapportage en effectuering van de voorgenomen besluiten tot nader orde zullen worden aangehouden. Daarbij stelt de [gedaagde 1] voor om een gesprek met [eiser] te plannen.
2.16.
Op 22 oktober 2021 schrijft de advocaat van [eiser] , kort gezegd, dat [eiser] open staat voor een gesprek, maar eerst de gevraagde informatie uit de brief van 12 oktober 2021 wenst te ontvangen.
2.17.
Op 7 november 2021 schrijft het bestuur van de [gedaagde 1] , kort gezegd, dat de gevraagde informatie toebehoort aan de tuchtprocedure, welke is afgerond, en dat [eiser] hier niet aan heeft deelgenomen. De informatie is vertrouwelijk behandeld en wordt derhalve niet verstrekt, aldus het bestuur.
2.18.
Op 7 februari 2022 hebben [gedaagde 1] c.s. via hun advocaat aan [eiser] laten weten dat zij het sanctiebesluit van 7 oktober 2021 hebben ingetrokken.

3..Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank:
- [gedaagde 1] c.s., ieder voor zich, veroordeelt tot afgifte, althans tot het geven van inzage en/of uittreksel aan eiser van, kort samengevat:
de schriftelijk vastgelegde klachten;
de schriftelijke verslagen van alle door de tuchtcommissie gehouden verhoren;
het schriftelijk verslag van de gesprekken tussen klagers en vertrouwenspersonen van 9 juli 2021;
het besluit van het bestuur van [gedaagde 1] tot het instellen van de tuchtcommissie;
het besluit van het bestuur van [gedaagde 1] tot het bedingen van de geheimhoudingsverklaring als voorwaarde voor het mogen kennisnemen van de inhoud van tegen hem ingediende klachten, althans de authentieke (ondertekende) notulen van de bestuursvergadering waarin dat besluit is genomen;
- [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan eiser van een dwangsom van
€ 10.000,-, vermeerderd met € 1.000,- per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, tot een maximum is bereikt van € 50.000,- per gedaagde, per dag dat [gedaagde 1] c.s., te rekenen vanaf de zevende dag na betekening van het vonnis, in gebreke blijven aan de veroordeling onder het eerste punt te voldoen en;
- [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt de proceskosten, door de rechtbank samen met nakosten te begroten, aan [eiser] te voldoen en te bepalen dat erover wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf twee weken na betekening van het vonnis tot de dag waarop alles is betaald.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a Rv heeft bij afgifte van de gevorderde bescheiden, aangezien hij deze bescheiden nodig heeft om te kunnen aantonen dat er jegens hem onrechtmatig is gehandeld door de [gedaagde 1] , dan wel klagers.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat de [gedaagde 1] de tuchtprocedure op onrechtmatige wijze heeft verricht.
Verder is volgens [eiser] de laatste volzin van het onder r.o. 2.12 weergegeven bericht tendentieus en onrechtmatig, omdat hiermee de indruk werd gewekt dat bij eiser aangesloten sporters zich weleens onveilig, onprettig of niet herkend zouden kunnen voelen in hun sportomgeving.
Daarnaast stelt [eiser] dat de klagers opzettelijk valse verklaringen hebben afgelegd. [gedaagde 1] c.s. kunnen dan ook, mocht de [gedaagde 1] zelf geen verwijt worden gemaakt, worden veroordeeld tot afgifte van de gevorderde bescheiden, nu [eiser] deze nodig heeft om de onrechtmatigheid van de klachten aan te kunnen tonen.
Tot slot voert [eiser] ter zitting aan dat de [gedaagde 1] onrechtmatig jegens hem handelt door het oordeel van de tuchtcommissie niet te herroepen.
3.3.
[gedaagde 1] c.s. voeren verweer, strekkende tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eiser] in zijn vordering, althans afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure, de wettelijke rente en nakosten daaronder begrepen.
In het kort stellen zij dat [eiser] geen rechtens te respecteren belang meer heeft, dat er geen rechtsbetrekking is uit hoofde waarvan afschriften dienen te worden verstrekt en dat gewichtige redenen zich daartegen verzetten. Ter zitting hebben zij nog aangevoerd dat het bestuur van de Bond ook niet beschikt over de gevraagde stukken.
3.4.
Ter zitting heeft [eiser] zijn vordering ten aanzien van het onder 4 genoemde document ingetrokken.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Artikel 843a Rv
4.1.
De vraag die in onderhavige procedure voorligt is, of [eiser] recht heeft op afgifte, inzage en/of uittreksel van de onder r.o. 3.1 genoemde bescheiden. [eiser] baseert zijn vordering op artikel 843a Rv.
4.2.
Dit artikel voorziet erin dat degene die daarbij een rechtmatig belang heeft inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij (of zijn rechtsvoorganger) partij is van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Hierbij gaat het onder meer om gevallen waarin de inhoud van een schriftelijk bewijsmiddel aan een partij in beginsel wel bekend is maar deze dat stuk niet in haar bezit heeft, terwijl zij het desbetreffende stuk bijvoorbeeld in een procedure zou willen overleggen.
4.3.
Wie inzage, afschrift of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt om een door hem vermoede tekortkoming of onrechtmatige daad te kunnen aantonen, moet gemotiveerd stellen en met eventueel beschikbaar bewijsmateriaal onderbouwen dat die tekortkoming of onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan of dreigt voor te doen (HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1251).
Rechtsbetrekking
4.4.
[eiser] heeft een viertal punten naar voren gebracht op grond waarvan jegens hem onrechtmatig gehandeld zou zijn (zie hiervoor r.o. 3.2). De rechtbank zal deze punten één voor één bespreken en beoordelen of [eiser] hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een rechtsbetrekking in de zin van artikel 843a Rv.
Onrechtmatigheid tuchtprocedure
4.5.
Voor de stelling dat de wijze waarop de tuchtprocedure is uitgevoerd onrechtmatig is, voert [eiser] aan dat de [gedaagde 1] , door het bedingen van een geheimhoudingsverklaring in strijd met de statuten en de reglementen van de [gedaagde 1] en met fundamentele beginselen van een eerlijk proces handelde. [eiser] zou zich immers hebben moeten verbinden tot iets alvorens hij de identiteit van de klagers en de inhoud van de klachten kon kennen.
[gedaagde 1] c.s. betwisten dat het bedingen van de geheimhoudingsverklaring onrechtmatig is jegens [eiser] . De tuchtcommissie mocht [eiser] , op grond van artikel 2.3 en 4.25 van het ROG, wijzen op zijn verplichting om geheimhouding te betrachten (middels een geheimhoudingsverklaring), aldus [gedaagde 1] c.s.. Tevens benadrukken [gedaagde 1] c.s. dat de klachten niet op anonieme basis zijn ingediend bij de vertrouwenspersoon (en later bij de tuchtcommissie), zodat niet in strijd met artikel 4 lid 13 van het ROG is gehandeld, zoals door [eiser] ter zitting aangevoerd.
4.6.
De rechtbank oordeelt op dit punt als volgt. Dat de mogelijkheid om een geheimhoudingsverklaring te bedingen niet expliciet in het ROG is opgenomen, betekent niet dat de [gedaagde 1] in strijd met het ROG handelde door dit wel te doen. Daarbij volgt de rechtbank [gedaagde 1] c.s. in hun stelling dat de verplichting tot geheimhouding uit het ROG voortvloeit. De keuze van de [gedaagde 1] om een geheimhoudingsverklaring te bedingen is gelet op alle betrokken belangen alleszins begrijpelijk. Dat [eiser] geen kennis heeft gekregen van de stukken/de klachten en niet door de tuchtcommissie is gehoord heeft hij zelf in de hand gewerkt. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aannemelijk dat de [gedaagde 1] op dit punt onrechtmatig heeft gehandeld.
Bericht [gedaagde 1] aan sporters
4.7.
Voor de stelling dat de [gedaagde 1] met haar bericht van 6 mei 2021 (zie hiervoor r.o. 2.12) tendentieus en onrechtmatig heeft gehandeld, voert [eiser] aan reputatieschade te hebben geleden omdat de bij de [gedaagde 1] aangesloten sporters in het bericht aanleiding hebben kunnen zien om hun relatie met [eiser] te beëindigen/ zich niet bij [eiser] aan te sluiten. Het is des te erger dat het bericht is verstuurd/geplaatst toen de tuchtprocedure nog niet was afgerond, aldus [eiser] .
[gedaagde 1] c.s. stellen zich op het standpunt dat voormeld bericht losstaat van de tuchtprocedure. De [gedaagde 1] heeft slechts de bij [naam eenmanszaak] aangesloten sporters willen informeren over de opzegging door [eiser] en heeft, zoals het te doen gebruikelijk is, het vertrek van [naam eenmanszaak] tevens via haar website kenbaar gemaakt. [gedaagde 1] c.s. geven aan dat de [gedaagde 1] hierbij tevens heeft willen communiceren dat de [gedaagde 1] staat voor een gezonde en veilige sportomgeving, wat als zodanig ook is opgenomen in de missie van de [gedaagde 1] (zoals weergegeven op haar website).
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij reputatieschade heeft geleden als gevolg van het bericht van 6 mei 2021 en overweegt hiertoe als volgt. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat het reeds in maart 2020 algemeen bekend was onder de leden van de [gedaagde 1] dat er klachten over grensoverschrijdend gedrag jegens hem waren ingediend. Er zouden in deze periode meerdere openbare Facebook berichten zijn geplaatst, waaronder één van een Amerikaanse atlete die [eiser] kent van één van zijn workshops tien jaar geleden. [eiser] heeft daarbij erkend dat het bestuur van [gedaagde 1] geen betrokkenheid had bij deze berichten. De rechtbank acht het van belang dat de door [eiser] gestelde reputatieschade dus al in 2020 is ontstaan. Dat het bericht van 6 mei 2021 aan [eiser] enige schade heeft berokkend acht de rechtbank niet aannemelijk, nu reeds sprake was van algemene bekendheid ten aanzien van de klachten en, voor zover sporters reden zagen om hun relatie met [eiser] te beëindigen/zich niet bij [eiser] aan te sluiten, het niet aannemelijk is dat het bericht van 6 mei 2021 hiervoor de aanleiding is geweest.
Onrechtmatigheid klachten
4.9.
[eiser] heeft verder aangevoerd dat uit de gevorderde bescheiden zou kunnen blijken dat de klagers opzettelijk valse verklaringen hebben afgelegd, wat een onrechtmatige daad oplevert.
4.10.
De rechtbank overweegt dat [eiser] , om op grond hiervan een geslaagd beroep op artikel 843a Rv te kunnen doen, hij de onrechtmatigheid van de klachten aannemelijk dient te maken. Er is echter, behalve zijn eigen verklaring, niets door [eiser] aangevoerd wat aannemelijk maakt dat de klachten op zich onrechtmatig (in de zin van vals) zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat op grond hiervan een rechtsbetrekking bestaat in de zin van artikel 843a Rv.
Niet herroepen van oordeel tuchtcommissie
4.11.
[eiser] heeft er ter zitting op gewezen dat de [gedaagde 1] alleen het sanctiebesluit van het bestuur heeft ingetrokken (zie r.o. 2.19), maar dat zij het oordeel van de tuchtcommissie niet heeft herroepen. Daardoor handelt de [gedaagde 1] onrechtmatig, aldus [eiser] .
4.12.
De rechtbank volgt deze stelling niet. Nu de [gedaagde 1] het sanctiebesluit heeft ingetrokken en vaststaat dat het bestuur niet heeft bijgedragen aan de algemene bekendheid van het bestaan van de klachten, is niet aannemelijk dat de [gedaagde 1] onrechtmatig handelt door het oordeel niet te herroepen. De [gedaagde 1] heeft aan het sanctiebesluit en het oordeel van de tuchtcommissie geen bekendheid gegeven, herroepen zou dan ook geen doel dienen. Nog daargelaten dat [eiser] alleen zelf stelt dat het oordeel onjuist is, maar, zoals hiervoor is overwogen, verder niets heeft aangevoerd wat aannemelijk maakt dat de klachten waar het oordeel op ziet onrechtmatig zijn.
Conclusie
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat het niet voldoende aannemelijk is geworden dat de gestelde onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan of dreigt voor te doen, zodat aan het vereiste van artikel 843a Rv dat voldoende aannemelijk moet zijn dat de rechtsbetrekking waarop de vordering van [eiser] ziet bestaat, niet wordt voldaan. Nu de vordering reeds op deze grond zal worden afgewezen, wordt aan een oordeel over de vraag of [gedaagde 1] c.s. over de gevorderde bescheiden beschikken en of aan de overige vereisten van artikel 843a Rv is voldaan niet meer toegekomen.
4.14.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. als volgt vastgesteld:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.126,00
(2,00 punten × € 563,00)
Totaal
1.802,00
4.15.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.

5..De beslissing

De rechtbank
wijst de vorderingen van [eiser] af,
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. begroot op € 1.802,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiser] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema en uitgesproken op 7 september 2022.
3597/32