ECLI:NL:RBROT:2022:7781

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
ROT 21/5910
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake verzoeken op grond van de AVG door eiser tegen het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 september 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Eiser had verzocht om een elektronische kopie van zijn reserveringen bij de Universiteitsbibliotheek en om verwijdering van eerdere reserveringen, alsook om camerabeelden. De rechtbank oordeelde dat de verzoeken niet konden worden ingewilligd omdat de gevraagde gegevens al waren verwijderd. Eiser had geen belang bij de beoordeling van zijn beroep, aangezien de gegevens niet meer beschikbaar waren. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een geldig beroep, omdat eiser niet had voldaan aan de vereisten voor een ingebrekestelling met betrekking tot de dwangsom. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om schadevergoeding af. Eiser had geen inhoudelijke gronden tegen het bestreden besluit aangevoerd, en de rechtbank zag geen aanleiding om eiser of verweerder in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5910

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

en

het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. R.M. Bertens en mr. H.H.T. Wolterink.

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de verzoeken van eiser op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) afgewezen.
Bij besluit van 14 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard voor zover gericht tegen de AVG-verzoeken. Het bezwaar van eiser voor zover gericht tegen de reguliere verzoeken om informatie heeft verweerder niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft verweerder de verzoeken van eiser om een dwangsom en schadevergoeding afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2022. Deze zaak is gevoegd behandeld met de zaken 21/5911 en 21/5912. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens verweerder is ook verschenen mr. A. Rijsdijk.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 8 januari 2021 verzocht om een elektronische kopie van alle reserveringen bij de Universiteitsbibliotheek (UB) die hij heeft gedaan vanaf de heropening van de UB sinds 1 juni 2020 en heeft verder verzocht al zijn reserveringen uit het verleden te verwijderen. Ook heeft eiser verzocht om een kopie van de op 29 december 2020 in de UB van hem gemaakte camerabeelden.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de verzoeken om het overleggen van de camerabeelden en de reserveringen niet kunnen worden ingewilligd omdat deze gegevens al zijn verwijderd. Het verzoek om de reserveringen te verwijderen is ook om die reden afgewezen. Voor wat betreft de beantwoording van de reguliere informatieverzoeken stelt verweerder zich op het standpunt dat dit geen besluit betreft en er dus ook geen bezwaar openstaat.
3.1.
Eiser heeft in zijn op 23 november 2021 overgelegde gronden van beroep aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Door toedoen van verweerder heeft eiser de hoorzitting in bezwaar niet kunnen bijwonen. Verweerder heeft eenzijdig een datum voor de hoorzitting bepaald zonder daarbij rekening te houden met zijn wensen. Daarbij heeft verweerder de verweerschriften in bezwaar, samen met overige stukken, niet tijdig aan eiser doen toekomen.
3.2.
In schriftelijke stukken van 19 augustus 2022 en van 23 augustus 2022 heeft eiser de rechtbank verzocht om uitstel van de zitting omdat hij zich momenteel richt op de voorbereiding van een andere procedure tegen de Erasmus Universiteit Rotterdam.
De rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien de behandeling van deze zaak aan te houden en heeft dit op de dag voor de zitting telefonisch aan eiser laten weten.
Eiser heeft in genoemde stukken ook op het verweerschrift gereageerd. Omdat hij echter nadrukkelijk heeft verzocht deze stukken niet aan verweerder te versturen zal de rechtbank deze stukken buiten beschouwing laten bij haar beoordeling.
3.3.
Verder heeft eiser op 30 augustus 2022 een e-mail naar de rechtbank verstuurd met daarin nadere gronden van beroep. Eiser stelt dat het advies van de Adviescommissie voor Klachten en Bezwaarschriften (hierna: Adviescommissie) in strijd met de wet tot stand is gekomen als gevolg waarvan verweerder dit niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Eiser heeft deze e-mail zeer korte tijd voor aanvang van het onderzoek ter zitting verstuurd. De rechtbank heeft helaas pas na afloop van de zitting van dit stuk kennis genomen. Maar omdat wat eiser in dit stuk heeft aangevoerd ook ter zitting is besproken – en verweerder daarop toen heeft gereageerd – zal de rechtbank dit stuk wel betrekken bij haar beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder de door eiser verzochte camerabeelden en de reserveringen bij de UB vier weken na de opname respectievelijk de reserveringen heeft verwijderd. Door eiser wordt ook niet betwist dat deze gegevens ten tijde van het primaire besluit al waren verwijderd en dus ook nu niet meer aan eiser verstrekt kunnen worden. Dit betekent dat eiser met zijn beroep voor zover gericht tegen de afwijzing van zijn verzoeken niet kan bereiken dat alsnog aan zijn verzoeken wordt voldaan. Eiser heeft dus geen belang meer bij de beoordeling van dit beroep. Dat er mogelijk nog wel camerabeelden van eiser en/of UB-reserveringen van hem tot verweerders beschikking waren op het moment dat eiser zijn aanvraag heeft ingediend en dat verweerder door sneller op eisers aanvraag te beslissen eiser hier inzage in had kunnen verschaffen, maakt dit niet anders. Er zijn ook geen aanwijzingen dat verweerder bewust pas op eisers aanvraag heeft beslist nadat alle gegevens al vernietigd waren. Bovendien maakt het enkele te laat beslissen op eisers verzoek (later dan een maand na het verzoek, zie artikel 12, derde lid, van de AVG) het besluit nog niet onrechtmatig.
4.2.
Eiser heeft verzocht om een dwangsom omdat verweerder volgens hem niet tijdig op zijn bezwaarschrift heeft beslist. Daarvoor is vereist dat eiser verweerder eerst in gebreke stelt. Dit volgt uit artikel 4:17, eerste lid en derde lid, van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank is niet voldaan aan het vereiste van een geldige ingebrekestelling. Uit vaste rechtspraak, waaronder de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4682), volgt dat er sprake is van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb als duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvan is sprake indien voldoende duidelijk is op welke aanvraag het geschrift betrekking heeft, dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat de belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen. Dit alles blijkt niet uit eisers e-mail van 23 september 2021 waarin hij de Adviescommissie (en dus niet verweerder) alleen verzoekt om binnen twee weken om zijn bezwaarschriften van een antwoord te voorzien.
4.3.
Het beroep is niet-ontvankelijk. Al omdat geen sprake is van enig schadeveroor-zakend besluit dat wordt vernietigd, wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af.
5.1.
Er bestaat geen aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten.
5.2.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om eiser te veroordelen in de proceskosten die verweerder heeft gemaakt. Bij kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht kan de rechtbank een burger veroordelen in de proceskosten. Daarvan is sprake als op grond van bijzondere omstandigheden kan worden vastgesteld dat het ten tijde van het instellen van het beroep voor eiser evident was dat van het beroep geen positief resultaat kon worden verwacht. Naar het oordeel van de rechtbank is dit hier niet aan de orde. Eiser heeft weliswaar geen inhoudelijke gronden tegen het bestreden besluit aangevoerd, maar ook eventuele door verweerder gemaakte processuele fouten hadden kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De omstandigheid dat eiser in alle ter zitting behandelde zaken gelijkluidende beroepschriften heeft ingediend maakt dit niet anders.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • wijst verweerders verzoek om eiser in de proceskosten te veroordelen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 12 september 2022.
De griffier is buiten staat rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.