ECLI:NL:RBROT:2022:7784

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
ROT 21/5911
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam inzake verzoek om inzage in persoonsgegevens op grond van de AVG

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 september 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Eiser had op 19 april 2021 een verzoek ingediend op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) om inzage in zijn persoonsgegevens. Het College van Bestuur heeft dit verzoek gedeeltelijk toegewezen, maar het overige afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, dat door het College ongegrond is verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het College van Bestuur aan de verplichtingen uit de AVG heeft voldaan door eiser inzage te geven in de verwerkte persoonsgegevens, zij het in een andere vorm dan eiser had gewenst. Eiser heeft aangevoerd dat hij de hoorzitting niet heeft kunnen bijwonen omdat het College eenzijdig een datum heeft vastgesteld zonder rekening te houden met zijn wensen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het College tijdig en correct heeft gehandeld in de communicatie met eiser en dat er geen sprake is van onzorgvuldig handelen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er meer documenten zijn die het College had moeten verstrekken. Ook het verzoek om een dwangsom is afgewezen, omdat eiser niet aan de vereisten voor een geldige ingebrekestelling heeft voldaan. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen schadeveroorzakend besluit is vernietigd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5911

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

en

het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. R.M. Bertens.

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) tot inzage van de verwerking van zijn persoonsgegevens door de afdeling Legal Protection/Juridische zaken toegewezen. Eisers verzoek is voor het overige afgewezen.
Bij besluit van 13 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard voor zover gericht tegen het primaire besluit. Voor wat betreft de overige aangevoerde gronden heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2022. Deze zaak is gevoegd behandeld met de zaken 21/5910 en 21/5912. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens verweerder is ook verschenen
mr. A. Rijsdijk.

Overwegingen

Inleiding
1. Op 7 maart 2021 heeft eiser verzocht om screenshots van al zijn persoonsgegevens, zoals de medewerkers van de afdeling Legal Protection/Juridische Zaken van de EUR kunnen waarnemen in het computersysteem. Op 10 maart 2021 heeft eiser zijn verzoek nader gespecificeerd.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser de beschikking heeft gekregen over alle informatie die de medewerkers van Legal Protection kunnen waarnemen, zij het in een andere vorm dan hij wenste. Daarmee is voldaan aan het verzoek van eiser. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat er meer documenten zijn. Verweerder meent verder dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen.
3.1.
Eiser heeft in zijn op 23 november 2021 overgelegde gronden van beroep aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Door toedoen van verweerder heeft eiser de hoorzitting in bezwaar niet kunnen bijwonen. Verweerder heeft eenzijdig een datum voor de hoorzitting bepaald zonder daarbij rekening te houden met zijn wensen. Daarbij heeft verweerder de verweerschriften in bezwaar, samen met overige stukken, niet tijdig aan eiser doen toekomen.
3.2.
In schriftelijke stukken van 19 augustus 2022 en van 23 augustus 2022 heeft eiser de rechtbank verzocht om uitstel van de zitting omdat hij zich momenteel richtte op de voorbereiding van een andere procedure tegen de Erasmus Universiteit Rotterdam.
De rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien de behandeling van deze zaak aan te houden en heeft dit op de dag voor de zitting telefonisch aan eiser laten weten.
Eiser heeft in genoemde stukken ook op het verweerschrift gereageerd. Omdat hij echter nadrukkelijk heeft verzocht deze stukken niet aan verweerder te versturen zal de rechtbank deze stukken buiten beschouwing laten bij haar beoordeling.
3.3.
Verder heeft eiser op 30 augustus 2022 een e-mail naar de rechtbank verstuurd met daarin nadere gronden van beroep. Eiser stelt dat het advies van de Adviescommissie voor Klachten en Bezwaarschriften (hierna: Adviescommissie) in strijd met de wet tot stand is gekomen als gevolg waarvan verweerder dit niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Eiser heeft deze e-mail zeer korte tijd voor aanvang van het onderzoek ter zitting verstuurd. De rechtbank heeft helaas pas na afloop van de zitting van dit stuk kennis genomen. Maar omdat wat eiser in dit stuk heeft aangevoerd ook ter zitting is besproken – en verweerder daarop toen heeft gereageerd – zal de rechtbank dit stuk wel betrekken bij haar beoordeling.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
De procedure rondom de hoorzitting
4.1.
Op grond van artikel 7:4, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen belanghebbenden tot tien dagen voor het horen kunnen nadere stukken indienen.
Op grond van het tweede lid van dit artikel legt het bestuursorgaan het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage.
Op grond van artikel 7:13 van de Awb is dit artikel van toepassing indien ten behoeve van de beslissing op het bezwaar een adviescommissie is ingesteld:
a. die bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden,
b. waarvan de voorzitter geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan en
c. die voldoet aan eventueel bij wettelijk voorschrift gestelde andere eisen.
Op grond van het derde lid van dit artikel geschiedt het horen door de commissie.
De commissie kan het horen opdragen aan de voorzitter of een lid dat geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan.
4.2.
Verweerder heeft eiser op 19 juli 2021 uitgenodigd voor de hoorzitting op 23 september om 9:00 uur. Verweerder heeft deze uitnodiging per e-mail naar eiser verstuurd, overeenkomstig zijn verzoek om alleen via de mail te communiceren. Bij e-mail van eveneens 19 juli 2021 heeft eiser verweerder te kennen gegeven de uitnodiging te hebben ontvangen en daarbij de opmerking gemaakt de datum van de hoorzitting behoorlijk laat te vinden. Op 13 september 2021 heeft verweerder eiser nadere stukken, waaronder de verweerschriften in bezwaar, doen toekomen. Daarbij heeft verweerder eiser ook de link verstuurd waarmee voor de hoorzitting kon worden ingelogd. Deze stukken heeft verweerder per (aangetekende) post verstuurd. Naar eisers eigen zeggen heeft hij op 16 september 2021 van deze stukken kennis genomen.
4.3.
Zoals uit de onder 4.2. weergegeven feiten blijkt heeft verweerder eiser tijdig uitgenodigd voor de hoorzitting op 23 september 2021 en heeft eiser ook kennis genomen van deze uitnodiging. Eiser heeft ook de door verweerder per post nagestuurde stukken, waaronder de link van de hoorzitting, ontvangen. De enkele omstandigheid dat verweerder deze link niet (ook) per e-mail heeft verzonden maakt niet dat sprake is van onzorgvuldig handelen van de kant van verweerder. Het feit dat eiser bij eerdere hoorzittingen wel via
e-mail een link kreeg voor de hoorzitting betekent ook niet dat het rechtszekerheidsbeginsel is geschonden. Bovendien was eiser op 22 juli 2021 ervan op de hoogte gesteld dat verweerder vanaf dat moment nog slechts schriftelijk met eiser zou communiceren. Eiser had er dan ook niet vanuit mogen gaan dat de link voor de hoorzitting nog per e-mail zou volgen. Voor zover eiser stelt dat hij diverse berichten naar verweerder heeft gestuurd met het verzoek de hoorzitting fysiek en om 10:00 uur te laten plaatsvinden wordt opgemerkt dat ook deze verzoeken per e-mail zijn verstuurd, terwijl het op dat moment voor eiser al bekend was dat verweerder communicatie via elektronische weg niet langer voor eiser had openstaan. Gezien al het voorgaande is het dan ook niet aan verweerder te wijten dat eiser niet aanwezig was bij de digitale hoorzitting in bezwaar.
4.4.
Eiser wordt ook niet gevolgd in zijn stelling dat stukken die verweerder op 13 september 2021, waaronder de verweerschriften in bezwaar en de link van de hoorzitting, heeft verstuurd niet tijdig zijn overgelegd. Verweerder stelt terecht dat de 10-dagen termijn waar eiser op doelt ziet op stukken die door belanghebbenden worden ingediend en niet op stukken afkomstig van het bestuursorgaan. Uit het tweede lid van artikel 7:4 van de Awb volgt dat op het bestuursorgaan de plicht rust om tenminste één week voorafgaand aan de hoorzitting inzage te verschaffen in alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Nu de hoorzitting op 23 september 2021 heeft plaatsgevonden en eiser deze stukken in elk geval op 16 september 2021 heeft ontvangen is tijdig uitvoering gegeven aan deze inzageplicht.
4.5.
Eisers beroep op de uitspraak van 5 november 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BG3358) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State slaagt ook niet. Anders dan in die zaak, waarin de adviescommissie uit slechts twee personen bestond, maakten er in eisers zaak drie personen deel uit van de Adviescommissie die het advies heeft uitgebracht, namelijk een voorzitter en twee leden. De omstandigheid dat er slechts twee personen van de Adviescommissie tijdens de hoorzitting aanwezig waren maakt dit niet anders. Verweerder stelt terecht dat op grond van artikel 7:13 van de Awb de Adviescommissie het horen kan opdragen aan de voorzitter, wat in deze zaak blijkbaar ook is gebeurd.
4.6.
Gelet op het voorgaande wordt eiser niet gevolgd in zijn standpunt dat de bestreden besluiten onzorgvuldig en in strijd met diverse algemene rechtsbeginselen tot stand zijn gekomen. Er bestaat ook geen aanleiding voor het oordeel dat (medewerkers van) verweerder vooringenomen en/of onrechtmatig hebben gehandeld als gevolg waarvan geen sprake is van een eerlijke besluitvorming.
De inhoudelijke beoordeling van het besluit
4.7.
Eiser heeft ter zitting verduidelijkt dat hij zich niet kan vinden in de wijze waarop verweerder inzage heeft gegeven in zijn persoonsgegevens. Hij heeft nadrukkelijk verzocht om screenshots. De door verweerder overgelegde bestanden zijn voor eiser niet te controleren op juistheid en volledigheid. Eiser meent dat hij het beste bij verweerder achter de computer kan zitten om alles te controleren.
4.8.
Op grond van artikel 15, derde lid van de Algemene verordening gegevens-bescherming ((EU) 2016/679, hierna: AVG) verstrekt de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Indien de betrokkene om bijkomende kopieën verzoekt, kan de verwerkingsverantwoordelijke op basis van de administratieve kosten een redelijke vergoeding aanrekenen. Wanneer de betrokkene zijn verzoek elektronisch indient, en niet om een andere regeling verzoekt, wordt de informatie in een gangbare elektronische vorm verstrekt.
4.9.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 3 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:452), overwogen dat het doel van artikel 15 van de AVG is dat betrokkene zich van de verwerking op de hoogte kan stellen en de rechtmatigheid daarvan kan controleren. De Afdeling heeft verder overwogen dat de verplichting een 'kopie van de persoonsgegevens’ te verstrekken op grond van artikel 15, derde lid, van de AVG, niet betekent dat een bestuursorgaan verplicht is een kopie te verstrekken van de documenten waarin die persoonsgegevens voorkomen. Een bestuurs-orgaan mag dat doen, maar het mag ook voor een andere vorm kiezen waarin de kopie van de persoonsgegevens wordt verstrekt, mits met de gekozen wijze van verstrekking maar aan het doel van artikel 15, derde lid, van de AVG, wordt voldaan.
4.10.
Door het verstrekken van 17 geëxporteerde bestanden uit het door verweerder gebruikte systeem OSIRIS heeft hij gehoor gegeven aan eisers verzoek tot het verstrekken van zijn persoonsgegevens voor zover inzichtelijk voor medewerkers van de afdeling Legal Protection/Juridische Zaken. Daarmee is voldaan aan het doel van artikel 15, derde lid van de AVG. Verweerder was niet gehouden om (ook) screenshots te verstrekken en ook niet om eiser toegang tot haar computersystemen te geven zodat eiser zelf zou kunnen zien hoe zijn persoonsgegevens door verweerder zijn verwerkt. Zonder nadere feitelijke onder-bouwing, die ontbreekt, kan de rechtbank niet tot het oordeel komen dat de door verweerder overgelegde bestanden zijn gemanipuleerd. Voor zover eiser stelt dat uit stukken, die hij in een andere zaak heeft gekregen, kan worden opgemaakt dat enkele gegevens uit de bestanden onjuist zijn merkt de rechtbank op dat eiser dit niet heeft onderbouwd. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de bestanden niet compleet zijn omdat er meer persoonsgegevens moeten zijn. De enkele stelling van eiser is hiertoe onvoldoende.
De dwangsom
4.11.
Eiser heeft verzocht om een dwangsom omdat verweerder volgens hem niet tijdig op zijn bezwaarschrift heeft beslist. Daarvoor is vereist dat eiser verweerder eerst in gebreke stelt. Dit volgt uit artikel 4:17, eerste lid en derde lid, van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank is niet voldaan aan het vereiste van een geldige ingebrekestelling. Uit vaste rechtspraak, waaronder de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4682), volgt dat er sprake is van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb als duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvan is sprake indien voldoende duidelijk is op welke aanvraag het geschrift betrekking heeft, dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat de belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen. Dit alles blijkt niet uit eisers e-mail van 23 september 2021 waarin hij de Adviescommissie (en dus niet verweerder) alleen verzoekt om binnen twee weken om zijn bezwaarschriften van een antwoord te voorzien.
Slotsom
4.12.
Het beroep is ongegrond. Al omdat geen sprake is van enig schadeveroorzakend besluit dat wordt vernietigd, wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af.
5.1.
Omdat het beroep ongegrond is bestaat er geen aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten.
5.2.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om eiser te veroordelen in de proceskosten die verweerder heeft gemaakt. Bij kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht kan de rechtbank een burger veroordelen in de proceskosten. Daarvan is sprake als op grond van bijzondere omstandigheden kan worden vastgesteld dat het ten tijde van het instellen van het beroep voor eiser evident was dat van het beroep geen positief resultaat kon worden verwacht. Naar het oordeel van de rechtbank is dit hier niet aan de orde. Eiser heeft weliswaar geen inhoudelijke gronden tegen het bestreden besluit aangevoerd, maar ook eventuele door verweerder gemaakte processuele fouten hadden kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De omstandigheid dat eiser in alle ter zitting behandelde zaken gelijkluidende beroepschriften heeft ingediend maakt dit niet anders.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- wijst verweerders verzoek om eiser in de proceskosten te veroordelen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 12 september 2022.
De griffier is buiten staat rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.