ECLI:NL:RBROT:2022:7794

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
C/10/638567 / KG ZA 22-399
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over handelsnaaminbreuk en onrechtmatig handelen in de verloskunde

In deze zaak, die op 6 juli 2022 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderden de eiseressen, een maatschap van verloskundigen, een verbod op het gebruik van de handelsnaam en domeinnaam door de gedaagde, die ook als verloskundige opereert. De eiseressen, die sinds 1996 actief zijn onder de handelsnaam ‘[handelsnaam01]’, stelden dat de gedaagde inbreuk maakte op hun handelsnaamrechten door gebruik te maken van de naam ‘[handelsnaam04]’ en de domeinnaam [website02]. De rechtbank oordeelde dat de handelsnaam van de eiseressen beschrijvend is en daardoor geen of slechts geringe bescherming geniet onder artikel 5 van de Handelsnaamwet. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen verwarringsgevaar bestond tussen de handelsnamen van de partijen, mede gezien de verschillen in hun diensten en de wijze waarop zij zich presenteren. De vorderingen van de eiseressen werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 1.330,00 werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van onderscheidend vermogen bij handelsnamen en de vrijheid van beschrijvende namen in het economisch verkeer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/638567 / KG ZA 22-399
Vonnis in kort geding van 6 juli 2022
in de zaak van

1.de maatschap [eiser01] ,

gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
2.
[eiser02],
wonende te [woonplaats01] ,
3.
[eiser03],
wonende te [woonplaats02] ,
4.
[eiser04],
wonende te [woonplaats01] ,
eiseressen,
advocaten mrs. D. Zwanikken en J.H.C. van den Akker te Zeist,
tegen
[gedaagde01]
gevestigd en woonplaats hebbende te [woonplaats03] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.A. Visser te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eisers01] en [gedaagde01] genoemd. Eiseres sub 1 wordt hierna aangeduid als VPBW.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 juni 2022 met producties 1 tot en met 25
  • aanvullende producties 2 en 10 van [eisers01]
  • de e-mail van 14 juni 2022 van de advocaat van [gedaagde01] met producties 1 tot en met 11
  • de mondelinge behandeling gehouden op 15 juni 2022
  • de pleitnota van [eisers01]
  • de pleitnota van [gedaagde01] .
1.2.
Ter zitting is de zaak aangehouden tot 22 juni 2022 te 12:30 uur om partijen in de gelegenheid te stellen in onderling overleg een regeling te treffen. De advocaat van [eisers01] heeft bij brief van 22 juni 2022 laten weten dat dit niet is gelukt. Daarbij is vonnis gevraagd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eisers01] exploiteert sinds 16 september 1996 een verloskundigenpraktijk in o.a. [vestigingsplaats01] . Eiseressen sub 2 tot en met 4 zijn de maten van VPBW. [eisers01] gebruikt (o.a.) de handelsnaam ‘ [handelsnaam01] ’. Sinds 2007 beschikt [eisers01] over de domeinnaam [website01] en gebruikt zij het e-mailadres [e_mail01] . [eisers01] maakt gebruik van het volgende logo:
[logo]
2.2.
[gedaagde01] is sinds 2011 verloskundige. Eerder heeft zij gewerkt als psychiatrisch verpleegkundige. In april 2022 heeft [gedaagde01] de opleiding voor psychiatrisch bevallingsspecialist afgerond. [gedaagde01] exploiteert sinds 2014 een verloskundigenpraktijk in [plaats01] en sinds 2016 een praktijk in [plaats02] . Sinds 2 januari 2021 heeft [gedaagde01] een praktijk geopend aan de [adres01] .
2.3.
[gedaagde01] heeft tot omstreeks begin februari 2022 gebruik gemaakt van de handelsnaam ‘ [handelsnaam02] ’. Nadien, na een verzoek van [eisers01] daartoe, is [gedaagde01] gebruik gaan maken van de handelsnaam ‘ [handelsnaam03] ’. Die wijziging is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. [gedaagde01] heeft op 5 januari 2021 met het oog op de vestiging in [plaats03] de domeinnaam [website02] geregistreerd en in gebruik genomen. Sinds september 2021 is [gedaagde01] tevens werkzaam als GGZ-behandelaar in het GGZ-team [plaats03] en [plaats04] .
2.4.
Ter onderscheiding van de door haar aangeboden diensten maakte [gedaagde01] tot medio december 2021/begin 2022 gebruik van het volgende logo:
[logo]
Naar aanleiding van een verzoek van [eisers01] heeft [gedaagde01] haar logo gewijzigd en het volgende logo in gebruik genomen:
[logo]
2.5.
[eisers01] heeft [gedaagde01] na constatering van het gebruik van de naam ‘ [handelsnaam04] ’ (in o.a. reclameaanduidingen) en de domeinnaam [website02] in de periode vanaf medio augustus 2021 meerdere keren doen aanschrijven met de mededeling dat [gedaagde01] inbreuk maakt op de (oudere) rechten van [eisers01] Daarbij is [gedaagde01] gesommeerd het gebruik van die handels- en domeinnaam te staken en gestaakt te houden. [gedaagde01] heeft daarop haar handelsnaam en haar logo aangepast (zie hiervoor 2.3). De door haar gebruikte domeinnaam heeft zij niet aangepast.

3..Het geschil

3.1.
[eisers01] vordert (zakelijk weergegeven) om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde01] te veroordelen:
om binnen drie dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, ieder gebruik van de handelsnaam ‘ [handelsnaam04] ’, alsmede ieder gebruik van een handelsnaam die in relatie tot de handelsnaam ‘ [handelsnaam01] ’ gevaar voor verwarring oplevert, te staken en gestaakt te houden;
om binnen drie dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, ieder gebruik van de domeinnaam [website02] , alsmede ieder gebruik van een domeinnaam die in relatie tot de (handels)naam ‘ [handelsnaam01] ’ gevaar voor verwarring oplevert, te staken en gestaakt te houden;
tot het verbeuren van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde01] verzuimt om aan de vorderingen onder 1 en 2 te voldoen; en
tot betaling van de kosten van dit geding conform artikel 1019h Rv, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde01] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing, met kostenveroordeling overeenkomstig de IE-indicatietarieven voor een normaal kort geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Uit de door [eisers01] gestelde voortdurende inbreuk op haar handelsnaamrecht en de gestelde negatieve invloed die deze inbreuk op de voor haar verloskundigenpraktijk essentiële waarden van kwaliteit, betrouwbaarheid en (medische) veiligheid heeft, vloeit de spoedeisendheid bij haar vorderingen in voldoende mate voort. De betwisting van [gedaagde01] van het spoedeisend belang doet daaraan niet af. Op de tegemoetkoming van haar zijde wordt hierna teruggekomen.
Handelsnaaminbreuk?
4.2.
[eisers01] vordert onder 3.1 sub 1 en 2 veroordeling van [gedaagde01] tot het staken en gestaakt houden van iedere inbreuk op de handelsnaamrechten van [eisers01] door het gebruik van de gestelde handelsnaam ‘ [handelsnaam04] ’ en de domeinnaam [website02] en/of ieder gebruik van een handels- en/of domeinnaam die slechts in geringe mate afwijkt van dan wel verwarringwekkend overeenstemt met de handelsnaam van [eisers01] , waaronder, zoals [eisers01] ter zitting naar voren bracht, ook de naam ‘ [handelsnaam04] ’ valt. [eisers01] baseert zich in de eerste plaats op artikel 5 Hnw.
4.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 1 Hnw is een handelsnaam de naam waaronder men feitelijk handelt, dus de naam die naar buiten toe in het zakelijk verkeer wordt gebruikt als aanduiding van de onderneming. Tussen partijen staat vast dat [eisers01] sinds 1996 de handelsnaam ‘ [handelsnaam01] ’ rechtmatig voert en dat [gedaagde01] sinds januari 2021 gedurende ongeveer een jaar de handelsnaam [handelsnaam02] ’ voerde. Volgens [eisers01] staat zij in de volksmond ook bekend als ‘ [handelsnaam04] ’. Dat betekent dat de handelsnaam van [eisers01] als de oudere handelsnaam in de zin van artikel 5 Hnw moet worden aangeduid.
Op verzoek en met instemming van [eisers01] heeft [gedaagde01] per begin/medio februari 2022 haar handelsnaam gewijzigd in ‘ [handelsnaam03] ’. Onder die naam neemt zij thans deel aan het rechtsverkeer. Ook haar logo heeft [gedaagde01] op verzoek van [eisers01] aangepast. [gedaagde01] gebruikt nog altijd de domeinnaam [website02] , waarover onder 4.11 nader.
In onder meer telefonische contacten gebruikt [gedaagde01] ook wel de van haar handelsnaam afgekorte namen ‘ [handelsnaam04] ’ en ‘ [handelsnaam04] ’.
4.4.
Als [gedaagde01] haar nieuwe, volledige, handelsnaam gebruikt is sprake van een duidelijk onderscheid tussen haar handelsnaam en die van [eisers01] In het navolgende zal zowel die situatie als de situatie dat de verkorte naam wordt gebruikt worden besproken.
4.5.
Aan de orde is eerst de vraag of de handelsnaam van [eisers01] bescherming geniet op grond van artikel 5 Hnw.
In artikel 5 Hnw is bepaald dat het verboden is een handelsnaam te voeren die gelijk is aan of slechts in geringe mate afwijkt van een reeds bestaande handelsnaam, een en ander voor zover dientengevolge, in verband met de aard van de ondernemingen en de plaats waar zij zijn gevestigd, bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is. Volgens deze bepaling is dus noodzakelijk en voldoende voor een verbod op het voeren van een handelsnaam, dat het gebruik daarvan bij het publiek kan leiden tot verwarring tussen de onderneming die deze handelsnaam wil gaan voeren en een onderneming die al eerder onder dezelfde naam, of een daarvan slechts in geringe mate afwijkende naam werd gedreven. Daarbij kan het gaan om directe verwarring (het publiek houdt de ene onderneming voor de andere), of indirecte verwarring (het publiek neemt aan dat de beide ondernemingen economisch met elkaar zijn verbonden). Of verwarring te duchten valt, moet worden beoordeeld met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Bij een en ander komt het aan op een globale beoordeling van de volledige handelsnamen wat betreft hun visuele, auditieve en begripsmatige kenmerken, in relatie tot de aard van de ondernemingen en alle overige omstandigheden van het geval. Tot de visuele kenmerken behoren ook gebruikte logo’s en eventuele andere visuele vormgeving. Voorts dient de vraag of verwarring te duchten valt, te worden beoordeeld vanuit het perspectief van het normaal oplettende publiek en zijn eventuele (specialistische) kennis van het desbetreffende marktsegment.
4.6.
Wat betreft de verschillen en overeenkomsten kan uitgegaan worden van het volgende.
De nieuwe handelsnaam van [gedaagde01] wijkt zeer duidelijk af van de handelsnaam van [eisers01] In de nieuwe handelsnaam worden immers [plaats03] , [plaats02] en [plaats01] elk genoemd.
De oude dan wel verkorte handelsnaam van [gedaagde01] wijkt slechts in geringe mate af van de handelsnaam van [eisers01] , Dat in de handelsnaam van [eisers01] , het woord ‘verloskundigepraktijk’ aan elkaar is geschreven en in de handelsnaam van [gedaagde01] niet is een zeer gering visueel verschil, dat auditief niet valt waar te nemen. In beide handelsnamen is de plaatsnaam [plaats03] genoemd. In de handelsnaam van [eisers01] , zoals deze daadwerkelijk wordt gebezigd, wordt [plaats03] overigens soms, maar volgens [eisers01] zelf niet vaak, gevolgd door [plaats04] . In de oude handelsnaam van [gedaagde01] werd aan [plaats03] toegevoegd het woord locatie en soms, maar niet steeds, [plaats02] en [plaats05] .
De begripsmatige kant, de betekenis van de aanduidingen komt overeen, in de zin dat het bij beide partijen gaat om een praktijk als verloskundige die in elk geval mede wordt uitgeoefend in [plaats03] .
De logo’s van partijen verschillen evident en sterk in hun vormgeving.
4.7.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 19 februari 2021 (ECLI:NL:HR:2021:269, Dairy Partners) onder meer overwogen dat de maatstaf van artikel 5 Hnw voldoende ruimte biedt om geen, of slechts geringe bescherming te bieden aan handelsnamen die beschrijvend zijn. De vraag of verwarring tussen de betrokken ondernemingen te duchten is, moet immers worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. In de eerste plaats impliceert de eis dat verwarring te duchten valt, dat het relevante publiek de oudere handelsnaam kent en deze in verband brengt met de onderneming ten gunste waarvan de bescherming wordt ingeroepen. Een geheel beschrijvende handelsnaam heeft in beginsel geen onderscheidend vermogen, tenzij het publiek een zodanige naam door de intensiteit van het gebruik ervan is gaan associëren met de onderneming die haar voert (‘inburgering’). Voorts is van belang dat, nu het gebruik van beschrijvende aanduidingen is toegenomen, aangenomen mag worden dat het publiek eraan gewend is dat ondernemingen beschrijvende handelsnamen gebruiken, en minder snel in verwarring zal raken als meer (rechts)personen onder dezelfde, of slechts in geringe mate afwijkende, beschrijvende handelsnamen aan het economische verkeer deelnemen. Mocht verwarring dreigen, dan kan een kleine variatie in de naam dat gevaar al wegnemen. Omgekeerd kan worden aangenomen dat, naarmate een handelsnaam meer onderscheidend vermogen heeft, eerder verwarring te duchten valt. Het is immers aannemelijk dat het publiek in dat geval, bij kennisneming van eenzelfde of een slechts in geringe mate afwijkende naam, die naam eerder in verband zal brengen met de onderneming die de oudere handelsnaam voert.
Bij de toepassing van artikel 5 Hnw gelden geen nadere, niet in die bepaling genoemde vereisten indien de ingeroepen oudere handelsnaam (in meer of mindere mate) beschrijvend is of onderscheidend vermogen mist. Aan het algemene belang dat aanduidingen die beschrijvend zijn voor de aard van een onderneming of van de door haar geleverde waren of diensten, door eenieder vrij moeten kunnen worden gebruikt, kan in voldoende mate recht worden gedaan door dat belang te betrekken bij de beoordeling van de vraag of en, zo ja, in hoeverre, bij het relevante publiek (directe of indirecte) verwarring te duchten is. Bij die beoordeling moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen, waaronder de mate van - intrinsiek aan de naam verbonden of door bekendheid bij het publiek verworven - onderscheidend vermogen van de oudere handelsnaam.
4.8.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de door [eisers01] gevoerde handelsnaam ‘ [handelsnaam04] (al dan niet met de toevoeging en [plaats04] )’ beschrijvend voor de aard van de door haar gevoerde onderneming en de door haar geboden diensten en de locaties waar zij deze diensten uitvoert. Dat de door [eisers01] gevoerde handelsnaam zuiver beschrijvend is voor haar bedrijfsactiviteiten, is door [eisers01] ook niet met zoveel woorden bestreden. [eisers01] stelt alleen dat zij tijdens de start van de praktijk in 1996 - toen nog geen sprake was van vrije vestiging - in de omgeving uniek was door een groepspraktijk te beginnen. Het hanteren van de handelsnaam ‘ [handelsnaam01] ’, zonder daarin bijvoorbeeld de namen van de verloskundigen te noemen, leek destijds daarom een goed idee, juist ook in het kader van eventuele toekomstige toetreding van nieuwe maten. Die toelichting doet er evenwel niet af dat de handelsnaam van [eisers01] naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter van huis uit geen onderscheidend vermogen heeft. In beginsel geldt dan dat aan de handelsnaam van [eisers01] geen of slechts geringe handelsnaamrechtelijke bescherming toekomt.
4.9.
Uitzondering daarop zou zijn wanneer het publiek deze handelsnaam door de intensiteit van het gebruik ervan is gaan associëren met de door [eisers01] gevoerde onderneming. Hoewel aannemelijk is dat de beschrijvende handelsnaam ' [handelsnaam01] ' door het lange gebruik enig onderscheidend vermogen heeft verkregen, in die zin dat het publiek deze handelsnaam herkent en associeert met de onderneming van [eisers01] , is dit onvoldoende om aannemelijk te achten dat daardoor handelsnaamrechtelijke bescherming aan die naam toekomt. Daarvoor is meer nodig dan de omstandigheden die [eisers01] heeft opgesomd in de dagvaarding en in o.a. randnummer 4 van haar pleitnota. Aan de stelling van [eisers01] dat sprake is van onderscheidend vermogen doet bovendien af dat [eisers01] , zelf kennelijk niet consistent is in het gebruik van de eigen handelsnamen ‘ [handelsnaam01] , ’ [handelsnaam04] ’ en ‘ [handelesnaam05] ’. Kennelijk worden de namen min of meer door elkaar gebruikt. Dat betekent, dat de handelsnamen van [eisers01] , en met name de handelsnaam waarvan [eisers01] in het bijzonder bescherming wenst en die tevens de meest algemeen beschrijvende is, [handelsnaam04] , niet op basis van jarenlang bestendig en consistent gebruik meer bescherming toekomt.
4.10.
De door [eisers01] overgelegde verklaringen kunnen haar in dit verband niet baten. Op grond van die verklaringen kan immers voorshands niet worden geconcludeerd dat de door haar gevoerde handelsnaam (nu nog, in tijden van vrije vestiging van verloskundigen en de trend dat meer beschrijvende namen als handelsnaam worden gebruikt) onderscheidend vermogen heeft vergaard door inburgering. Het enkele gegeven dat de handelsnamen van [eisers01] inmiddels een zekere bekendheid genieten onder het relevante publiek, is voor het aannemen van inburgering immers niet voldoende.
4.11.
Vervolgens ligt de vraag voor of, in aanmerking genomen dat aan de door [eisers01] gevoerde handelsnaam geen intrinsiek aan de naam verbonden dan wel door bekendheid bij het publiek verworven onderscheidend vermogen toekomt, direct dan wel indirect verwarringsgevaar bij het publiek te duchten valt in de zin van artikel 5 Hnw. Deze vraag moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontkennend worden beantwoord. Hiertoe is het volgende redengevend.
4.12.
Zoals reeds is overwogen is de door [eisers01] gevoerde handelsnaam beschrijvend voor de aard van de door haar geboden diensten en de locatie(s) waar zij deze diensten uitoefent en is niet aannemelijk dat deze handelsnaam ingeburgerd is. Het is dan ook niet aannemelijk dat het (huidige) relevante publiek de door [eisers01] gevoerde handelsnaam (her)kent en deze rechtstreeks in verband brengt met de onderneming van [eisers01]
Verder is van belang dat van het relevante publiek, waarop beide partijen zich richten, mag worden verwacht dat zij, mede gezien de precaire medische aard van de aangeboden dienstverlening, meer oplettend zijn dan het brede, normaal oplettende publiek. Dit publiek zal zich er bovendien bewust van zijn dat er in [plaats03] verschillende verloskundigenpraktijken kunnen zijn die zich met een beschrijvende handelsnaam presenteren en aan het economisch verkeer deelnemen en zich ook met zoektermen als ‘verloskundige in Brielle ’ en ‘ verloskundigepraktijk Brielle ’ via zoekmachines als Google laten vinden. Vaststaat immers dat de betrokken diensten locatie-gebonden zijn. Dat zich bij onlineactiviteiten zoals het zoeken via zoekmachines juist vanwege de gelijkenis in de namen door snelheid en/of onoplettendheid vergissingen kunnen voordoen, betekent nog niet dat (te duchten valt dat) het normaal oplettende publiek de ondernemingen met elkaar verwart dan wel aanneemt dat tussen hen een economische band bestaat. Veeleer acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat een cliënt de naam van de behandelend verloskundige in persoon zoekt en noemt in al dan niet nijpende situaties in plaats van de naam van de praktijk als geheel. Aannemelijk kan worden geacht dat enkel vóór het eerste contact met de verloskundige op het internet wordt gezocht op de naam van de praktijk als geheel.
Feitelijk gebleken is voorts dat met het intoetsen van de zoekterm ‘verloskundigenpraktijk Brielle’ in Google de site van [eisers01] bovenaan in de hits verschijnt, en daaronder pas de website van [gedaagde01] met daarbij de uitdrukkelijke vermelding van haar naam ‘ [gedaagde01] ’ en haar logo. Ondanks de overeenstemming tussen de door partijen gevoerde handelsnamen valt dan ook te verwachten dat het publiek de verschillen tussen de beide handelsnamen zal opmerken, mede gelet op de wijze waarop partijen hun handelsnamen zowel online (via hun websites) als via andere (offline) (reclame/social media) uitingen presenteren, al dan niet vergezeld van de door hen gebruikte verschillende logo’s. Daarbij komt dat tussen partijen duidelijke (en kenbare) verschillen bestaan, bijvoorbeeld in de plek van vestiging. het aantal cliënten dat zij bedienen in [plaats03] , de omstandigheid dat [gedaagde01] enkel poliklinische bevallingen verricht in [plaats07] en [plaats06] en [eisers01] niet en de specialisatie die [gedaagde01] heeft.
4.13.
Aan het voorgaande doet niet af dat zich volgens [eisers01] directe en indirecte (feitelijke) verwarring heeft voorgedaan tussen de beide ondernemingen, wat [gedaagde01] overigens gemotiveerd heeft betwist. Ook indien van de juistheid van dat wat [eisers01] in dit verband stelt zou worden uitgegaan betekent het enkele gegeven dat zich een aantal keren feitelijke verwarring heeft voorgedaan tussen de beide ondernemingen immers nog niet dat te duchten valt dat het normaal oplettende publiek de beide ondernemingen ook verwart of aanneemt dat tussen de beide ondernemingen een economische band bestaat. Voorshands kan van partijen zoals door [eisers01] genoemd -artsen, ziekenhuizen en reeds bestaande patiënten die reeds beschikken over de juiste en relevante contactgegevens van [eisers01] dan wel [gedaagde01] - in redelijkheid niet worden gezegd dat zij normaal oplettend zijn als zij toch de ander contacteren (de menselijke fouten die [gedaagde01] noemt). De door [eisers01] gestelde verwarring is bovendien geen verwarring waartegen artikel 5 Hnw bescherming beoogt te bieden. Het bestaan van enige (feitelijke) verwarring tussen de ondernemingen van partijen is naar oordeel van de voorzieningenrechter immers niet zozeer het gevolg van het voeren van een in hoge mate overeenstemmende, beschrijvende handelsnaam door [gedaagde01] , maar wordt juist veroorzaakt door het zuiver beschrijvende karakter van de door [eisers01] gevoerde handelsnaam die als gevolg daarvan onderscheidend vermogen mist. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat verwarring tussen de beide ondernemingen te duchten is doordat [gedaagde01] een gelijkende jongere handelsnaam voert.
4.14.
Niet gebleken is van omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde01] beoogde aan te leunen tegen de bekendheid van de handelsnaam van [eisers01] Die stelling is niet behoorlijk toegelicht en verdraagt zich slecht met de vanaf het begin sterk afwijkende website en vormgeving van het logo. De feitelijke omstandigheid dat [gedaagde01] reeds aan [eisers01] is tegemoetgekomen door bepaalde concessies in handelsnaam en logo te doen en dat mede daardoor evident sprake is van verschillen in de vormgeving van de websites en logo’s van beide partijen draagt aan dat oordeel bij.
4.15.
Bij het uiteindelijke oordeel moet worden meegewogen het algemene belang dat een zuiver beschrijvende handelsnaam in beginsel door eenieder vrij moet kunnen worden gebruikt. Het opleggen van het gevraagde, verstrekkende verbod aan [gedaagde01] zou feitelijk neerkomen op ontoelaatbare monopolisering van de beschrijvende handelsnaam van [eisers01] . De stelling van [eisers01] dat de kwaliteit, de betrouwbaarheid en de (medische) veiligheid van haar verloskundige dienstverlening en de verloskunde in het algemeen door het (handels-)naamgebruik van [gedaagde01] in gevaar is, heeft [eisers01] onvoldoende solide onderbouwd, terwijl deze stelling ook gemotiveerd is betwist door [gedaagde01] . In dat verband is van belang dat [eisers01] dit argument met name baseert op de fouten die kennelijk worden gemaakt door ziekenhuizen, artsen en patiënten, waarvan hiervoor is geoordeeld dat die te maken hebben met enerzijds ernstige onoplettendheid en anderzijds de door beide partijen gemaakte keuze voor een beschrijvende handelsnaam.
Dit alles leidt ertoe dat het beroep van [eisers01] op artikel 5 Hnw faalt. [gedaagde01] zal niet worden verboden om haar handelsnaam te voeren. [gedaagde01] zal dus ook niet worden verboden de domeinnaam [website02] te voeren of de namen ‘verloskundigepraktijk’ en/of ‘ [plaats03] ’ op een andere wijze (in het economisch verkeer) te gebruiken, als dat gebruik al moet worden aangemerkt als handelsnaamgebruik. De vorderingen onder 3.1 sub 1 en 2 worden afgewezen.
Onrechtmatig handelen?
4.16.
In het verlengde van hetgeen hiervoor is overwogen worden de vorderingen onder 3.1 sub 1 en 2 op de subsidiaire grondslag van onrechtmatige daad op grond van artikel 6:162 BW evenmin toegewezen. In het bijzonder merkt de voorzieningenrechter op dat niet aannemelijk is dat [gedaagde01] te kwader trouw heeft gehandeld, terwijl van aanvullende argumenten zijdens [eisers01] ten opzichte van het beroep op de handelsnaam geen sprake is.
Proces- en nakosten
4.17.
[eisers01] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. [gedaagde01] heeft met een beroep op artikel 1019h Rv veroordeling van [eisers01] gevorderd tot vergoeding van de volledige advocaatkosten, met toepassing van het IE-indicatietarief. [gedaagde01] heeft evenwel nagelaten de door haar gemaakte kosten met een kostenspecificatie te onderbouwen. Toepassing van het IE-indicatietarief is echter pas mogelijk als een specificatie beschikbaar is, zodat kan worden nagegaan of sprake is van reële kosten; dat is ook in de betreffende regeling vermeld. Nu een kostenspecificatie ontbreekt wordt [eisers01] veroordeeld in de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief. De kosten aan de zijde van [gedaagde01] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.330,00
4.18.
De wettelijke rente over de proceskosten wordt als onweersproken toegewezen.
4.19.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de voorzieningenrechter af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers01] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde01] tot op heden begroot op € 1.330,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022.1734/106