In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonbron en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. Woonbron heeft een tijdelijke huurovereenkomst gesloten met [gedaagde] op basis van de Leegstandwet, die op 1 april 2022 zou eindigen. Woonbron vorderde een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst op die datum was geëindigd, ontruiming van het gehuurde en betaling van een gebruiksvergoeding. De huurder betwistte de beëindiging van de huurovereenkomst en voerde aan dat er onduidelijkheid bestond over de sloopdatum van het appartementencomplex en de verlenging van de vergunning.
Tijdens de mondelinge behandeling bleek dat [gedaagde] de huurovereenkomst eind juni 2022 had opgezegd en de woning had verlaten. De kantonrechter oordeelde dat Woonbron geen belang meer had bij de gevorderde verklaring voor recht, omdat de huurovereenkomst inmiddels was beëindigd. Ook de vordering tot ontruiming werd afgewezen, omdat Woonbron niet had gecontroleerd of het gehuurde leeg was opgeleverd. De kantonrechter oordeelde echter dat [gedaagde] vanaf 1 april 2022 onrechtmatig het gehuurde onder zich had gehouden en dat hij daarom een gebruiksvergoeding van € 1.556,72 aan Woonbron verschuldigd was voor de maanden april tot en met juli 2022. De proceskosten werden gecompenseerd en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.