ECLI:NL:RBROT:2022:7841

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
10037893 VV EXPL 22-311
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht - ontruiming van gehuurde woning na buitengerechtelijke ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 september 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Havensteder en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De eiseres, Havensteder, vorderde ontruiming van de woning die door [gedaagde] werd gehuurd, nadat de huurovereenkomst buitengerechtelijk was ontbonden. De ontbinding vond plaats op basis van artikel 7:231 BW, omdat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verbleef na een sluiting op grond van de Opiumwet. De burgemeester had de woning gesloten vanwege de aanwezigheid van drugs en wapens, wat leidde tot een huurachterstand en de ontbinding van de huurovereenkomst.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 september 2022 werd vastgesteld dat de huurachterstand op dat moment € 3.279,69 bedroeg. De kantonrechter oordeelde dat Havensteder een spoedeisend belang had bij de ontruiming, gezien de omstandigheden en de ernst van de aantreffen van drugs in de woning. De rechter overwoog dat de belangen van de huurder niet zwaarder wogen dan die van de verhuurder, die verantwoordelijk is voor de leefbaarheid van de wijk en de belangen van andere huurders. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van veertien dagen na beëindiging van de burgemeesterssluiting.

De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat [gedaagde] de huur moest blijven betalen tot de ontruiming en dat hij de proceskosten moest vergoeden. De vordering in reconventie van [gedaagde] werd afgewezen, omdat Havensteder in het gelijk werd gesteld. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10037893 VV EXPL 22-311
datum uitspraak: 19 september 2022
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Havensteder,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.M.J. Martinot,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.J.A. Bosch.
Partijen worden hierna ‘Havensteder’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 18 augustus 2022, met bijlagen;
  • het verweer van [gedaagde] tevens vordering in reconventie, met bijlagen.
1.2.
Op 5 september 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en hun gemachtigden besproken.

2..De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt vanaf 25 februari 2016 een woning van Havensteder aan de [adres] (hierna: de woning). De maandelijkse huurprijs bedraagt op dit moment € 651,25 per maand en moet bij vooruitbetaling worden betaald. In de betaling van de huur is een achterstand ontstaan.
2.2.
Op 2 maart 2022 heeft de politie de woning doorzocht. Hierbij is het volgende aangetroffen:
  • grammenweegschaal,
  • een rol plastic folie,
  • boterhamzakje met daarin hennep of hennep gruis,
  • een boterhamzakje met plak hasj,
  • boterhamzakje met 13 pillen netto 4,1 gram MDMA,
  • grijs imitatie vuurwapen,
  • zwart vuurwapen met gevulde patroonhouder,
  • een gevulde patroonhouder,
  • contant (vals) geld € 4640,-,
  • een zak met netto 79,3 gram sucrose,
  • zakje wit poeder met netto 9,8 gram lidocaïne,
  • zakje met bruine brokjes netto 2,7 gram paracetamol,
  • zakje met witte brokken netto 40,2 gram lidocaïne,
  • zakje met wit poeder netto 31 gram fenacetine,
  • 3 zakjes hennep bruto 7,3 gram,
  • zak hennep gruis bruto 101,6 gram,
  • beker hennep gruis bruto 41,7 gram.
2.3.
Bij besluit van 5 juli 2022 heeft de burgemeester van de gemeente Rotterdam besloten dat de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor drie maanden gesloten wordt. De sluiting is ingegaan op 12 juli 2022 en duurt tot 12 oktober 2022.
2.4.
Bij brief van 12 juli 2022 heeft Havensteder aan [gedaagde] bericht dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW.

3..Het geschil

3.1.
Havensteder eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen de woning aan de [adres] te ontruimen;
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 2.828,64 met rente en de lopende huur vanaf augustus 2022;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Havensteder baseert de eis op het volgende. [gedaagde] verblijft in de woning zonder recht of titel, omdat op grond van artikel 7:231 lid 2 BW de huurovereenkomst tegen 12 juli 2022 buitengerechtelijk is ontbonden. Dit is gebeurd nadat de woning op grond van artikel 13b Opiumwet door de burgemeester is gesloten.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en vordert in reconventie Havensteder te veroordelen in de proceskosten, op dit moment begroot op € 1.439,90. Zijn verweer en zijn vordering in reconventie worden, voor zover van belang, hieronder besproken.

4..De beoordeling

In conventie
spoedeisend belang
4.1.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Havensteder een voldoende spoedeisend belang bij de door haar gevorderde voorlopige voorziening. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met artikel 7:231 lid 2 BW heeft beoogd in gevallen waar de woning op grond van een besluit van de burgemeester is gesloten, de verhuurder de mogelijkheid te bieden zo spoedig mogelijk en niet pas na een procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst, de huurovereenkomst te beëindigen en een nieuwe huurder te vinden. Havensteder is in zoverre ontvankelijk in haar vordering.
huurachterstand en rente
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat de huurachterstand op het moment van de mondelinge behandeling € 3.279,69 was. Dit bedrag is gebaseerd op de huur tot en met de maand september 2022. Het is dan ook zeer aannemelijk dat deze vordering in een bodem procedure zou worden toegewezen. [gedaagde] wordt daarom veroordeeld om dit bedrag aan Havensteder te betalen. De rente wordt toegewezen, omdat uit de stellingen van Havensteder volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] deze stellingen niet heeft betwist.
ontruiming
4.3.
Een vordering in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de vordering in een gewone procedure zal worden toegewezen. Verder moet het belang van Havensteder bij toewijzing van de vordering worden meegewogen en de gevolgen van toewijzing van de vordering voor [gedaagde] als deze uitspraak later wordt teruggedraaid. Als partijen een gewone procedure starten, is de rechter in die procedure niet gebonden aan deze uitspraak.
4.4.
In artikel 7:231 lid 2 BW is bepaald dat een verhuurder een huurovereenkomst buitengerechtelijk kan ontbinden als door gedragingen in het gehuurde in strijd is gehandeld met de Opiumwet en het gebouw op grond van artikel 13b van de Opiumwet is gesloten. De burgemeester is op grond van die bepaling bevoegd een woning te sluiten als in of bij die woning drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn.
4.5.
De in artikel 7:231 lid 2 BW gegeven bevoegdheid aan de verhuurder grijpt diep in op de woonrechten van de huurder en vormt een uitzondering op de regel dat ontbinding van de huurovereenkomst op de grond dat de huurder is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen slechts door de rechter kan geschieden. Een veroordeling tot ontruiming van een woning bij wijze van voorlopige voorziening heeft vaak een definitief karakter en daarmee vergaande gevolgen voor de huurder, zodat terughoudendheid van de kortgedingrechter bij een besluit tot ontruiming daarom is geboden. Een ontruimingsvordering zoals de onderhavige, is in kort geding dan ook alleen toewijsbaar als zeer aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de huurovereenkomst op goede gronden buitengerechtelijk is ontbonden.
4.6.
Vast staat dat de woning op grond van artikel 13b Opiumwet op 12 juli 2022 voor de duur van drie maanden is gesloten. Dit feit rechtvaardigt de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst door Havensteder op grond van artikel 7:231 lid 2 BW. Havensteder hoeft hiervoor niet aan te tonen dat sprake is van een tekortkoming van [gedaagde]. Evenmin is vereist dat het bevel tot sluiting onherroepelijk is, zodat de omstandigheid dat de bezwaarprocedure nog loopt aan de rechtsgeldigheid van de ontbinding op zichzelf niet in de weg staat.
4.7.
Dat Havensteder in beginsel terecht gebruik gemaakt heeft van haar bevoegdheid de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden, neemt niet weg dat de kantonrechter de proportionaliteit van de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning dient te toetsen. Een ontbinding en ontruiming vormen namelijk een inmenging in het door artikel 8 EVRM beschermde recht op respect voor de woning van een bewoner. Bij die toetsing is de maatstaf of het beroep van Havensteder op artikel 7:231 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hierbij dient de kantonrechter alle relevante omstandigheden in aanmerking te nemen en een belangenafweging te maken.
4.8.
In dit kader wordt het volgende overwogen. Vast staat dat de in de woning aangetroffen drugs een hoeveelheid betreft die een gebruikershoeveelheid overschrijdt. Daar komt bij dat in de woning ook een grammenweegschaal, een lamineermachine, een rol plastic folie, sucrose, lidocaïne, paracetamol, lidocaïne en fenacetine zijn aangetroffen. De combinatie van een en ander levert een aanwijzing op dat in de woning verdovende middelen werden versneden en verpakt. Ook zijn in de woning vals geld, een imitatie vuurwapen en een vuurwapen met twee gevulde patroonhouders gevonden. Dat, zoals gesteld, [gedaagde] niets wist van deze spullen en dat zijn broertje, die ook in de woning verblijft, daarvoor verantwoordelijk is, kan hem niet baten. Nog daargelaten dat [gedaagde] door de strafrechter is veroordeeld in verband met die in de woning aangetroffen spullen, is hij als huurder verantwoordelijk voor de gedragingen van personen die met zijn goedvinden de woning gebruiken.
4.9.
Het voorgaande brengt mee dat Havensteder ervan mocht uitgaan dat de sluiting door de burgemeester op goede gronden is genomen en dat de kans dat het bezwaar van [gedaagde] daartegen slaagt uitermate klein is. Het is dan ook zeer aannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de huurovereenkomst terecht buitengerechtelijk is ontbonden. In het verlengde hiervan moet worden beoordeeld of de daarop gebaseerde vordering tot ontruiming na afweging van de wederzijdse belangen kan worden toegewezen. Tegenover het belang van Havensteder om de wijk leefbaar en veilig te houden en het eigen belang van de verhuurbaarheid van haar woningen staat dat [gedaagde] ruim zes jaar in de woning woont en hij gebaat is bij behoud daarvan. Gelet echter op de hiervoor beschreven bevindingen van de politie valt niet in te zien dat de belangen van [gedaagde] moeten prevaleren boven die van Havensteder. Zij heeft namelijk ook te waken voor de belangen van haar andere huurders. De vordering tot ontruiming zal dan ook worden toegewezen.
4.10.
Er wordt aanleiding gezien om de termijn voor ontruiming te stellen op veertien dagen na het beëindigen van de burgemeestersluiting.
4.11.
[gedaagde] moet de huur blijven betalen tot en met de maand waarin hij de woning met al zijn spullen heeft verlaten. Dit deel van de vordering wordt daarom ook toegewezen.
proceskosten
4.12.
[gedaagde] krijgt in conventie ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Havensteder tot vandaag vast op € 127,43 aan dagvaardingskosten, € 487,- aan griffierecht en € 498,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 1.112,43.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.13.
Dit vonnis wordt in conventie, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
In reconventie
4.14.
Omdat Havensteder in conventie in het gelijk wordt gesteld, zal zijn vordering in reconventie worden afgewezen. Hij zal daarom de proceskosten in reconventie moeten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Havensteder tot vandaag vast op nihil.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Havensteder te betalen € 3.279,69 aan huurachterstand tot en met september 2022, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 18 augustus 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om de woning aan de [adres] binnen 14 dagen na de dag dat de burgemeesterssluiting is geëindigd te ontruimen en te verlaten en de woning met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, voor zover deze laatste niet het eigendom van Havensteder zijn onder afgifte van alle sleutels ter vrije en algehele beschikking van Havensteder te stellen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] aan Havensteder te betalen € 651,25 met ingang van de maand oktober 2022 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van Havensteder tot vandaag vastgesteld op € 1.112,43;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie:
5.6.
wijst de vordering van [gedaagde] af;
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van Havensteder tot vandaag vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.F. Milders en in het openbaar uitgesproken.
44236