In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 september 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Havensteder en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De eiseres, Havensteder, vorderde ontruiming van de woning die door [gedaagde] werd gehuurd, nadat de huurovereenkomst buitengerechtelijk was ontbonden. De ontbinding vond plaats op basis van artikel 7:231 BW, omdat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verbleef na een sluiting op grond van de Opiumwet. De burgemeester had de woning gesloten vanwege de aanwezigheid van drugs en wapens, wat leidde tot een huurachterstand en de ontbinding van de huurovereenkomst.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 september 2022 werd vastgesteld dat de huurachterstand op dat moment € 3.279,69 bedroeg. De kantonrechter oordeelde dat Havensteder een spoedeisend belang had bij de ontruiming, gezien de omstandigheden en de ernst van de aantreffen van drugs in de woning. De rechter overwoog dat de belangen van de huurder niet zwaarder wogen dan die van de verhuurder, die verantwoordelijk is voor de leefbaarheid van de wijk en de belangen van andere huurders. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van veertien dagen na beëindiging van de burgemeesterssluiting.
De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat [gedaagde] de huur moest blijven betalen tot de ontruiming en dat hij de proceskosten moest vergoeden. De vordering in reconventie van [gedaagde] werd afgewezen, omdat Havensteder in het gelijk werd gesteld. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.