ECLI:NL:RBROT:2022:8173

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
10/108910-22 / TUL: 10/022664-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een politieagent en een politiehond tijdens een openbare orde handhaving

Op 2 mei 2022 vond er een incident plaats op de Kruiskade in Rotterdam, waar de verdachte, [naam verdachte], betrokken was bij ongeregeldheden na een feest bij Club Villa Thalia. De politie was ter plaatse om de openbare orde te handhaven en verzocht de aanwezigen, waaronder de verdachte, om de Kruiskade te verlaten. De verdachte weigerde dit en gedroeg zich dreigend tegenover de politie. Na meerdere waarschuwingen en een duw van een agent, nam de verdachte een gevechtshouding aan en pakte hij de wapenstok van een politieagent af. De politiehond werd ingezet om de verdachte onder controle te krijgen, wat resulteerde in een bijtincident. De verdachte mishandelde zowel de politieagent als de politiehond met de wapenstok. De politierechter oordeelde dat de inzet van geweld door de politie rechtmatig was, gezien de dreigende situatie en het gedrag van de verdachte. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van €300,- betalen aan de benadeelde partij, de politieagent.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/108910-22
Parketnummer TUL: 10/022664-20
Proces-verbaal van de openbare terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Rotterdam op 09 september 2022.
Tegenwoordig als:
politierechter mr. C.H. van Breevoort-de Bruin,
officier van justitie mr. F. Smeets,
griffier mr. I.M. Sinon.
De zaak tegen de hierna te noemen verdachte (hierna: de verdachte) wordt uitgeroepen.
De verdachte, op de terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn genaamd
[naam verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] .
De politierechter heeft door deze ondervraging de identiteit van de verdachte vastgesteld.
De politierechter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mee dat hij niet tot antwoorden is verplicht.
De officier van justitiedraagt de zaak voor.
De officier van justitiedeelt verder mee dat een schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling is ingediend.
De officier van justitievordert dat de tenlastelegging wordt gewijzigd. Zij legt daartoe een vordering over.
De verdachteen
de raadsmanverklaren geen bezwaar te hebben tegen de wijziging.
De politierechterwijst de vordering toe. De vordering is aan dit proces-verbaal gehecht en maakt daarvan deel uit.
De griffierreikt een door haar gewaarmerkt afschrift van de wijziging aan de verdachte en de raadsman uit, waarna het onderzoek met toestemming van de verdachte en de raadsman wordt voortgezet.
De camerabeelden van de gebeurtenis worden ter terechtzitting afgespeeld.
De verdachteverklaart desgevraagd:
Ik zag mezelf op de beelden. Ik ben degene die u op de rug zag met de tekens op het vest. U zegt dat ik kennelijk in discussie was met de politie en dat ik werd geslagen met een wapenstok, die ik vervolgens heb vastgepakt. Dat klopt. Ik heb niet gezien wie die andere persoon was die er later tussen kwam. De politie zei dat ik weg moest, dat ik moest opzouten en weggaan. Ik zei dat ik iemand kwam ophalen. De politieagent die recht tegenover mij stond, gaf me twee klappen in mijn gezicht met zijn hand. Ik zei: maat, ik heb niet gedronken. Ik houd niet van feesten, dus ik kwam niet bij het feest vandaan. Waarom moest ik weg, vroeg ik aan de politieagent. Hij pakte daarna zijn knuppel en sloeg mij.
U vraagt mij of ik heb gezien hoe de situatie ter plaatse was. Nee, ik was aan de telefoon met die maat die binnen aan het werk was. Het was druk, maar dat is daar altijd het geval. Er liep al veel politie heen en weer. Ik had geen besef dat er iets aan de hand was. Ik had de ambulance wel gezien, maar ik stond niet in de weg van de ambulance. Op het moment dat ik daar aankwam was er nog geen politie. Toen de politie ter plaatse kwam schreeuwden ze naar mij dat ik moest weggaan. Ik zei tegen de politieagent(en): praat normaal met mij. Ik kom niet van dat feest. Ik kom iemand ophalen. Ik zei ook tegen de politieagent(en): we gaan niet ver komen als jij tegen mij gaat schreeuwen. Ik vroeg welk strafbaar feit ik had gepleegd. Ik praatte normaal, waarom moesten ze schreeuwen? U vraagt mij of ik mij ervan bewust ben dat ik de bevelen van de politie moest opvolgen en weg moest gaan. Dat hangt van de toon af. Ik vond de toon van de politie verkeerd. Welk nut heeft het om mij te slaan om weg te gaan? De rest zie je in het filmpje. Ik werd gebeten door de hond. Toen heb ik met de wapenstok geslagen. Het werd zwart voor mijn ogen. Ik wist niet dat ik ze raakte. Dat zag ik pas toen ik de video later bekeek.
U vraagt mij hoe ik op de gebeurtenis terugkijk. Het is gebeurd. Een verhaal heeft twee kanten. Ik ga er niet omheen draaien. Je kan mensen op een normale manier behandelen en benaderen. Als een moeder daar zou zijn en die kwam een kind ophalen, dan is het ook niet normaal om haar op zo een manier te behandelen. Ik vind het niet normaal hoe zij mij hebben behandeld. Ik heb uit zelfverdediging gehandeld. U vraagt of mij iets te verwijten valt. Nee, ik vind niet dat ik iets fout heb gedaan. U zegt dat ik weg had moeten gaan toen de politie dat vroeg. Nee, niet op die toon. Iedereen is van vlees en bloed. Er zijn ook wijkagenten die normaal praten. Niet zo van: hee, opzouten en mij vervolgens duwen.
Mijn advocaat vraagt mij of ik gewaarschuwd ben voordat de wapenstok en de taser werden gebruikt. Nee, ik ben niet gewaarschuwd. Ook niet toen ik de klap met vlakke hand in mijn gezicht kreeg.
De politierechterbespreekt de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het adviesrapport van 7 december 2021 betreffende de voorwaardelijke veroordeling.
De verdachteverklaarde desgevraagd:
Ik werk, maar ik ga niet zeggen hoeveel ik verdien. Dat gaat niemand iets aan. Ik heb twee kinderen en voor één van die kinderen ben ik financieel verantwoordelijk. Eén van de kinderen mag ik niet zien. Ik werk elke dag en daarvan kan ik rondkomen. Er zijn wel een paar dingen waarbij ik hulp wil, maar de reclassering kon mij daarmee niet helpen. Het schiet niet op als ze alleen maar vragen hoe het mij gaat. Ik wil wel naar de reclassering en ik doe mijn best om mijn leven op orde te brengen, maar ik word niet geholpen. Er gebeurt niks, wat moet ik dan? Ik wil verder niks over mezelf vertellen.
De politierechterbespreekt de vordering van de benadeelde partij.
De officier van justitiehoudt het requisitoir. Zij voert aan:
Het was druk en er hing een grimmige sfeer. De aanwezige agenten kregen opdracht om de Kruiskade leeg te vegen. De verdachte was daar om een vriend op te halen. Uit meerdere processen-verbaal blijkt dat de agenten hem meermalen hebben gezegd dat hij weg moest gaan. Hij verklaart zelf dat hem op een boze manier werd gezegd dat hij moest vertrekken. Hij luisterde niet en wilde doorlopen naar Villa Thalia. Een agent heeft hem een duw met de hand gegeven, waarna de verdachte naar de agent beweegt en een gevechtshouding aanneemt. De agent duwt de verdachte opnieuw en verdachte komt weer terug. Vervolgens pakt de agent de wapenstok en slaat meerdere keren op het bovenbeen van de verdachte. Uiteindelijk wordt de politiehond ingezet. Volgens de ambtsinstructie kan een waarschuwing voordat de politiehond wordt ingezet achterwege blijven indien de omstandigheden de waarschuwing redelijkerwijs niet toelaten. Er was op dat moment sprake van een grote menigte die om de agenten en de hulpverlening stonden. Er werd veel geduwd en getrokken en er waren vechtpartijen. Ook zaten mensen onder het bloed. Gezien de dreigende sfeer kan ik mij goed voorstellen dat de agent geen tijd had om de verdachte te waarschuwen. Ik stel mij op het standpunt dat de wapenstok rechtmatig is ingezet. De verdachte heeft gezegd: als je mij aanraakt geef ik je een klap en ga je liggen. Daarop heeft de agent de verdachte een duw gegeven, maar de verdachte ging alsnog niet weg. De aangever heeft verklaard dat hij de verdachte twee klappen met de wapenstok heeft gegeven. De politiehond was toen nog niet ingezet. Pas toen de verdachte de wapenstok van de agent afpakte is de politiehond ingezet. Dat mag als sprake is van een volksmenigte waarvan dreiging uitgaat of als gevaar is voor zwaar lichamelijk letsel. Daarvan is sprake, want met een wapenstok kan fors letsel worden toegebracht. Het escaleerde zo snel dat waarschuwen waarschijnlijk niet meer mogelijk was. Ook is de taser twee keer ingezet. De eerste keer lijkt de taser geen effect te hebben gehad. Uit de FARR-verklaring blijkt dat de pijltjes van de taser in de kleding van de verdachte zaten. Ik stel mij op het standpunt dat de agenten in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren en dat zij opdracht kregen om de openbare orde te herstellen. De toepassing van geweldsmiddelen was niet disproportioneel, want er zat een opbouw in de geweldstoepassing. De verdachte luisterde niet en ging niet weg. De verdachte heeft de wapenstok van de agent afgepakt en heeft daarmee meermalen de agent en de hond geslagen. Het welzijn van de politiehond is dus benadeeld. Het zijn ernstige feiten met een nare afloop voor de aangever en de hond. De agenten worden in hun werk geacht de rechtsorde te handhaven en dienen daarbij niet te worden belemmerd. Als de verdachte had meegewerkt had hij geen bijtwonden opgelopen. Ik heb dat echter wel meegewogen in de straf eis.
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten bewezen en vordert dat de verdachte wordt veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. De officier van justitie vordert ook toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging. Wat betreft de vordering van de benadeelde partij vordert de officier van justitie gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie legt de vordering over.
De raadsmanvoert het woord tot verdediging overeenkomstig de overgelegde pleitnotities. De pleitnotities zijn aan dit proces-verbaal gehecht en maken daarvan deel uit.
De raadsmanvoert in aanvulling op de overgelegde pleitnotities verder aan:
U ziet voor zich een verdachte die zich moeilijk opstelt. Ik wijs u erop dat hij sinds zijn twaalfde wordt bijgestaan door onder andere jeugdbescherming. Ook kon hij niet thuis opgroeien. Als je zelf mishandeld bent, heb je het moeilijk in relaties en daar houdt de veroordeling van twee jaar geleden verband mee. Zijn copingmechanisme is werken, maar de reclassering wilde hem ook helpen met schuldenaflossing. De verdachte zag vooral dat ze hem niet konden helpen aan een woning. Dat frustreert hem. Hij werkt als pakketbezorger en hij heeft een eigen auto, maar nog geen eigen woning. Hij kent zijn eigen problematiek en weet dat hij daar verre van moet blijven. Ik begrijp dat je als officier van justitie komt tot een strafeis van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden als je sec kijkt naar de tenlastelegging, maar dat is niet aan de orde. Wat de voorwaardelijke straf betreft heeft de verdachte gedaan wat we van hem vroegen, namelijk niet opnieuw een strafbaar feit plegen. Ik verzoek u de vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling af te wijzen, althans de proeftijd te verlengen. Ik vraag u de tijd die de verdachte in verzekering of voorarrest heeft doorgebracht af te trekken van de op te leggen straf. Er zijn nog steeds geen goede behandelplekken voor de verdachte. Ik verzoek u de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren.
De officier van justitiewordt in de gelegenheid gesteld te repliceren.
Zij deelt mee:
Allereerst stel ik mij ten aanzien van het niet ontvankelijkheidsverweer van de raadsman op het standpunt dat er geen sprake is van een vormverzuim. Ik heb al betoogd waarom de inzet van geweldsmiddelen rechtmatig was. Er is voldaan aan de voorwaarden van de ambtsinstructie. Er was sprake van opbouw in geweld. Ik verwijs in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1590. Mocht u toch concluderen dat sprake is van een vormverzuim, dan stel ik mij op het standpunt dat hoogstens strafvermindering dient te worden toegepast. Er is geen sprake van doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort doen aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. In de tweede plaats merk ik op dat niet het hele incident op beeld staat. De verbalisanten relateren dat de verdachte een vechthouding had aangenomen voordat de beelden starten. Ik hoor de raadsman zeggen dat de verdachte achteruit liep en toen werd getaserd, maar de verdachte had toen wel al de wapenstok vast. In de derde plaats: ik heb de raadsman ook horen zeggen dat de verdachte geen advocaat mocht raadplegen. Ik heb geen reden om te twijfelen aan wat is opgeschreven. Op straat is de verdachte medegedeeld dat hij een advocaat kon raadplegen, ook bij de voorgeleiding en voorafgaand aan het verhoor is hem dat medegedeeld. Ik heb niet gelezen dat de verdachte zou zijn ontmoedigd om een gekozen advocaat te raadplegen. In de vierde plaats stel ik mij op het standpunt dat het beroep op (putatief) noodweer(exces) niet kan slagen. Verbalisanten handelden in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Er is geen sprake van verontschuldigbare dwaling, want de verdachte verklaart dat hij heel goed wist dat hij weg moest gaan. In de vijfde plaats, en tot slot, merk ik op dat het wenselijk was geweest als er destijds beelden van de gebeurtenis waren opgevraagd. Ik weet niet waarom die beelden niet zijn opgevraagd. De politie kon dat ook niet meer achterhalen. Alle processen-verbaal in het dossier komen in ieder geval in grote lijnen, en soms ook op detail, overeen. De politieagenten schrijven ook over hun eigen geweldshandelingen en dat komt overeen met de beelden. Ik meen dat er sprake is van een eerlijk proces. Er waren inderdaad stukken waarvan het handig was geweest als die van meet af aan waren toegevoegd aan het dossier. Ik heb zoveel mogelijk meegewerkt om die stukken toch aan het dossier toe te voegen.
De raadsmanwordt in de gelegenheid gesteld te dupliceren, maar hij maakt daarvan geen gebruik.
De verdachtewordt het recht gelaten het laatst te spreken, maar hij maakt daarvan geen gebruik.
De politierechtersluit het onderzoek en deelt mee dat schriftelijk vonnis zal worden gewezen. De uitspraak van dat vonnis zal plaatsvinden op de terechtzitting van 23 september 2022 om 13.00 uur.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de politierechter. De griffier is buiten staat dit proces-verbaal mede vast te stellen en te ondertekenen.
vonnis

1..Inhoud van de tenlastelegging

Bij de dagvaarding, zoals deze overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd, is aan de verdachte ten laste gelegde dat
1
hij, op of omstreeks 2 mei 2022 te Rotterdam, zonder redelijk doel en/of met
overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij een
dier, te weten surveillancehond van de politie eenheid Rotterdam, pijn en/of letsel
heeft veroorzaakt en/of de gezondheid en/of het welzijn van dat dier heeft
benadeeld, door die hond
meermalen, althans eenmaalmet een wapenstok te slaan;
( art 2.1 lid 1 Wet dieren )
2
hij, op of omstreeks 2 mei 2022 te Rotterdam,
een ambtenaar, te weten [naam slachtoffer] , surveillancehondengeleider van de politie
eenheid Rotterdam, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening heeft mishandeld door hem
meermalen, althans eenmaalmet een wapenstok te slaan tegen de schouder
en/of pols, althans het bovenlichaam;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 3° Wetboek van
Strafrecht)

2..Beroep op niet-ontvankelijkheid officier van justitie

De politierechter vat het verweer van de raadsman aldus op dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) omdat, enerzijds, disproportioneel politiegeweld is toegepast bij de aanhouding van de verdachte en, anderzijds, de verbaliseringsplicht zoals opgenomen in artikel 152 Sv is geschonden, gepaard gaande met de benadeling van de verdachte door de politie door hem te ontraden een advocaat te raadplegen Het verweer zal dan ook op die manier worden besproken.
2.1
Disproportioneel politiegeweld?
Op 2 mei 2022 zijn ongeregeldheden ontstaan bij Club Villa Thalia aan de Kruiskade in Rotterdam. Het was ter plaatse onrustig en op steeds meer plekken ontstonden er vechtpartijen en opstootjes. Daarbij zijn ook meerdere gewonden gevallen. Een aantal politieambtenaren kwam ter plaatse om de openbare orde te herstellen. In dat kader is het aanwezige publiek gevorderd om de Kruiskade te verlaten en niet te blijven hangen voor Club Villa Thalia. Ook de verdachte is meermalen verzocht om de Kruiskade te verlaten, maar hij heeft daaraan geen gehoor gegeven. Aangezien de verdachte weigerde te vertrekken heeft een van de verbalisanten de verdachte tegen het lichaam en toen hij nog geen gevolg gaf aan het verzoek in het gezicht geduwd. Dit om afstand te creëren en de verdachte weg te dirigeren van de Kruiskade. De verbalisanten hebben de verdachte toen ook met hun wapenstok een paar klappen gegeven. Toen dat alles nog steeds geen effect sorteerde maar integendeel de verdachte een gevechtshouding aannam en dreigende dingen ging roepen naar de verbalisanten heeft de hondengeleider zich gevoegd bij de verbalisanten. Vervolgens heeft de hondengeleider meerdere keren de verdachte geslagen met zijn wapenstok. De verdachte heeft hierop de wapenstok van de hondengeleider afgepakt, waarna de hondengeleider de politiehond heeft ingezet. Hierbij is de verdachte gebeten door de politiehond. Verdachte heeft met de door hem buit gemaakte wapenstok klappen uitgedeeld, zowel aan de politiehond als aan de hondengeleider. Hierna is door de politie getracht de wapenstok terug te pakken van de verdachte en om hem onder controle te brengen om hem aan te kunnen houden. In die fase is de verdachte tot tweemaal toe getaserd.
Naar het oordeel van de politierechter is, gelet op vorengenoemde feiten en omstandigheden, jegens de verdachte niet gehandeld in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De politierechter neemt daarbij in ogenschouw dat de verbalisanten tot taak hadden om de straat schoon te vegen vanwege de ongeregeldheden die daar hadden plaatsgevonden en de noodzaak om de hulpdiensten de kans te geven hun werk te doen. Het verzoek, en de vordering, aan de verdachte om zich te verwijderen waren in dit licht alleszins gerechtvaardigd en proportioneel. Dat de toon hiervan de verdachte niet aanstond doet hier niets aan af en rechtvaardigt niet zijn weigering hieraan gehoor te geven. De politierechter constateert dat de verbalisanten vervolgens de hen ter beschikking staande geweldsmiddelen gefaseerd hebben ingezet. Dit is conform de ambtsinstructie die voorschrijft dat het lichtste middel eerst moet worden ingezet. Diezelfde ambtsinstructie maakt mogelijk dat een waarschuwing dàt geweldsmiddelen zullen worden ingezet achterwege kan blijven als de situatie daartoe aanleiding geeft. De beschrijving van het voorgevallene door de verbalisanten alsmede de camerabeelden schetsen een hectische situatie waarin de gebeurtenissen elkaar snel opvolgden. Voldoende aannemelijk is dan ook dat voor het geven van waarschuwingen geen reële mogelijkheid bestond. Dat de verdachte verwondingen heeft opgelopen door de beten van de politiehond en dat hij is getaserd zal voor hem pijnlijk en vervelend zijn geweest, maar dit zijn voortvloeisels uit rechtmatig en proportioneel jegens hem ingezet geweld, ingegeven door het gedrag van de verdachte.
Het vorenstaande laat onverlet dat de politierechter de gevolgen van het rechtmatig politiegeweld bij de straftoemeting meeweegt, nu de inzet van de politiehond heeft geleid tot letsel voor de verdachte.
2.2
Schending van de verbaliseringsplicht?
Het Wetboek van Strafvordering verbindt geen rechtsgevolgen aan niet-naleving van artikel 152. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat bij niet-naleving van artikel 152 Sv de rechter zoveel mogelijk moet streven naar herstel van vormverzuimen die in het voorbereidend onderzoek hebben plaatsgevonden. Pas als het vormverzuim niet kan worden hersteld, komt artikel 359a Sv in beeld. Uit het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1125, volgt dat niet snel sprake is van schending van artikel 152 Sv, als ontbrekende documenten later alsnog aan het dossier worden toegevoegd en ter kennis van de verdediging zijn gekomen. De rechter heeft immers bij zijn op de voet van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissingen rekening kunnen houden met de aan het dossier toegevoegde documenten.
De politierechter stelt vast dat door de verbalisanten destijds geen camerabeelden zijn opgevraagd, zoals van cameratoezicht of van op de Kruiskade gevestigde bedrijven. Op verzoek van de verdediging zijn later wel camerabeelden van de gebeurtenis toegevoegd, gemaakt door een omstander. Deze beelden geven nagenoeg het gehele voorval te zien. Ook zijn later op verzoek van de verdediging gegevens omtrent het letsel van de verdachte aan het procesdossier toegevoegd. Met de raadsman is de politierechter van oordeel dat de politie de camerabeelden (eerder) op had kunnen -en eigenlijk ook: moeten- vragen en had moeten verbaliseren welk letsel de verdachte heeft opgelopen. De verbalisanten hebben echter wel de feitelijke gang van zaken en de omstandigheid dat de politiehond is ingezet en dat de verdachte is getaserd beschreven. Bovendien is hetgeen op dat moment achterwege is gelaten later nagenoeg geheel hersteld door de voeging van de door de verdediging aangeleverde beelden en gegevens. Hetgeen op die camerabeelden (die nagenoeg het gehele voorval weergeven) te zien is komt in grote lijnen, en op ook op diverse details, overeen met wat de verbalisanten hebben geverbaliseerd. De toegevoegde letselgegevens geven een duidelijk beeld van de verwondingen die de verdachte aan het voorval heeft overgehouden. De politierechter is dan ook van oordeel dat voor zover sprake is geweest van schending van de verbaliseringsplicht de voor de verdachte nadelige gevolgen hiervan in voldoende mate zijn hersteld.
Dat de politie de verdachte zou hebben afgeraden zijn raadsman te raadplegen blijkt niet uit de stukken. Integendeel wordt daarin vermeld dat hem op verschillende daartoe aangewezen momenten, zoals voorgeschreven, is voorgehouden dat hij recht had op bijstand van een advocaat. De verdediging heeft haar andersluidende lezing niet onderbouwd en de politierechter zal daar dan ook aan voorbij gaan.
2.3
Conclusie
Alles afwegende concludeert de politierechter dat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin artikel 359a Sv. Het door de raadsman gedane beroep op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wordt verworpen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

3..Bewijsmiddelen

1. Het proces-verbaal van aangifte, eenheid Rotterdam, proces-verbaal met nummer [nummer proces-verbaal 1] , doorgenummerde pag. 8-10, inhoudende als
verklaring van aangever [naam slachtoffer]:
Ik doe aangifte van mishandeling. Op maandag 2 mei 2022, omstreeks 04: 30 uur, was ik aan het werk als surveillancehondengeleider van de politie-eenheid Rotterdam en belast met het uitvoeren van mijn politietaak. Ik was op de Kruiskade te Rotterdam.
Ik zag dat man1 hierop met de wapen om zich heen sloeg. Ik zag dat hij forse klappen gaf tegen mijn diensthond. Ik zag dat ik geraakt werd door wapenstok. Ik voelde een pijnscheut op mijn schouder. Ik voelde een
pijnscheut in mijn rechterpols.
2. Het proces-verbaal van aangifte, eenheid Rotterdam, proces-verbaal met nummer [nummer proces-verbaal 2] , doorgenummerde pag. 11-12, inhoudende als
verklaring van aangever [naam slachtoffer]:
Ik doe aangifte van mishandeling van mijn surveillance hond. Op maandag 02 mei 2022, omstreeks 04:55 uur, was ik werkzaam als surveillancehondenbegeleider van de politie-eenheid Rotterdam en belast met het uitvoeren van mijn politietaak. Ik was op de Kruiskade te Rotterdam met mijn surveillancehond.
Ik zag dat de man hierop met het wapen om zich heen sloeg. Ik zag dat hij forse klappen gaf tegen mijn diensthond.
3. Het proces-verbaal van de politie, eenheid Rotterdam, proces-verbaal met nummer [nummert proces-vebaal] , doorgenummerde pag. 23-24 inhoudende als
relaas van de verbalisant [naam slachtoffer]:
Op maandag 2 mei 2022, omstreeks 04:30 uur, was ik, verbalisant [naam slachtoffer] ,
surveillancehondengeleider van de politie eenheid Rotterdam, op de Kruiskade te
Rotterdam.
Ik zag dat de verdachte deze afweerde, mijn wapenstok vastpakte en ik voelde dat hij deze met kracht uit mijn hand trok. Ik zag dat de verdachte de wapenstok omhoog hield en leek uit te gaan halen. Vervolgens zette ik mijn hond aanvallend in. Ik zag dat de hond inbeet op de been van de verdachte. Ik zag dat de verdachte hierop met de wapen om zich heen sloeg. Ik zag dat hij forse klappen gaf tegen mijn diensthond. Ik zag dat ik geraakt werd door wapenstok. Ik voelde een pijnscheut op mijn schouder en mijn rechterpols.
4. Een geschrift, te weten een fotobijlage, als bijlage gevoegd bij het onder bewijsmiddel 3 vermelden proces-verbaal, doorgenummerde pag. 29, inhoudende:
Foto 1: Roodverkleuring op de rechterarm.
5. Een geschrift, te weten een fotobijlage, als bijlage gevoegd bij het onder bewijsmiddel 3 vermelden proces-verbaal, doorgenummerde pag. 30, inhoudende:
Foto 2: rechteronderarm.
6. Een geschrift, te weten een fotobijlage, als bijlage gevoegd bij het onder bewijsmiddel 3 vermelden proces-verbaal, doorgenummerde pag. 31, inhoudende:
Foto 3: rechteronderarm.
7. Het proces-verbaal van de politie, eenheid Rotterdam, proces-verbaal met nummer [nummer proces-verbaal 3] , doorgenummerde pag. 23-24 inhoudende als
relaas van de verbalisant [naam verbalisant 1]:
Op maandag 02 mei 2022, omstreeks 04:45 uur, was ik verbalisant [naam verbalisant 1]
( [functionaris-code 1] ), vergezeld met [naam verbalisant 2] ( [functionaris-code 2] ), in uniform gekleed, belast met
noodhulpdienst in het centrum van Rotterdam, onder het roepnummer [roepnummer] .
Op diezelfde dag, was er een feest bij de club 'Villa Thalia' aan de Kruiskade in
Rotterdam. De uitloop van dat feest zou gaan beginnen omstreeks 04:30 uur.
Ter plaatse, was het erg onrustig. Ik zag dat er buiten bij Villa Thalia een aantal
vechtpartijen waren en ik hoorde ook dat er binnen in de club een aantal
vechtpartijen waren geweest, waarbij mensen op hun hoofd waren geslagen met een fles
drank. De sfeer was onrustig en er waren op steeds meer plekken op de Kruiskade
opstootjes. Wij verzochte iedereen om de Kruiskade te verlaten en niet te blijven
hangen voor Villa Thalia.
Ik zag dat er een man stond voor de Villa Thalia. De man bleek ons later te zijn:
[naam verdachte] , geboren op [geboortedatum verdachte] in [geboorteplaats verdachte] .
Ik zag en hoorde dat mijn collega [naam verbalisant 2] vroeg of [naam verdachte] wilde vertrekken. Ik hoorde
dat hij dit ongeveer 3 tot 5 keer vroeg. Ik hoorde dat [naam verdachte] zei: "Ik ga niet weg, ik
ga niet weg, ik moet iemand ophalen". Ik hoorde dat [naam verdachte] zei: "Raak me niet aan, als
ik jou één klap geef dan ga je liggen". Ik zag dat [naam verdachte] een gevechtshouding
aanhield. Ik zag dat de hondengeleider, [naam slachtoffer] ( [functionaris-code 3] ), ook bij ons voegde. Ik
zag dat hij [naam verdachte] twee klappen met zijn wapenstok gaf. Ik zag dat de hondengeleider
zijn langen wapenstok in zijn handen had. Ik zag dat [naam verdachte] ineens een lange wapenstok
in zijn handen had. Ik zag dat de hondengeleider geen lange wapenstok meer in zijn
handen had. Ik zag dat [naam verdachte] met de wapenstok slaande bewegingen maakte richting de
hondengeleider. Ik zag dat de hond [naam verdachte] beet. Ik zag dat [naam verdachte] met de wapenstok de
hond drie keer sloeg. Ik zag dat [naam verdachte] , de hondengeleider twee keer met een wapenstok
sloeg op zijn boven arm en onder arm.

4..Bewezenverklaring

Bewezen is dat de verdachte het onder ten laste heeft begaan op die wijze dat:
1
hij, op 2 mei 2022 te Rotterdam, zonder redelijk doel en/of met
overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij een
dier, te weten surveillancehond van de politie eenheid Rotterdam, pijn
heeft veroorzaakt en het welzijn van dat dier heeft
benadeeld, door die hond
meermalenmet een wapenstok te slaan;
( art 2.1 lid 1 Wet dieren )
2
hij, op 2 mei 2022 te Rotterdam,
een ambtenaar, te weten [naam slachtoffer] , surveillancehondengeleider van de politie
eenheid Rotterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening heeft mishandeld door hem
meermalen, althans eenmaalmet een wapenstok te slaan tegen de schouder
en pols;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 3° Wetboek van
Strafrecht)
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte wordt (ook) daarvan vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

5.1 (
(Putatief) noodweer(exces)?
Ter terechtzitting heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat de verdachte primair en/of subsidiair heeft gehandeld uit noodweer(exces), als bedoeld in artikel 41, eerste lid en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich heeft moeten en mogen verdedigen dan wel dat hij weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging. Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte heeft gehandeld uit putatief noodweer. Daartoe heeft de verdediging de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
De verdachte heeft zich op proportionele wijze verweerd door in een impuls de wapenstok te grijpen. Hij had geen andere mogelijkheid om zich te verweren tegen de slagen die hem door de hondengeleider met de stok waren toegebracht. De hondengeleider zette vervolgens de politiehond in als aanvalswapen waardoor de hond de verdachte beet in zijn benen en armen, hetgeen een enorme pijnscheut teweeg heeft gebracht en een overlevingsreactie heeft uitgelokt. Deze overlevingsreactie bestond uit het van zich afslaan van de politiehond.
Wat betreft het beroep op putatief noodweer heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte alleen was en het bevel tot verwijdering niet had gehoord. De verdachte dacht dat de agenten hem niet mochten slaan, omdat hij enkel voor de Thalia wilde wachten. Hoewel de verdachte hierom heeft gedwaald heeft hij zich vervolgens enkel verdedigd om de slaande horde van de agenten af te weren.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verbalisanten de verdachte meermalen hebben gevorderd zich te verwijderen van de Kruiskade. De verdachte erkent dit ook. Toen hij hieraan geen gehoor gaf is de verdachte weggeduwd en weer later geslagen met de wapenstok teneinde hem te bewegen weg te gaan. De verdachte is desondanks blijven weigeren gevolg te geven aan de bevelen tot verwijdering van de verbalisanten, omdat hij – blijkens zijn verklaring ter terechtzitting – de toon waarop de verbalisanten met hem spraken en de wijze waarop hij werd aangesproken niet passend vond. Hij heeft zich zelfs fysiek en verbaal dreigend gedragen jegens de verbalisanten.
Op grond van het voorgaande is de politierechter van oordeel dat de gedragingen van de verdachte die aan het politiegeweld zijn voorafgegaan, in de weg staan aan het slagen van het beroep op (putatief) noodweer(exces), omdat de verbalisanten handelden in de rechtmatige uitoefening van hun bediening en de verdachte wist wat er van hem verlangd werd en van het feit dat hij die bevelen moest opvolgen, hoezeer de toon daarvan hem ook niet heeft aangestaan en onverschillig of hij de reden voor het geven van deze bevelen kende, begreep of onderschreef. De verdachte had kunnen en moeten weggaan. Dat heeft de verdachte niet gedaan.
De verweren worden dan ook verworpen.
5.2
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van (vul de feitaanduidingen in)de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.
Voorts zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

6..Kwalificatie

De bewezen feiten leveren op:
1.
zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren
2.
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening

7..Motivering straf

7.1
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een politiehond en een politieagent. De verdachte heeft de bevelen van de verbalisanten genegeerd en heeft, toen de politie hem weg wilde dirigeren, de wapenstok van de politieagent afgepakt en daarmee de politiehond en de politieagent meermalen tegen het lichaam geslagen. Door aldus te handelen heeft de verdachte de politieagent pijn en letsel berokkend en inbreuk gemaakt op diens lichamelijke integriteit en het welzijn van de politiehond. Bovenal heeft hij getoond geen respect te hebben voor het openbaar gezag. Politieambtenaren (en -honden) moeten ongehinderd door de gedragingen zoals die van de verdachte hun werk kunnen doen.
7.3
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De politierechter heeft acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie van 27 juli 2022 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en op het adviesrapport van 7 december 2021 betreffende de voorwaardelijke veroordeling.
7.4.
Conclusie van de politierechter
Gelet op hetgeen de politierechter hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de bepaling van de straf(modaliteit) en de duur ervan heeft de politierechter acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De politierechter heeft hierbij gekeken naar de oriëntatiepunten zoals opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waarin voor soortgelijke feiten in beginsel een taakstraf voor de duur van 120 uur is bepaald. In het geval het feit is begaan tegen een politieagent kan voornoemde oriëntatiepunt worden verhoogd met 33% tot 100%. Ook speelt in strafverzwarende zin een rol dat een en ander zich heeft afgespeeld in een situatie waarin de politieagent bezig was met handhavingstaken om de orde op de openbare weg te bewaren.
De politierechter acht het gelet op dit alles begrijpelijk is dat de officier van justitie de oplegging van een gevangenisstraf heeft gevorderd, maar zal, acht slaand op het eerder besproken letsel dat de verdachte heeft opgelopen bij zijn aanhouding en het feit dat de verdachte zijn leven de laatste jaren redelijk op orde lijkt te hebben, hetgeen door een gevangenisstraf zou kunnen worden doorkruist, desondanks volstaan met de oplegging van een taakstraf.
Hoewel uit het adviesrapport van de reclassering volgt dat sprake is van agressie- en impulsbeheersingsproblematiek bij de verdachte en het uit het oogpunt van speciale preventie dus zinvol zou lijken een deel van de op te leggen straf voorwaardelijk op te leggen met hieraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de eventueel noodzakelijk geachte (ambulante) behandeling, zal de politierechter hiervan afzien gezien de (negatieve) houding van de verdachte ten aanzien van reclasseringsbemoeienis. Om de verdachte (anderszins) een stimulans te geven zich in de toekomst te onthouden van het plegen van strafbare feiten zal de politierechter van de taakstraf wel een deel voorwaardelijk, maar dan slechts onder de algemene voorwaarden, opleggen.
Alles afwegend acht de politierechter de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij

8.1
Toewijzing vordering benadeelde partij [naam slachtoffer]
Veroordeling van de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] te betalen een bedrag van € 300,- (driehonderd (euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 mei 2022 tot aan de dag van de gehele voldoening.
8.2
Motivering (vul de feitaanduidingen in)toewijzing vordering benadeelde partij
Aan de benadeelde partij is door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (immateriële) schade toegebracht, en de hoogte van het gevorderde bedrag is genoegzaam onderbouwd.
8.3
Kosten
Veroordeling van de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot vandaag begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) is toegewezen.
8.4.
Schadevergoedingsmaatregel
Oplegging aan de verdachte van de maatregel tot schadevergoeding, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer] te betalen € 300,- (zegge: driehonderd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag van de gehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom te vervangen door 6 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

9..Tenuitvoerlegging

Door het plegen van de bewezen verklaarde feiten heeft de verdachte de voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke veroordeling door de politierechter te Dordrecht van 21 september 2020 overtreden. De officier van justitie heeft derhalve de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 4 weken gevorderd.
De verdediging heeft de afwijzing bepleit, subsidiair de verlenging van de proeftijd, nu het -voor zover tot een bewezenverklaring en veroordeling mocht worden gekomen- een andersoortig delict betreft.
De eerdere veroordeling betrof geen geweld tegen het openbaar gezag, maar wel degelijk geweld, zodat naar het oordeel van de politierechter wel van een gelijksoortig delict kan worden gesproken (hetgeen overigens in het geheel geen vereiste is voor het gelasten van een tenuitvoerlegging). In beginsel is er derhalve aanleiding de vordering tenuitvoerlegging toe te wijzen. Soortgelijke overwegingen die hiervoor werden weergegeven in het kader van de (matiging van de) strafoplegging brengen de politierechter er wel toe de ten uitvoer te leggen gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf, zulks voor de duur van 56 uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan. Een en ander met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 28 dagen.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2.1, 8.11 van de Wet dieren

11..Beslissing

De politierechter:
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 180 uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan. Van de taakstraf zal een gedeelte, groot
60 uur niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaar;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken
Benadeelde partij [naam slachtoffer]veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] te betalen een bedrag van € 300, (zegge: driehonderd ,euro) bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 300,- (zegge: driehonderd euro);
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 300 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 6 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
Gelast - in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Dordrecht van 21 september 2020-: een taakstraf voor de duur van 56 uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 28 dagen;
Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van de politierechter op 23 september 2022, in tegenwoordigheid van mr. E.S. Roman, griffier.