In deze civiele procedure heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap (eiseres) en een gedaagde die in persoon procedeerde. De eiseres vorderde betaling van een factuur van € 1.100,- voor de aanschaf en installatie van een nieuwe cv-ketel, die op 1 januari 2021 was geplaatst. De gedaagde voerde verweer en stelde dat hij de factuur niet hoefde te betalen, omdat de cv-ketel kapot was gegaan door een eerdere ondeugdelijke reparatie door de eiseres. Hij stelde dat de kosten voor de nieuwe cv-ketel voor rekening van de eiseres moesten komen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn verweer en dat hij niet in gebreke heeft gesteld. De rechter oordeelde dat de eiseres recht had op betaling van de factuur, omdat de gedaagde de kosten voor de nieuwe cv-ketel had veroorzaakt door zijn verzoek om de rekening achteraf te ontvangen. De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres toegewezen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, en de gedaagde in de proceskosten veroordeeld.
De uitspraak benadrukt de vereisten voor een succesvol beroep op verrekening en de verplichtingen van partijen bij het sluiten van een overeenkomst. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagde niet kon aantonen dat hij niet akkoord was met de prijs en dat de eiseres recht had op betaling van de factuur.