ECLI:NL:RBROT:2022:8199

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
9899003
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste informatieverstrekking door verzekeringnemer leidt tot schadevergoedingseis

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen ASR Schadeverzekering N.V. en een gedaagde die opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt bij het indienen van een schadeclaim. De gedaagde had zijn auto verzekerd bij ASR en meldde schade na een inbraak. Tijdens het proces bleek dat de gedaagde in het aanvraagformulier had aangegeven niet in aanraking te zijn geweest met politie of justitie, terwijl hij recentelijk een detentie had ondergaan. ASR heeft de schadeclaim afgewezen en de gedaagde opgenomen in haar incidentenregister. ASR vorderde schadevergoeding voor gemaakte kosten en de gedaagde voerde aan dat hij geen opzet had om te misleiden. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt, waardoor hij tekortschiet in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst. ASR werd in het gelijk gesteld en de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de gevorderde schadevergoeding en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9899003 / CV EXPL 22-16074
datum uitspraak: 30 september 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
ASR Schadeverzekering N.V.,
vestigingsplaats: Utrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. C.E. Beens,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
tevens eiser in reconventie,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ASR’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 14 mei 2022, met bijlagen;
  • het mondeling antwoord tevens eis in reconventie ;
  • conclusie van antwoord in reconventie;
1.2.
Op 24 augustus 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was namens ASR aanwezig, [naam 1], bijgestaan door de gemachtigde. [gedaagde] is in persoon verschenen, vergezeld door zijn echtgenote, [naam 2].

2..De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft op 9 mei 2019 zijn auto, een Volkswagen Passat met kenteken [kentekennummer] (hierna: de auto) verzekerd bij ASR. Daarbij trad Anac op als tussenpersoon van [gedaagde].
2.2.
In het aanvraagformulier heeft [gedaagde], voor zover relevant, het volgende ingevuld:
“Bent u in de afgelopen 8 jaar in aanraking geweest met politie of justitie? Nee”
2.3.
De volgende polisvoorwaarden, voor zover relevant, zijn van toepassing op de autoverzekering:
“12. Wanneer krijg ik geen schadevergoeding?
Wij vergoeden geen schade:
(…)

als u ons onjuiste informatie of onvolledige informatie geeft of heeft gegeven.(…)

26.. Kunnen wij uw verzekering en voorwaarden wijzigen en/of beëindigen?

(…) Als u aantoonbaar fraude, oplichting of bedrog pleegt, of als u ons bij het aangaan van de verzekering niet alle of niet de juiste informatie heeft gegeven en wij u niet geaccepteerd zouden hebben als we deze informatie wel ontvangen zouden hebben, kunnen wij uw verzekering per direct beëindigen.” (…)

33.. Hoe gaan wij om met fraude?

Wij gaan ervan uit dat u juiste en volledige informatie aan ons verstrekt bij het afsluiten van de verzekering, bij het wijzigen van uw gegevens en bij het melden van schade. Als aantoonbaar is dat u fraude, oplichting of bedrog pleegt, dan beëindigen wij uw Autoverzekering én uw andere verzekeringen bij ons. Ook doen wij aangifte bij de politie en informeren wij andere verzekeraars.

2.4.
Op 1 oktober 2019 heeft [gedaagde] bij de politie online aangifte gedaan van diefstal uit/vanaf de auto. Hij verklaart het volgende:
“Mijn auto met kententen [kentekennummer] is in de nacht van 30 September het raam van bestuurders kant ingeslagen en is het boardcontrol ofwel navigatie systeem met scherm en al gestolen. Ook is er schade aan de auto zelf. er is geprobeerd de auto uit de P te halen. aangezien automaat is. en hierbij de versnelling of koppeling kapot gemaakt. auto gaat niet meer in de versnelling. dit is gebeurd op de parkeerplaats voor de Tagoreplaats.Buren vertellen dat ze het alarm hoorde afgaan tussen 01:00 en 04:00.”
2.5.
Op 4 oktober 2019 meldt [gedaagde] via Anac schade aan zijn auto. Als schadetoedracht gaf [gedaagde] op:
“In de nacht van 30-9-2019 en 1-10-2019 is er in mijn auto ingebroken door het inslaan van het raam aan de bestuurders kant. Geprobeerd de auto te stelen en hierbij de automaat kapot getrokken, auto gaat nu niet meer in de versnelling. Ook hebben ze het navigatiesysteem eruit gestolen.”
2.6.
ASR heeft het schadeonderzoeksbureau CED Forensic (hierna: ‘CED’) onderzoek laten verrichten naar voornoemde schademelding. Dit onderzoek is uitgevoerd door [naam 3] (hierna: de expert). De expert heeft in het kader van zijn onderzoek op 15 oktober 2019 [gedaagde] bezocht en heeft hem geconfronteerd met de uitkomst van de auto inspectie. De expert heeft zijn bevindingen neergelegd in het rapport van 31 oktober 2019. Daarin staat, voor zover van belang:

Uitlezen storingsgegevens
(…) In het storingsgeheugen van de DSG trof ik drie actieve codes aan.
(…) de tweede actieve code heeft het nummer P189C en heeft betrekking op de verminderde werking door drukverlies van de “megatronic”, dit is het schakelbrein van de DSG. Deze code is geregistreerd om 17:01;47 uur op 22 september 2019. Deze storing is ontstaan bij belaste draaiende motor. Opgemerkt dient te worden dat dit merkbaar is geweest voor de bestuurder. Op het dashboard is zichtbaar dat de versnellingsnummers knipperen en een gevarendriehoek met uitroepteken oplicht. De DSG zal als gevolg van de storing niet meer schakelen en komen vast te zitten in een versnelling.”
Onderhoud met verzekeringnemer
(…) U vraagt mij naar het gebruik van de auto (..) Ik kan wel zeggen dat ik op jaarbasis ongeveer 15.000 tot 20.000 kilometer rijdt.
(…)
U vraagt mij te reageren op het feit dat ik heb opgegeven dat de auto in een goede en goede technische staat zou hebben verkeert tijdens de diefstal van het navigatiesysteem.
Ik kan daar het volgende over verklaren.
De versnellingsbak functioneerde wel naar behoren, ik heb wel een lampje zien branden op mijn
Ik heb niets opgemerkt van het probleem van de versnellingsbak (DSG).
U vraagt mij of ik op de hoogte was van het niet juist functioneren van de versnellingsbak voor de inbraak en het verdwijnen van mijn navigatiesysteem. U collega zegt mij dat ik dat zeker gemerkt moet hebben.
Ik kan hierop antwoorden dat de auto één keer is afgeslagen. Toen heb ik de auto uitgezet en weer gestart en toen was het probleem opgelost. dat zal rond 22-09-2019 gebeurt zijn maar dat weet ik niet meer exact. Voor de rest zijn er geen bijzonderheden voorgevallen. De versnellingsbak functioneerde voor de diefstal goed en zonder problemen. Ik heb daarom nooit iets vreemds gemerkt.”(…)
Conclusie – Resumé
  • (…)”Uit technisch onderzoek werd bekend dat de schade aan de DSG geen gevolg was van de braak.
  • Door middel van het uitlezen van het storingsgeheugen van de auto werd bekend dat de inbraak en het defect aan de DSG niet op dezelfde dag plaatsvond maar dat de DSG al voor de inbraak stuk was.
  • De DSG heeft dusdanig gebreken dat een gebruiker dit moet hebben gemerkt.
  • Het defect aan de DSG kan op geen enkele manier worden verklaard uit de inbraak en diefstal.
  • Er zijn gezien de aangetroffen actieve storingscodes in de DSG welke ontstonden 8 dagen voor de inbraak/schadedatum ernstige twijfels over de juistheid van de schadeclaim en de moraliteit van verzekeringnemer.”
2.7.
Bij brief van 3 december 2019 heeft ASR aan [gedaagde] meegedeeld dat de schadeclaim wordt afgewezen omdat ASR geen andere conclusies kan trekken dan dat [gedaagde] Anac en ASR opzettelijk onjuist over de schade geïnformeerd heeft. Zij heeft de verzekering opgezegd, de onderzoekskosten gevorderd en [gedaagde] opgenomen in haar Incidentenregister en gebeurtenissenadministratie, alsmede in het Extern Verwijzingsregister en een melding gedaan bij het Centraal Bureau Verzekeringscriminaliteit.
2.8.
[gedaagde] heeft bij e-mail van 16 december 2019 als volgt, voor zover relevant, gereageerd op het besluit van ASR:
(…)“Ik ben geen expert of automonteur en heb hier dan ook verder geen verstand van. Dat ik heb aangegeven dat de DSG kapot was wil niet ziet zeggen dat ik fraude zou hebben gepleegd om die vergoed te krijgen.
(…) “Nogmaals wil ik aangeven dat mijn verklaring alleen uit mijn observatie bestaat en over een verandering in de wijze waarop mijn auto werkte. voor en -na de inbraak.” (…)

3..Het geschil

3.1.
ASR eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 3.158,33 met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 3.752,97 (€ 3.220,97 onderzoekskosten en € 532,00 indirecte kosten) en buitengerechtelijke kosten van € 605,36, waarop in mindering is gebracht het bedrag ter hoogte van € 1.200,00 dat [gedaagde] reeds heeft betaald in het kader van een betalingsregeling, zodat er een bedrag van € 3.158,33 aan hoofdsom resteert.
3.2.
ASR baseert de eis op het volgende. Op 4 oktober 2019 meldt [gedaagde] schade aan zijn auto als gevolg van diefstal via Anac. Uit nader onderzoek blijkt dat [gedaagde] opzettelijk onjuiste informatie over de oorzaak van de schade heeft verstrekt aan ASR. ASR maakt aanspraak op de door haar als gevolg daarvan geleden schade, bestaande uit een indirecte schadevergoeding voor gemaakte interne kosten ter hoogte van € 532,- en de onderzoekskosten ter hoogte van € 3.220,97. Primair stelt ASR dat zij de geleden schade kan verhalen op [gedaagde] omdat hij is tekortgeschoten in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst door ASR opzettelijk te misleiden bij het melden van de schade aan zijn auto. Die handelswijze is in strijd met artikel 12 van de polisvoorwaarden en met artikel 7:941 lid 5 BW. Daarnaast is gebleken dat [gedaagde] in de precontractuele fase onwaar heeft verklaard op het aanvraagformulier, doordat hij heeft aangegeven in de afgelopen acht jaar niet met politie of justitie in aanraking te zijn geweest, terwijl later bleek dat [gedaagde] een jaar uit detentie was na acht jaar in een Spaanse gevangenis te hebben gezeten. Hij heeft daarmee in strijd gehandeld met de wettelijke inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 7:928 BW. ASR vordert de geleden schade subsidiair op grond van onrechtmatige daad. [gedaagde] is ondanks herhaalde aanmaning niet tot betaling overgegaan en is in verzuim geraakt.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis van ASR en eist zelf samengevat:
- ASR te veroordelen om de registratie van [gedaagde] in het incidentenregister/Extern Verwijzingsregister ongedaan te maken.
3.4.
[gedaagde] baseert de tegeneis op het volgende. De schade die [gedaagde] bij ASR heeft gemeld is waar. Tijdens het onderzoek van de ASR heeft [gedaagde] verteld over zijn detentie in Spanje. Hij heeft nooit de bedoeling gehad om dit te verzwijgen of de verzekering op te lichten. [gedaagde] is bereid om de vordering te betalen, maar de gevolgen van de melding door de verzekeraar in de registers zijn immens groot. Hij kan nu nergens een (betaalbare) verzekering afsluiten, terwijl hij dit nodig heeft voor zijn onderneming. Dit is onredelijk en staat in geen verhouding tot zijn vergissing waarmee hij geen kwade bedoeling had.

4..De beoordeling

In conventie
4.1.
ASR stelt zich op het standpunt dat zij schade heeft geleden doordat [gedaagde] opzettelijk onjuist heeft verklaard over de toedracht van de schade aan zijn auto.
4.2.
Daarvoor moet in de eerste plaats de vraag worden beantwoord of kan worden aangenomen dat [gedaagde] opzettelijk onjuiste verklaringen omtrent het incident heeft afgelegd met als doel ASR te misleiden. Volgens ASR is er sprake van opzet, maar [gedaagde] heeft dat betwist.
4.3.
Volgens de schademelding betrof het een inbraak in de auto, gepleegd in de nacht van 30 september 2019 op 1 oktober 2019, door het inslaan van een raam, waarna er is geprobeerd het voertuig te stelen en de versnellingsbak kapot is gegaan waardoor [gedaagde] niet meer met de auto kon rijden, en voorts het navigatiesysteem is meegenomen.
4.4.
Tijdens het onderzoek van CED naar de oorzaak van de schademelding zijn de in het motormanagement aanwezige storingsdata uitgelezen. CED concludeert dat uit de in de auto opgeslagen storingsinformatie blijkt dat storing aan de DSG (lees: versnellingsbak) is geregistreerd op 22 september 2019 om 17:01:47. De storing heeft als gevolg dat de DSG niet meer geschakeld kan worden en komt vast te zitten in een versnelling. Sinds die storing heeft de DSG niet naar behoren gewerkt, wat door signalen op het dashboard en het niet schakelen van de DSG merkbaar is geweest voor de bestuurder. Ook is gebleken dat er sinds het ontstaan van de storing op 22 september 2019 slechts 7 kilometer met de auto is gereden, waarbij niet valt uit te sluiten dat de auto werd gesleept. Aldus nog steeds de bevindingen van CED.
4.5.
ASR heeft met een beroep op voornoemde bevindingen van CED gemotiveerd gesteld dat [gedaagde] bewust onjuist heeft verklaard over de oorzaak van de kapotte versnellingsbak, nu deze versnellingsbak blijkens het onderzoek van CED al voorafgaand aan het gemelde schade-incident (merkbaar) defect was. Tijdens het interview door de expert van CED heeft [gedaagde] desgevraagd gereageerd op de bevindingen van de expert en verklaard dat de versnellingsbak voor de diefstal goed en zonder problemen functioneerde. Vóór de diefstal is de auto slechts één keer afgeslagen, vermoedelijk rond 22 september 2019, aldus [gedaagde]. [gedaagde] heeft de onderzoeksbevindingen van CED niet inhoudelijk betwist. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] desgevraagd verklaard dat hij tot aan de datum van het schadevoorval de auto dagelijks gebruikte en dat er geen problemen waren met de auto. Dit lijkt op gespannen voet te staan met de constatering van CED dat in de periode van 22 september tot 30 september 2019 slechts 7 kilometer met de auto is gereden. Dit terwijl [gedaagde] tegenover CED heeft verklaard gemiddeld op jaarbasis 15.000 tot 20.000 kilometer met de auto te rijden en de auto te gebruiken voor lange en korte ritten naar zijn werk en privé. Geconfronteerd met deze tegenstrijdigheid heeft [gedaagde] vervolgens ter zitting aangegeven dat hij mogelijk in de betreffende periode toch een andere auto, namelijk die van zijn werk, heeft gebruikt. Dit is echter niet wat hij tegenover CED heeft verklaard en is overigens ook niet concreet door hem onderbouwd, zodat de kantonrechter aan dit nadere standpunt voorbij gaat.
[gedaagde] voert voorts nog aan dat áls de DSG niet kapot is gegaan als gevolg van de diefstal, dat niet betekent dat hij fraude heeft gepleegd om de schade vergoed te krijgen. Hij is geen expert of automonteur en heeft alleen een verklaring afgelegd op basis van zijn eigen observatie over de verandering aan de auto ná de inbraak, aldus [gedaagde]. Dit standpunt laat zich echter niet rijmen met het gegeven dat [gedaagde] gemerkt moet hebben dat er iets ernstig mis was met de versnellingsbak en hij desondanks jegens ASR anders heeft verklaard toen hij de schade meldde.
Op grond van het voorgaande staat als onvoldoende gemotiveerd weersproken vast dat [gedaagde] jegens ASR opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven met betrekking tot de door hem ingestelde claim.
4.6.
Gelet op het voorgaande staat vast dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met artikel 12 van de polisvoorwaarden en artikel 7:941 lid 5 BW door ASR opzettelijk onjuiste en onvolledige informatie te geven over de schade. Hiermee is hij tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen.
4.7.
Op grond van artikel 6:74 BW is [gedaagde] verplicht de schade die ASR door dit tekortschieten lijdt te vergoeden. ASR heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van de onderzoekskosten ter hoogte van € 3.220,00. Nu er sprake is van opzettelijke misleiding, is daarmee vast komen te staan dat er aanleiding bestond voor ASR om opdracht te geven tot het verrichten van onderzoek naar de juistheid van de schademelding. Het betreffen kosten van een in opdracht van ASR uitgevoerd extern onderzoek, zodat in de schade geen interne kosten zijn opgenomen. ASR heeft deze kosten onderbouwd door overlegging van de factuur met daarin een specificatie van de urenbesteding. [gedaagde] heeft de hoogte van de gevorderde schade niet betwist. De onderzoekskosten komen de kantonrechter niet onredelijk voor zodat [gedaagde] deze kosten ter hoogte van € 3.220,00 moet vergoeden.
4.8.
Voorts heeft ASR op grond van artikel 6:96 lid 2 BW aanspraak gemaakt op vergoeding van de kosten die zien op de interne afhandeling van het dossier naar aanleiding van de schademelding sinds het moment van het vermoeden van fraude. Die kosten bedragen € 532,00. Zij heeft ter onderbouwing een schadeberekening overgelegd gebaseerd op de verrichte werkzaamheden. De hoogte van de gevorderde schade is omwille van de redelijkheid door ASR met 50% (ex verhaalkosten en btw) gematigd. Gelet op de werkzaamheden die zijn verricht worden de gevorderde interne kosten redelijk geacht. [gedaagde] heeft de hoogte van de gevorderde interne kosten niet weersproken. Dit betekent dat [gedaagde] ook de interne kosten ter hoogte van € 532,00 moet vergoeden.
4.9.
Aangezien de vordering op de primaire grondslag wordt toegewezen, behoeft de subsidiaire grondslag geen verdere bespreking meer.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.10.
ASR maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 605,36 (incl. btw). [gedaagde] is de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd nu met het versturen van de bij dagvaarding als productie 9 overgelegde brieven is voldaan aan de vereisten zoals neergelegd in artikel 6:96 lid 6 BW. Bovendien heeft Bootsma de (hoogte van de) gevorderde kosten niet betwist. De rente wordt toegewezen, omdat uit de stellingen van ASR volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] deze stellingen niet heeft betwist.
Vermindering hoofdsom met € 1.200,-
4.11.
Vast staat dat [gedaagde] een bedrag van € 1.200,00 heeft betaald in het kader van een eerder overeengekomen betalingsregeling tussen partijen. Op grond van artikel 6:44 BW moeten betalingen eerst worden toegerekend aan de buitengerechtelijke incassokosten en daarna aan de hoofdsom. Toepassing van dit artikel leidt ertoe dat de buitengerechtelijke incassokosten reeds zijn voldaan en dat aan hoofdsom een bedrag van € 3.158,33 resteert. Dit bedrag zal worden toegewezen.
In reconventie
4.12.
[gedaagde] vordert in reconventie dat zijn persoonsgegevens uit de Gebeurtenissenadministratie, het Incidentenregister (hierna: IR) en het Externe Verwijzingsregister (hierna: EVR) verwijderd worden.
4.13.
In overeenstemming met de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Verzekeraars gebruikt ASR deze administratie voor het registreren van gegevens ter waarborging van de veiligheid en integriteit van de financiële sector. Het IR is een intern systeem dat alleen kan worden ingezien door de afdeling Speciale Zaken van ASR. In het EVR zijn verwijzingsgegevens uit het IR opgenomen. Andere financiële instellingen in Nederland kunnen toetsen of iemand in dit register voorkomt.
4.14.
[gedaagde] heeft aangevoerd met name getroffen te worden door opname in het EVR. De opname in het EVR kan gevolgen hebben voor [gedaagde], bijvoorbeeld bij het aanvragen van een verzekering. Gelet op die gevolgen stelt ASR een zorgvuldige belangenafweging te hebben gemaakt alvorens tot registratie in het EVR over te gaan. Uit rechtsoverweging 4.5 volgt dat vast staat dat er sprake is van opzettelijke misleiding door [gedaagde]. ASR heeft haar besluit tot opnemen van de gegevens van [gedaagde] in de registers mede gebaseerd op het schenden van de mededelingsplicht bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst (artikel 7:928 BW). Op grond van artikel 7:928 lid 1 en lid 5 BW is de verzekeringnemer gehouden om de verzekeraar juist en volledig te informeren omtrent voor de verzekeringsbeslissing relevante feiten en omstandigheden over het strafrechtelijk verleden, waarnaar door de verzekeraar is gevraagd. [gedaagde] heeft de expliciete vraag naar zijn strafrechtelijk verleden onjuist beantwoord. Bij de aanvraag had hij tot een jaar daarvoor een acht jaar durende detentie in Spanje uitgezeten, terwijl hij de vraag of hij de afgelopen acht jaar in aanraking is geweest met politie of justitie, ontkennend heeft beantwoord. Naar het oordeel van de kantonrechter had [gedaagde], mede gelet op het feit dat de detentie zo kort voor zijn verzekeringsaanvraag was afgelopen, moeten begrijpen dat hij die vraag bevestigend had moeten beantwoorden. Of [gedaagde] hierover heeft gezwegen al dan niet de opzet om ASR te misleiden is voor de constatering dat sprake is van een schending van de mededelingsplicht niet relevant. Gelet op het voorgaande was ASR in beginsel gerechtigd om [gedaagde] in het IR en de EVR op te nemen.
4.15.
Dat betekent dat in beginsel de vordering tot het schrappen van de registraties moet worden afgewezen. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat opname in de registers in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, omdat hij door de opname in de registers geen mogelijkheid heeft om zich te verzekeren tegen een voor hem betaalbare premie. Het enkele feit dat [gedaagde] geen mogelijkheid zou hebben zich tegen een betaalbare premie te verzekeren, is met het oog op de belangen van ASR bij de registraties, onvoldoende de vordering tot verwijdering van de registraties uit de registers toe te wijzen. Verzekeraars dienen bij opname in het EVR het proportionaliteitsbeginsel in acht te nemen. Ook daar is aan voldaan, nu ASR in dat verband rekening heeft gehouden met de belangen van [gedaagde] door zijn gegevens niet voor de toegestane acht jaar, maar voor vier jaar, op te nemen in het EVR. Ter zitting zijn partijen evenwel overeengekomen dat zodra [gedaagde] de volledige vordering inclusief proceskosten aan ASR heeft voldaan, ASR de registraties van [gedaagde] in het IR en EVR zal schrappen.
proceskosten
4.16.
[gedaagde] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van ASR tot vandaag vast op € 129,74 aan dagvaardingskosten, € 487,00 aan griffierecht en € 654,00 aan salaris voor de gemachtigde (3 punten x € 218,00 tarief). Dit is totaal € 1.270,74. Voor kosten die ASR maakt na deze uitspraak moet [gedaagde] ook een bedrag betalen van € 124,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.17.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan ASR te betalen € 3.158,33 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 3.158,33 vanaf 11 februari 2020 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van ASR tot vandaag vastgesteld op € 1.270,74 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en in het openbaar uitgesproken.
50724