ECLI:NL:RBROT:2022:829

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
ROT 21/2189
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder bestuursdwang opgelegd wegens exploitatie van een seksinrichting zonder vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres en de burgemeester van Rotterdam. De eiseres, die in Spanje verbleef, had een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege het zonder vergunning exploiteren van een seksinrichting in haar woning. De burgemeester had eerder een last onder dwangsom opgelegd op 25 maart 2020, en het bezwaar van eiseres tegen dit besluit werd op 9 maart 2021 ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat zij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de activiteiten in haar woning, omdat zij niet op de hoogte was van de prostitutie en de woning had onderverhuurd aan een goede kennis. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres als huurster van de woning verantwoordelijk was en dat zij niet kon aantonen dat zij geen wetenschap had van de illegale activiteiten. De rechtbank baseerde haar oordeel op de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012 en de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank concludeerde dat eiseres als medepleger van de overtreding kon worden aangemerkt, omdat zij de woning had onderverhuurd en er voldoende aanwijzingen waren dat zij op de hoogte had kunnen zijn van de prostitutie. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat de burgemeester terecht had gehandeld door handhavend op te treden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2189

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. E.B. Jobse,
en

de burgemeester van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. A.J.J. van der Vlist.

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een last onder dwangsom opgelegd
Bij besluit van 9 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2022. Partijen zijn niet verschenen.

Overwegingen

1. Op 9 januari 2020 is door de Afdeling vreemdelingenpolitie en identificatie mensenhandel (AVIM) van de nationale politie, eenheid Rotterdam, een controle uitgevoerd in de woning aan de [adres] (hierna: de woning). Aanleiding voor de controle was een advertentie op een website genaamd [website] voor het aanbieden van seksuele handelingen met een ander tegen een vergoeding. In de woning zijn twee personen aangetroffen. De medewerkers van AVIM hebben hun bevindingen neergelegd in de rapportage bestuurlijk toezicht van 14 januari 2020.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres medepleger is van het zonder vergunning exploiteren van een seksbedrijf, dat het algemeen belang om handhavend op te treden zwaarder weegt dan het belang van eiseres en dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van het opleggen van een last onder dwangsom moet worden afgezien.
3. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder niet bevoegd was tot het opleggen van een last onder dwangsom, omdat zij niet als overtreder kan worden aangemerkt. Zij had geen wetenschap van de prostitutie in haar woning, omdat zij in Spanje verbleef en een goede kennis het vertrouwen had gegeven op haar woning en hondje te passen. Eiseres meent dat haar verantwoordelijkheid als huurder voor wat er in de woning gebeurt zich niet mag uitstrekken tot een situatie waarin op heimelijke en geraffineerde wijze misbruik van vertrouwen wordt gemaakt. Voorts blijkt niet van een bedrijfsmatig karakter van de seksactiviteiten waardoor geen sprake is van het exploiteren van een seksinrichting. Eiseres wijst erop dat op grond van het huurrecht niet aangenomen kan worden dat de woning niet in overeenstemming met de bestemming van woonruimte gebruikt is. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder, gelet op haar belangen en het proportionaliteitsvereiste, had kunnen volstaan met een waarschuwing.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 3.2. van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012 (hierna: Apv) moet onder seksbedrijf worden verstaan de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling.
Volgens dit zelfde artikel wordt onder seksinrichting verstaan de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf.
Op grond van artikel 3.3, eerste lid van de Apv is het verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning.
Op grond van artikel 5.1, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder overtreding verstaan: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Op grond van het tweede van dit artikel wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Op grond van artikel 5:32, eerste lid van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 22 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3205), is de overtreder degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt. Medeplegen als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, van de Awb doet zich voor bij een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. De kwalificatie ‘medepleger’ is slechts gerechtvaardigd als de intellectuele en/of materiële bijdrage van de betrokkene aan het feit van voldoende gewicht is. In het bijzonder wanneer het medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, kunnen voor het oordeel dat zich niettemin een nauwe en bewuste samenwerking voordoet onder meer van belang zijn de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het feit en het belang van de rol van de betrokkene; zie de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2017( ECLI:NL:RVS:2017:2394).
4.3.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op de rapportage bestuurlijk toezicht van 14 januari 2020. In deze rapportage staan de bevindingen van AVIM beschreven en zijn de verklaringen van de twee in de woning aangetroffen personen opgenomen.
Door persoon 1 is onder meer verklaard dat hij de woning voor € 500,- per week huurt, dat hij de huur voor twee weken vooruit heeft betaald aan de eigenaresse (lees: huurster) van de woning, dat de eigenaresse van de woning in Spanje verblijft om haar zieke moeder bij te staan, dat hij gedurende de twee weken dat hij in de woning verblijft drie klanten heeft gehad, dat een vriend van hem heeft geholpen met het maken van de advertentie voor [website] en dat hij niet in het bezit is van een exploitatievergunning.
Persoon 2 heeft verklaard dat hij samen met persoon 1 sinds een week in de woning verblijft, dat hij tijdelijk op de woning past en voor de hond zorgt, dat zijn vriendin momenteel in Spanje verblijft en niet weet dat er prostitutie in de woning plaatsvindt en dat hij zelf geen advertentie heeft op een sekssite en op dit moment niet in de prostitutie werkt.
Omdat er tijdens de controle in de woning bloemen bezorgd werden voor [naam] is door de medewerkers van AVIM op [website] op deze naam gezocht. Hierop kwam een advertentie naar voren die vanaf een periode van 16 december 2019 tot en met 8 januari 2020 22x was ge-updatet en dus geactualiseerd. Persoon 2 gaf daarop aan dat hij degene was die had geadverteerd en in de woning klanten had ontvangen.
4.4.
Verweerder heeft eiseres terecht als overtreder aangemerkt. Eiseres is de huurster van de woning en staat in de Basisregistratie personen ook op dit adres ingeschreven. Tijdens haar verblijf in Spanje heeft ze de woning onderverhuurd aan de in de woning aangetroffen personen. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van de woning dient eiseres aannemelijk te maken dat zij niet wist en niet kon weten dat de woning als illegale seksinrichting werd gebruikt, zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1758). Eiseres is hier niet in geslaagd. Daarvoor zijn van belang dat eiseres de woning voor een bedrag van
€ 500,- per week onderverhuurde en de verklaringen van de in de woning aangetroffen personen. Daaruit heeft verweerder mogen afleiden dat eiseres kon weten dat er in de woning prostitutieactiviteiten plaatsvonden. De enkele omstandigheid dat één van de in de woning aangetroffen personen aanvankelijk heeft verklaard dat eiseres geen weet had van de prostitutie die in de woning heeft verweerder onvoldoende kunnen achten om eiseres niet verantwoordelijk te houden.
Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat er al eerder (in 2018) een illegale seksinrichting in een pand van eiseres is aangetroffen. Verweerder heeft mogen concluderen dat eiseres een faciliterende rol heeft gespeeld bij de exploitatie van de in de woning aangetroffen illegale seksinrichting. Hieruit volgt dat eiseres als medepleger en als overtreder in de zin van artikel 5:1, tweede lid, van de Awb kan worden aangemerkt.
4.5.
De beroepsgrond dat geen sprake zou zijn van een bedrijfsmatig karakter kan niet slagen. Vast staat dat AVIM via een advertentie voor seksuele handelingen tegen betaling op de website [website] bij de woning is terechtgekomen en dat zij een schaars geklede persoon in de woning aantrof. Daarnaast is door beide in de woning aangetroffen personen verklaard dat zij meerdere klanten in de woning hebben ontvangen en op een sekssite adverteren waar seksuele diensten tegen betaling worden aangeboden. Ook is gebleken dat de prostituees niet ingeschreven stonden op het adres van de woning en niet beschikten over een huurovereenkomst. Omdat door eiseres niet wordt betwist dat de woning openbaar toegankelijk was kan worden gesproken van een seksinrichting. Nu vast staat dat er geen vergunning voor het exploiteren van een seksbedrijf was afgegeven is sprake van een overtreding waarop verweerder mocht handhaven.
Al aangenomen dat volgens het huurrecht de woning in overeenstemming met de bestemming van woonruimte gebruikt is, kan dit aan het bovenstaande niet afdoen. Het gaat te dezen om de verhouding tussen eiseres en verweerder en niet om de verhouding tussen eiseres en haar verhuurder.
4.5.
Verweerder heeft in overeenstemming met het handhavingsarrangement in de nota Prostitutie en seksbranche Rotterdam 2015 eiseres een last onder dwangsom opgelegd. Niet kan worden gezegd dat verweerder tot een onevenredige belangenafweging is gekomen. Eiseres heeft verder ook niet onderbouwd welke van haar belangen zwaarder zouden behoren te wegen dan verweerders belang bij handhaving noch op welke grond de opgelegde last disproportioneel zou zijn. Van schending van de overigens nog door eiseres genoemde algemene beginselen van behoorlijk bestuur blijkt niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 4 februari 2022.
De rechter en de griffier zijn verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.