ECLI:NL:RBROT:2022:833

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
21/4080
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de Wet WIA-uitkering wegens onzorgvuldig medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van haar WIA-uitkering. Eiseres, die als helpende werkte, had zich ziek gemeld en ontving aanvankelijk een WIA-uitkering op basis van 36,19% arbeidsongeschiktheid. Echter, na bezwaar van haar (ex-)werkgever, heeft het Uwv haar arbeidsongeschiktheid herbeoordeeld en vastgesteld op 34,03%, waardoor zij geen recht meer had op de uitkering. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek dat door het Uwv in bezwaar is uitgevoerd, niet zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had eiseres niet onderzocht en had zich beperkt tot dossierstudie, wat in strijd is met de vereisten voor zorgvuldige besluitvorming. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen, waaronder dat ze op zorgvuldige wijze tot stand moeten zijn gekomen en geen tegenstrijdigheden mogen bevatten. De rechtbank concludeerde dat het Uwv niet voldoende had gemotiveerd waarom een spreekuurcontact met eiseres niet nodig was, gezien de aard van haar klachten.

Als gevolg hiervan heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om binnen tien weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij eiseres opnieuw door een geregistreerde verzekeringsarts moet worden onderzocht. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: 21/4080

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] uit [woonplaats eiseres], eiseres

gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het Uwv),verweerder,
gemachtigde: mr. A. Cuman-Resic.

Procesverloop

Met het besluit van 28 september 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiseres een uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 36,19%.
Met het besluit van 18 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de (ex-)werkgever van eiseres gegrond verklaard. Het primaire besluit is gewijzigd en vanaf 24 september 2020 heeft eiseres geen recht op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 34,03%.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat er aan deze procedure vooraf ging

Eiseres werkte als helpende bij [naam zorginstelling] voor gemiddeld 28,52 uur per week. Zij heeft zich op 27 september 2018 wegens last van gewrichten ziek gemeld voor dit werk.
Vervolgens heeft het Uwv de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA beoordeeld.
Een arts [1] van het Uwv heeft eiseres onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiseres zijn per 24 september 2020. Deze beperkingen heeft de arts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 7 september 2020. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv vastgesteld dat er drie functies zijn die eiseres, met haar beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiseres in deze functies gemiddeld 63,81% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij zich ziek meldde. Omdat zij dus meer dan 35% arbeidsongeschikt is, krijgt eiseres per 24 september 2020 een WIA-uitkering.
De (ex-)werkgever van eiseres heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiseres gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen niet volledig juist vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een gewijzigde FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kon zich niet vinden in de beoordeling van de arbeidsdeskundige, omdat er een functie kan worden geduid met een hogere loonwaarde. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens naar aanleiding van de gewijzigde FML vastgesteld dat er drie functies zijn die eiseres, met haar beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiseres haar arbeidsongeschiktheidspercentage 34,03% is. Dit maakt dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is en geen recht heeft op een WIA-uitkering. Hierop heeft het Uwv het bestreden besluit genomen.

Wat eiseres vindt

Eiseres is het niet eens met het Uwv. Zij vindt dat het onderzoek onvolledig, onzorgvuldig en onvoldoende is gemotiveerd. Zij is van mening dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen nader onderzoek heeft gedaan. Hij heeft geen lichamelijk onderzoek bij eiseres verricht, zich beperkt tot dossierstudie en er is ook geen informatie van haar behandelaars opgevraagd. Verder is zij van mening dat haar medische situatie slechter is en moet leiden tot meer beperkingen. Dat laatste is ook gebeurd in het kader van haar re-integratie. Wat betreft de arbeidskundige beoordeling is eiseres van mening dat zij de geduide functies niet kan verrichten en dat het maatmaninkomen ten onrechte niet is geïndexeerd per datum heroverweging.

Waarover het gaat in deze zaak

De vraag is of het Uwv terecht stelt dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiseres op 24 september 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

Het Uwv mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
De arts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiseres bestudeerd. De aanwezige medische informatie betreft de rapportage van de bedrijfsarts van 9 juni 2020. De arts heeft eiseres op 3 september 2020 op het spreekuur gezien en psychisch en lichamelijk onderzocht. De arts beschrijft het dagverhaal, de ervaren klachten van eiseres, de diagnose en de prognose. De arts heeft geen medische informatie opgevraagd bij de behandelaars van eiseres, omdat voldoende informatie aanwezig was om tot een zorgvuldig oordeel te komen. In de FML heeft de arts beperkingen opgenomen op het vlak van persoonlijk functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in het rapport van 26 maart 2021 heroverwogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd. Er is geen informatie bij de behandelaars opgevraagd. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres niet gezien en/of onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat de heroverweging in bezwaar op basis van de in het dossier aanwezige stukken kan worden uitgevoerd, omdat het onderzoek door de primaire arts adequaat en volledig is, bestudering van de dossierstukken niet heeft geleid tot aanvullende vragen of onduidelijkheden en de bezwaargronden geen aanleiding geven om nader onderzoek in te stellen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens gemotiveerd waarom hij aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de arts. De belastbaarheid wordt aangepast op knijpkracht van de handen, knielen of hurken en geknield of gehurkt actief zijn. Ook neemt de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkingen aan voor koude, tocht en trillingsbelasting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een gewijzigde FML opgesteld met beperkingen op het vlak van persoonlijk functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen nader onderzoek heeft gedaan en heeft volstaan met dossierstudie.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat in situaties als onderhavige, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. [2] Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
De Rechtbank vindt dat het medisch onderzoek in bezwaar niet zorgvuldig is verricht. Zij zal dat hierna uitleggen.
De medische grondslag van het primaire besluit is door de (ex-)werkgever van eiseres in bezwaar betwist. In de primaire fase heeft er weliswaar een spreekuurcontact met een arts plaatsgevonden, maar niet met een verzekeringsarts. Het uitgangspunt in bezwaar is dan ook dat de betrokkene tijdens een spreekuurcontact door de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt onderzocht. Daarvan kan slechts worden afgezien als de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende motiveert waarom een spreekuurcontact in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie geen toegevoegde waarde heeft.
De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegeven motivering bestaat uit een algemene onderbouwing van de beslissing om te volstaan met dossierstudie. Een specifiek op dit geval toegesneden motivering waarom een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft, ontbreekt. Dat klemt temeer nu het dossier geen informatie bevat die direct afkomstig is van de behandelend sector. De rechtbank acht mede van belang dat het hier gaat om lichamelijke klachten die in een spreekuurcontact door de verzekeringsarts bezwaar en beroep te onderzoeken zijn en dat – zo volgt uit het verzekeringsgeneeskundig rapport – het gaat om een progressieve aandoening zonder genezende behandelopties. Daarbij komt dat het gegeven dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het onderzoek van de arts in de primaire fase adequaat en volledig vindt, maar wel aanleiding ziet om meer beperkingen aan te nemen in de FML de vraag oproept waarom een spreekuurcontact hier geen toegevoegde waarde zou hebben. Een vraag die niet beantwoord wordt door de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Onder deze omstandigheden is de gegeven motivering van de beslissing om te volstaan met een dossierstudie niet voldoende.

Wat is de conclusie van de rechtbank?

Het beroep is gegrond, omdat het medisch onderzoek niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen.
Omdat het medisch onderzoek in bezwaar (en mogelijk daarna ook het arbeidskundig onderzoek in bezwaar) opnieuw zal moeten worden gedaan, zal de rechtbank hier geen zogeheten bestuurlijke lus toepassen. Dat betekent dat de rechtbank het Uwv zal opdragen om binnen tien weken na de datum van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij eiseres in beginsel op het spreekuur dient te worden onderzocht door een geregistreerde verzekeringsarts bezwaar en beroep. Aan de bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het griffierecht dat eiseres heeft betaald aan haar vergoeden. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten die zij in beroep heeft gemaakt. Het Uwv moet deze betalen. De vergoeding wordt als volgt berekend. Voor de bijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en krijgt daarvoor een vergoeding van €759,-.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het Uwv op om binnen tien weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en dan met name onder “wat is de conclusie van de rechtbank”;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van €49,- dat eiseres heeft betaald moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van €759,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in samenwerking met mr. E.H. Maas, griffier op 4 februari 2022.
De uitspraak is verzonden op 7 februari 2022 en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het sociaal medische oordeel in het rapport van 7 september 2020 is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.