In deze zaak heeft Vattenfall Sales Nederland N.V. (hierna: Vattenfall) een vordering ingesteld tegen [gedaagde 1] c.s. voor het betalen van een hoofdsom van € 6.963,64 en buitengerechtelijke kosten van € 723,18, voortvloeiend uit twee overeenkomsten voor de levering van gas en elektriciteit. De gedaagden hebben in totaal zeventien facturen ontvangen voor een totaalbedrag van € 6.963,64, maar hebben nagelaten deze tijdig en volledig te betalen. Vattenfall heeft de vordering gebaseerd op de leveringsovereenkomsten die zijn gesloten met ingang van 1 oktober 2020. Ondanks herhaalde betalingsherinneringen en aanmaningen zijn de gedaagden in gebreke gebleven.
De gedaagden hebben verweer gevoerd tegen de vordering, met name tegen de factuur van € 536,00 voor gasverbruik in december 2020, omdat zij stellen dat er in die periode geen gasverbruik heeft plaatsgevonden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het verbruik in de maand december niet voldoende is onderbouwd en heeft daarom het voorschotbedrag in mindering gebracht op de hoofdsom. Dit resulteert in een toewijsbare hoofdsom van € 6.427,64.
Daarnaast heeft Vattenfall aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke kosten, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat deze kosten niet toewijsbaar zijn, omdat Vattenfall onvoldoende heeft gespecificeerd welke kosten zijn gemaakt die de normale voorbereiding van een gerechtelijke procedure te buiten gaan. De wettelijke handelsrente is toegewezen, evenals de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.273,52. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de gedaagden zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag en de proceskosten.