In deze zaak heeft de Gemeente Rotterdam een kort geding aangespannen tegen [gedaagde], die een bedrijfsruimte huurt van de gemeente. De gemeente vordert ontruiming van de bedrijfsruimte vanwege een aanzienlijke huurachterstand van € 34.888,90 op het moment van dagvaarden. De huurovereenkomst is gebaseerd op de 'Algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte ex artikel 7A:1624 BW'. De gemeente stelt dat [gedaagde] niet alleen in gebreke is gebleven met de huurbetalingen, maar ook zijn exploitatieverplichting niet is nagekomen door de bedrijfsruimte langere tijd gesloten te houden, mede door zijn detentie. De kantonrechter heeft de vordering van de gemeente toegewezen, waarbij het spoedeisend belang van de gemeente is erkend. De kantonrechter oordeelt dat de huurachterstand en het niet exploiteren van de bedrijfsruimte voldoende redenen zijn om aan te nemen dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden ontbonden. De ontruimingstermijn is vastgesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis, met een dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat [gedaagde] niet aan de veroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,-. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 759,57, met wettelijke rente.