ECLI:NL:RBROT:2022:8500

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
ROT 20/4961
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de Wet WIA na afwijzing van de uitkeringsaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. N. Köse-Albayrak, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, welke door het UWV op 2 december 2019 werd afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond op 13 augustus 2020. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft in het kader van de procedure een onafhankelijk deskundige ingeschakeld om de medische situatie van eiser te beoordelen. De deskundige concludeerde dat de beperkingen van eiser correct waren vastgesteld en dat hij in staat was om met gangbare arbeid ten minste 65% van het maatmaninkomen te verdienen. Eiser voerde aan dat zijn beperkingen onjuist waren weergegeven en dat het deskundigenrapport niet zorgvuldig tot stand was gekomen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan de onpartijdigheid van de deskundige te twijfelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbeidsdeskundige de geduide functies correct had geselecteerd en dat de belasting van deze functies de mogelijkheden van eiser niet overschreed. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het bestreden besluit bleef in stand. De rechtbank wees ook het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4961

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: [naam 1].
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam bedrijf], te [vestigingsplaats] (ex-werkgever),
gemachtigde: [naam 2].

Inleiding

Bij besluit van 2 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 28 november 2019 afgewezen.
Bij besluit van 13 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bij beslissing van 22 juni 2021 bepaald dat de gemachtigde van de werkgever geen inzage krijgt in de in deze procedure overgelegde medische stukken van eiser.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2021. Verschenen zijn: eiser en zijn gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.
Nadat het onderzoek ter zitting is gesloten, heeft de rechtbank het onderzoek heropend en besloten een verzekeringsarts aan te wijzen als onafhankelijk deskundige. Bij brief van 14 juli 2021 zijn partijen in kennis gesteld van de opdracht van de rechtbank aan de deskundige en in de gelegenheid gesteld eventuele opmerkingen over de inrichting en de vraagstelling van het onderzoek binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Eiser heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Verweerder heeft bij brief van 4 augustus 2021 ingestemd met de opdracht.
Bij brief van 27 augustus 2021 heeft de rechtbank [naam 3], verzekeringsarts, benoemd als deskundige (hierna: de deskundige) voor het instellen van een onderzoek.
Bij brief van 29 maart 2022 heeft de deskundige een rapportage van diezelfde datum uitgebracht. Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren.
Verweerder heeft op 21 april 2022 gereageerd op het deskundigenrapport.
Eiser heeft op 24 mei 2022 gereageerd op het deskundigenrapport.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 26 september 2022. Verschenen zijn: eiser en zijn gemachtigde. Verweerder is met een bericht van verhindering niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiser heeft de rechtbank geen toestemming gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennis van de ex-werkgever te brengen. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig beperken om te voorkomen dat die gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
1.2.
Eiser is werkzaam geweest als business consultant/projectleider voor gemiddeld 39,77 uur per week en is voor dit werk uitgevallen op 1 december 2016. Naar aanleiding van eisers aanvraag voor een WIA-uitkering heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden waarvan op 31 oktober 2019 een rapportage is opgemaakt. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiser werkzaamheden kan verrichten die voldoen aan de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 31 oktober 2019, geldig per die datum.
1.3.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens bij de rapportage van 27 november 2019 geconcludeerd dat eiser zijn eigen arbeid niet meer kan verrichten en heeft, gelet op eisers mogelijkheden en beperkingen, een aantal passende functies geselecteerd: Beleidsambtenaar ruimtelijke ordening, welzijn (SBC-codes 965010 en 765010) en Arbeidsdeskundige (SBC-code 721011). Aanvullend zijn de functies Bedrijfsorganisatieadviseur, personeelsorganisatieadviseur (SBC-code 913020) en Administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (SBC-code 532040) geselecteerd. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat eiser met deze functies 30,39% minder kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Eiser is daarmee 30,39% arbeidsongeschikt.
1.4.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige.
2.1.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de rapportage van 29 juni 2020 geconcludeerd dat het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig en volledig is geweest en dat de beperkingen die uit dat onderzoek naar voren zijn gekomen voldoende zijn onderkend bij het opstellen van de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat eisers klachten al zijn meegenomen in de beoordeling en dat er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen vast te stellen.
2.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij de rapportage van 11 augustus 2020 geconcludeerd dat de geduide functies nog steeds passend zijn en de belastbaarheid van eiser niet overschrijden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarmee onderschreven dat eiser 30,39% arbeidsongeschikt is.
2.3.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.

Het beroep van eiser

3. Eiser voert in beroep aan dat verweerder zijn beperkingen onjuist heeft weergegeven en dat het onderzoek niet zorgvuldig is verricht. Eiser heeft meerdere klachten waarvoor hij onder behandeling is. Verweerders verzekeringsartsen hebben geconcludeerd dat verbetering niet of nauwelijks is te verwachten. Eiser voert verder aan dat hij de geduide functies niet kan verrichten omdat zijn belastbaarheid wordt overschreden. De functies worden voornamelijk achter een bureau verricht en werken aan een bureau is fysiek voor hem zeer belastend. Ook wordt eisers belastbaarheid overschreden doordat hij lang boven schouderhoogte actief moet zijn en te maken krijgt met conflicthantering en deadlines.

De wet

4. Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Beoordelingskader

5. De rechtbank moet beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op de datum in geding (28 november 2019) terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, gelet op zijn mogelijkheden en beperkingen, in staat is met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.

Benoeming deskundige, het deskundigenrapport en de reacties daarop

6.1.
Door wat is aangevoerd in het beroepschrift en de reactie van verweerder is bij de rechtbank twijfel gerezen over de vraag of de belastbaarheid van eiser juist is vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft daarom aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige verzekeringsarts (hierna: deskundige) in te schakelen.
6.2.
De deskundige heeft op 19 maart 2022 een rapportage uitgebracht en toegelicht dat, mede gelet op eisers rugklachten, forse beperkingen niet aan de orde zijn en ook niet passend zijn bij de richtlijn Lage rugpijn en LRS die is opgesteld door beroepsverenigingen voor bedrijfs- en verzekeringsartsen. De deskundige heeft uiteengezet dat aanvullende beperkingen, zoals een urenbeperking, niet hoeven te worden aangenomen. Op de datum in geding konden geen psychische beperkingen worden vastgesteld. De deskundige heeft geconcludeerd dat de FML van 31 oktober 2019 correct is vastgesteld.
6.3.
In de aanvullende rapportage van 20 april 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven zich te kunnen vinden in de conclusies van de deskundige.
6.4.
Eiser heeft in reactie op het deskundigenrapport aangevoerd dat het deskundigenrapport niet zorgvuldig, consistent, onpartijdig, inzichtelijk en logisch tot stand is gekomen. De deskundige is in het verleden bijna 20 jaar verbonden geweest aan verweerder. Hierdoor is niet uit te sluiten dat de deskundige een of meerdere personen, verbonden aan verweerder, in privé dan wel professioneel kent. Ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling voert eiser het volgende aan. Hij kan niet fulltime werken en kan niet langdurig zitten vanwege zijn klachten. Eiser voert verder aan dat de deskundige niet deugdelijk heeft toegelicht wat eisers klachten zijn en algemene en soms niet volledige antwoorden geeft. De deskundige is niet ingegaan op het feit dat eiser is uitgevallen vanuit een functie die hij 20 uur per week verrichte. Eiser verzoekt om het deskundigenrapport buiten beschouwing te laten, een onafhankelijke deskundige verzekeringsarts te benoemen, en daarnaast een nieuw onderzoek te laten verrichten door een onafhankelijke deskundige neurochirurg. Eiser vraagt ten slotte om toestemming om een contra-expertise te laten verrichten.

Beoordeling door de rechtbank

7.1.
Het is vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 augustus 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1736), dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen en dat slechts in bijzondere gevallen aanleiding bestaat daarvan af te wijken. In deze zaak doen zulke bijzondere omstandigheden zich niet voor. De enkele stelling dat de deskundige tot en met 2009 20 jaar werkzaam is geweest bij verweerder kan niet leiden tot de conclusie dat het deskundigenrapport niet onpartijdig tot stand is gekomen.
7.2.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan het oordeel van de deskundige. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat deze onafhankelijke en onpartijdige deskundige zijn oordeel heeft gebaseerd op eigen onderzoek en op alle in het dossier aanwezige, op eiser betrekking hebbende (medische) stukken. De rapportage van de deskundige is inzichtelijk en consistent gemotiveerd en komt de rechtbank overtuigend voor. De deskundige heeft op inzichtelijke wijze uiteengezet dat mede op basis van de richtlijn Lage Rugpijn en LRS geen aanvullende beperkingen aan de orde zijn. De deskundige heeft verder inzichtelijk toegelicht dat wordt onderkend dat de klachten eiser kunnen beperken, maar dat deze klachten vóór de ziekmelding al speelden, toen eiser nog (fulltime) werkte. Rond de ziekmelding is geen sprake geweest van een verandering in eisers klachtenbeeld. Omdat sprake is van aspecifieke rugklachten, zo heeft de deskundige uiteengezet, moet de rug zo normaal mogelijk worden belast en zo veel mogelijk worden bewogen. Ten aanzien van het psychisch onderzoek heeft de deskundige inzichtelijk gemotiveerd dat sprake is van belastende factoren, zoals de gezondheidsproblemen van eisers echtgenote en de gevoerde procedures tegen verweerder en de ex-werkgever. Volgens eisers huisarts slaapt eiser slecht, piekert hij veel en is hij snel geagiteerd. De deskundige heeft uiteengezet dat dit niet terug te leiden is tot de datum in geding.
Gelet op het feit dat de rechtbank geen redenen heeft om te twijfelen aan het oordeel van de deskundige, ziet de rechtbank geen reden om het deskundigenrapport buiten beschouwing te laten of – zoals namens eiser is verzocht – een nieuwe deskundige te benoemen. Het verzoek van eiser om een contra-expertise te laten verrichten, wijst de rechtbank eveneens af, omdat eiser op verschillende momenten in deze (langlopende) procedure in de gelegenheid is geweest een dergelijke contra-expertise te laten uitvoeren, zowel in de bezwaarfase als in de beroepsfase als in de fase na het uitbrengen van het rapport door de deskundige.
7.3.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiser correct heeft vastgesteld. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van eiser overschrijdt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij de rapportage van 11 augustus 2020 inzichtelijk gemotiveerd dat de geduide functies nog steeds passend zijn en dat de werkzaamheden eisers belastbaarheid niet overschrijden, gelet op langdurig zitten, conflicthantering en werkdruk.
7.4.
Met de geduide functies kan eiser 30,39% minder verdienen dan met het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is door verweerder dus terecht bepaald op minder dan 35%.
8. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft daarmee in stand.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 17 oktober 2022.
De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.