ECLI:NL:RBROT:2022:8509

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
9957312
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en wettelijke verhoging in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 30 september 2022, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een eiser en een gedaagde. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G.D. van der Heiden, vorderde onder andere een loonbetaling van € 3.297,54 bruto over de maand april 2022, een wettelijke verhoging van de loonbetaling, en een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van € 375,-. De gedaagde had de loonbetaling en de stortingen in het Tijdspaarfonds te laat verricht, maar heeft na de dagvaarding alsnog de stortingen gedaan en het salaris betaald. De eiser trok zijn vorderingen met betrekking tot deze bedragen in, maar handhaafde de overige vorderingen.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde het salaris te laat had betaald, wat volgens artikel 7:625 BW leidt tot een wettelijke verhoging. De kantonrechter heeft echter de bevoegdheid om deze verhoging te matigen. Gezien de omstandigheden, waaronder de betalingsonmacht van de gedaagde, werd de wettelijke verhoging over het salaris van april 2022 gematigd tot 20%, wat resulteerde in een bedrag van € 659,51 bruto.

Daarnaast werd vastgesteld dat de gedaagde ook de afdrachten aan het Tijdspaarfonds te laat had betaald. De wettelijke verhoging over de afdracht van april 2022 werd afgewezen, omdat deze al was inbegrepen bij het brutoloon van april. De wettelijke verhoging over de afdrachten van januari tot en met maart 2022 werd toegewezen, maar ook gematigd tot 20%, wat resulteerde in een bedrag van € 408,54 netto. De kantonrechter kende de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 375,- toe en stelde de proceskosten vast op € 998,02. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9957312 CV EXPL 22-19417
datum uitspraak: 30 september 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. G.D. van der Heiden,
tegen
[gedaagde],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door: [persoon A] .
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 14 juni 2022, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge verweer namens [gedaagde] , en de daarbij overhandigde bijlagen;
  • de repliek.
1.2.
[gedaagde] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op de repliek, maar zij heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2..De feiten

2.1.
[eiser] was van 9 januari 2019 tot 1 mei 2022 werkzaam bij [gedaagde] , op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

3..Het geschil

3.1.
[eiser] eiste bij dagvaarding samengevat:
[gedaagde] te veroordelen om € 2.716,96 netto te storten in het Tijdspaarfonds van [eiser] ;
[gedaagde] te veroordelen om aan hem te betalen het salaris over de maand april 2022 van € 3.297,54 bruto;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging over de onder A en B genoemde bedragen, van respectievelijk € 1.358,48 netto en € 1.648,77 bruto;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van een vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 375,-;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Na de dagvaarding heeft [gedaagde] de stortingen in het Tijdspaarfonds verricht (A) en het salaris over de maand april 2022 alsnog betaald (B). Hij heeft aangevoerd dat hij deze bedragen niet eerder kon betalen.
3.3.
[eiser] heeft vervolgens bij repliek zijn vorderingen onder A en B ingetrokken, maar de overige vorderingen gehandhaafd.

4..De beoordeling

wettelijke verhoging
4.1.
Er is geen discussie over dat [gedaagde] het salaris over de maand april 2022 van € 3.297,54 te laat heeft betaald. Op grond van de wet (art. 7:625 BW) moet hij daarom de wettelijke verhoging betalen. De kantonrechter heeft echter de bevoegdheid om deze verhoging te matigen. In dat kader is van belang dat [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij het loon niet eerder kon betalen. [eiser] heeft bij repliek niet betwist dat betalingsonmacht de reden is van de te late betaling. Met het oog hierop matigt de kantonrechter de wettelijke verhoging over het salaris van de maand april 2022 tot 20%, dat wil zeggen tot € 659,51 bruto.
4.2.
Er is ook geen discussie over dat [gedaagde] de afdrachten aan het Tijdspaarfonds over de maanden januari tot en met april 2022 te laat betaald heeft. De wettelijke verhoging over de afdracht van april 2022 van € 674,25‬ wordt afgewezen, aangezien die afdracht is inbegrepen bij het brutoloon van april 2022, zodat de wettelijke verhoging daarover al is toegewezen onder 4.1. De wettelijke verhoging over de afdrachten van januari tot en met maart 2022 van in totaal € 2.042,71 wordt toegewezen, maar om de hiervoor genoemde reden ook gematigd tot 20%, dus tot een bedrag van € 408,54 netto.
buitengerechtelijke incassokosten
4.3.
Voldoende is gebleken dat [eiser] buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten. De gevorderde vergoeding voor deze werkzaamheden van € 375,- wordt toegewezen, op grond van de wet (art. 6:96 BW).
proceskosten
4.4.
[gedaagde] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser] tot vandaag vast op € 132,02 aan dagvaardingskosten, € 244,- aan griffierecht en € 622,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 311,- tarief). Dit is totaal € 998,02. Voor kosten die [eiser] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde] ook een bedrag betalen van € 124,- (1/2 punt x € 311,- tarief met een maximum van € 124,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.5.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen ter zake van wettelijke verhoging een bedrag van € 659,51 bruto en € 408,54 netto alsmede een bedrag van € 375,- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiser] tot vandaag vastgesteld op € 998,02;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en in het openbaar uitgesproken.
33394