Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- de dagvaarding van 14 juni 2022, met bijlagen;
- de aantekeningen van het mondelinge verweer namens [gedaagde] , en de daarbij overhandigde bijlagen;
- de repliek.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 30 september 2022, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een eiser en een gedaagde. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G.D. van der Heiden, vorderde onder andere een loonbetaling van € 3.297,54 bruto over de maand april 2022, een wettelijke verhoging van de loonbetaling, en een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van € 375,-. De gedaagde had de loonbetaling en de stortingen in het Tijdspaarfonds te laat verricht, maar heeft na de dagvaarding alsnog de stortingen gedaan en het salaris betaald. De eiser trok zijn vorderingen met betrekking tot deze bedragen in, maar handhaafde de overige vorderingen.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde het salaris te laat had betaald, wat volgens artikel 7:625 BW leidt tot een wettelijke verhoging. De kantonrechter heeft echter de bevoegdheid om deze verhoging te matigen. Gezien de omstandigheden, waaronder de betalingsonmacht van de gedaagde, werd de wettelijke verhoging over het salaris van april 2022 gematigd tot 20%, wat resulteerde in een bedrag van € 659,51 bruto.
Daarnaast werd vastgesteld dat de gedaagde ook de afdrachten aan het Tijdspaarfonds te laat had betaald. De wettelijke verhoging over de afdracht van april 2022 werd afgewezen, omdat deze al was inbegrepen bij het brutoloon van april. De wettelijke verhoging over de afdrachten van januari tot en met maart 2022 werd toegewezen, maar ook gematigd tot 20%, wat resulteerde in een bedrag van € 408,54 netto. De kantonrechter kende de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 375,- toe en stelde de proceskosten vast op € 998,02. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.