ECLI:NL:RBROT:2022:8523

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
9896427 \ CV EXPL 22-15975
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake zorgverzekeringsovereenkomst en betalingsverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zorgverzekeraar en een gedaagde die in gebreke bleef met het betalen van de verzekeringspremie en zorgkosten. De eiseres, een zorgverzekeraar, vorderde een bedrag van € 190,18 van de gedaagde, bestaande uit een hoofdsom van € 779,25, rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde betwistte de vordering niet, maar voerde aan dat hij geen aanmaningen of facturen had ontvangen, waardoor hij niet in verzuim zou zijn. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de hoofdsom van € 779,25 verschuldigd was, maar dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 104,64 niet toewijsbaar waren, omdat de eiseres niet had aangetoond dat de aanmaning was ontvangen. De kantonrechter heeft de wettelijke rente toegewezen over het openstaande bedrag, maar niet over de vervallen rente, omdat de berekening daarvan niet correct was. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 31,95 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van € 331,74. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9896427 \ CV EXPL 22-15975
datum uitspraak: 7 oktober 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],die handelt onder de naam
[handelsnaam],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats eiseres],
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘[eiseres]’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 10 maart 2022, met bijlagen;
  • de brief van 13 juli 2022 van de zijde van [gedaagde] ;
  • de akte van 11 augustus 2022 van de zijde van [eiseres], met bijlagen;
  • de brief van 7 september 2022 van de zijde van [gedaagde] .

2..De feiten

2.1.
Tussen partijen is een zorgverzekeringsovereenkomst tot stand gekomen. Op grond van deze overeenkomst is [gedaagde] onder andere verzekeringspremie en zorgkosten vanwege eigen risico en eigen bijdragen verschuldigd.
2.2.
[gedaagde] heeft een achterstand in de betaling van de verzekeringspremie en zorgkostennota’s laten ontstaan.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 190,18 met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 779,25, rente van € 2,70 (berekend tot 24 januari 2018), rente van € 53,59 (berekend tot 10 maart 2022) en buitengerechtelijke kosten van € 104,64 (inclusief btw), minus € 750,00 aan ontvangen betalingen.
3.2.
[eiseres] baseert de eis op het volgende. Op grond van de tussen partijen gesloten zorgverzekeringsovereenkomst is [gedaagde] gehouden de maandelijks verschuldigde premie bij vooruitbetaling te voldoen. Daarnaast is [gedaagde] gehouden eventuele andere facturen, waaronder zorgkostennota’s, aan [eiseres] te voldoen. Aangezien [gedaagde] ondanks aanmaning niet volledig heeft betaald binnen de gestelde termijnen, verkeert hij in verzuim en is hij een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente verschuldigd. [eiseres] heeft [gedaagde] op 7 mei 2018 reeds gedagvaard voor onderhavige achterstand. [eiseres] heeft er toen voor gekozen haar vordering te beperken tot een bedrag van € 500,00. De zaak is op 22 mei 2018 doorgehaald op de rol omdat [gedaagde] conform dagvaarding had betaald. [gedaagde] heeft het restant van het achterstallige bedrag aan premie en zorgkostennota’s echter tot op heden onbetaald gelaten.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. [gedaagde] betwist niet dat hij de hoofdsom is verschuldigd. Wel voert hij aan dat hij geen enkele aanmaning of factuur heeft ontvangen, terwijl hij in staat was het op dat moment verschuldigde bedrag direct te voldoen. Pas de uiteindelijke dagvaarding is door [gedaagde] ontvangen.

4..De beoordeling

hoofdsom
4.1.
Aangezien [gedaagde] de gevorderde hoofdsom niet heeft betwist, is het gevorderde bedrag aan hoofdsom van € 779,25 in beginsel toewijsbaar. De betalingen van [gedaagde] (na aftrek van eerdere proceskosten een bedrag van € 750,00) moeten op grond van het bepaalde in artikel 6:44 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in de eerste plaats worden afgetrokken van de kosten, vervolgens van de verschenen rente en ten slotte van de hoofdsom en de lopende rente. De kantonrechter zal daarom eerst daarover oordelen, voordat geoordeeld zal worden over de toewijsbare hoofdsom.
buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.2.
De in rekening gebrachte buitengerechtelijke incassokosten dienen te worden beoordeeld aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [eiseres] heeft [gedaagde] op 1 maart 2018 een aanmaning verzonden, die voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. [gedaagde] heeft echter aangevoerd dat hij deze aanmaning niet heeft ontvangen.
4.3.
Een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring moet die persoon hebben bereikt om werking te hebben (artikel 3:37 lid 3 BW). Gelet op de betwisting door [gedaagde] van de ontvangst van de aanmaning had het dan ook op de weg van [eiseres] gelegen te bewijzen dat die aanmaning door [gedaagde] is ontvangen. [eiseres] heeft in dat kader gesteld dat de aanmaning per post is verzonden. Met de enkele stelling dat de aanmaning per post is verzonden, heeft [eiseres] echter niet aangetoond dat deze ook daadwerkelijk door [gedaagde] is ontvangen. Daarnaast heeft [eiseres] niet aangetoond dat deze aanmaning ook per e-mail aan [gedaagde] is verstuurd, zodat ook van de ontvangst van deze aanmaning per e-mail niet kan worden uitgegaan.
4.4.
Dat [gedaagde] al op 7 mei 2018 voor dezelfde vordering is gedagvaard, [gedaagde] niet heeft betwist dat hij deze dagvaarding heeft ontvangen en dat de aanmaning als bijlage bij deze dagvaarding was gevoegd, doet daaraan niet af. [gedaagde] had immers de gelegenheid moeten krijgen het gevorderde bedrag te voldoen zonder dat daarvoor extra kosten werden gerekend. Dat was niet meer mogelijk toen de dagvaarding van 7 mei 2018 eenmaal aan [gedaagde] was betekend. Alles overwegende oordeelt de kantonrechter dat het bedrag van € 104,64 (inclusief btw) aan vergoeding voor buitengerechtelijke kosten onterecht in rekening is gebracht, zodat dit bedrag niet toewijsbaar is.
4.5.
De wettelijke rente voor een bedrag van € 2,70 (berekend tot 24 januari 2018) wordt als onweersproken en op de wet gegrond toegewezen. [eiseres] heeft echter geen aanspraak op de vervallen rente tot 10 maart 2022 ten bedrage van € 53,59, omdat de renteberekening niet juist kan zijn. Aangenomen wordt dat [eiseres] de betalingen van [gedaagde] conform artikel 6:44 lid 1 BW eerst heeft afgetrokken van de dan al verschenen rente, dan van de (buitengerechtelijke) kosten en dan van de hoofdsom en dat [eiseres] de verschenen rente tot 10 maart 2022 heeft berekend over het saldo aan hoofdsom dat op dat moment nog openstond. Aangezien [eiseres] geen aanspraak heeft op de buitengerechtelijke kosten, resteert na aftrek van de betalingen een lager bedrag aan openstaande hoofdsom dan de openstaande hoofdsom waarvan [eiseres] uitgaat. Hiermee moet rekening worden gehouden in de berekening van de rente. Ingevolge artikel 6:119 BW is [gedaagde] rente verschuldigd over de openstaande hoofdsom vanaf de datum dat hij in verzuim is. Nu [eiseres] niet heeft gesteld en ook niet uit de stukken valt op te maken vanaf welk moment [gedaagde] in verzuim is, is de rente slechts toewijsbaar zoals in de beslissing vermeld.
hoofdsom; conclusie
4.6.
Als gevolg van de betalingen van [gedaagde] is de verschenen rente (van € 2,70) volledig betaald. Het door [gedaagde] al betaalde restant van € 747,30 moet worden afgetrokken van de hoofdsom van € 779,25 zodat een bedrag van € 31,95 aan hoofdsom zal worden toegewezen.
betalingsregeling
4.7.
[eiseres] heeft in de akte van 11 augustus 2022 aangegeven dat zij aan de hand van dit vonnis bereid is een betalingsregeling te treffen. De kantonrechter geeft [gedaagde] daarom in overweging zich binnen korte termijn na ontvangst van dit vonnis tot de gemachtigde van [eiseres] te wenden voor het treffen van een passende betalingsregeling.
proceskosten
4.8.
Gelet op het bovenstaande krijgt [gedaagde] voor het grootste deel ongelijk. Hij moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiseres] tot vandaag vast op € 129,74 aan dagvaardingskosten, € 128,00 aan griffierecht en € 74,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 37,00 tarief). Dit is in totaal € 331,74. Voor kosten die [eiseres] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde] ook een bedrag betalen van € 18,50 (1/2 punt x € 37,00 tarief met een maximum van € 124,00). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In deze uitspraak hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.9.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 31,95 vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het saldo vanaf 10 maart 2022 dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke creditmutatie, heeft uitgestaan, tot de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiseres] tot vandaag vastgesteld op € 331,74;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
54214