ECLI:NL:RBROT:2022:8618

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
C/10/613676 / HA ZA 21-160
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders voor onrechtmatige besteding van persoonsgebonden budgetten

In deze zaak vordert VGZ Zorgkantoor B.V. (hierna: VGZ) schadevergoeding van de gedaagden, [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], wegens onrechtmatige besteding van persoonsgebonden budgetten (pgb's) door hun zorgondernemingen, [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden als bestuurders van deze ondernemingen verantwoordelijk zijn voor de frauduleuze handelingen die hebben geleid tot de onrechtmatige besteding van pgb-gelden. De rechtbank oordeelt dat VGZ, als zorgkantoor, recht heeft op terugbetaling van de onterecht verstrekte pgb-gelden, die in totaal € 358.497,03 bedragen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank wijst ook de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af, omdat VGZ niet voldoende heeft aangetoond dat deze kosten zijn gemaakt. De gedaagden hebben verweer gevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat zij persoonlijk ernstig verwijtbaar hebben gehandeld, wat hen hoofdelijk aansprakelijk maakt voor de schade die VGZ heeft geleden. De uitspraak is gedaan op 12 oktober 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/613676 / HA ZA 21-160
Vonnis van 12 oktober 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VGZ ZORGKANTOOR B.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. G.D. Bosman te Veldhoven,
tegen

1..[naam gedaagde 1] ,

2.
[naam gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats gedaagden] ,
gedaagden,
advocaat mr. T.J. Roest Crollius te Woerden.
Partijen zullen hierna VGZ, [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 januari 2021, met producties 1 tot en met 310;
  • de conclusie van antwoord van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] ;
  • de brief van de rechtbank van 19 juli 2021 waarbij partijen worden opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 13 december 2021;
  • het verzoek om aanhouding van de mondelinge behandeling van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] van 3 december 2021;
  • de brief van de rechtbank van 27 december 2021 waarbij de mondelinge behandeling nader is bepaald op 12 april 2022;
  • het verzoek om aanhouding van de mondelinge behandeling van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] van 29 maart 2022;
  • de brief van de rechtbank van 12 april 2022 waarbij partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 31 augustus 2022;
  • de mondelinge behandeling van 31 augustus 2022 en de daarbij door VGZ overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

Het persoonsgebonden budget (pgb) onder de tot 1 januari 2015 geldende Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)

2.1.
Onder de tot 1 januari 2015 geldende AWBZ kon een persoon die zorg behoefde een aanvraag indienen tot het verlenen van zorg onder de AWBZ bij het orgaan dat daarover besliste. Dat orgaan nam vervolgens een indicatiebesluit. Daarin werd bepaald of een persoon voor zorg onder de AWBZ in aanmerking iemand kwam en zo ja voor welke zorg en voor welke periode. Een zorgbehoevende die beschikte over een indicatiebesluit waaruit bleek dat hij recht had op zorg, kon zorg in natura krijgen dan wel een pgb aanvragen bij een zorgkantoor. Het zorgkantoor besloot aan de hand van het indicatiebesluit of een pgb werd toegekend en hoe hoog het pgb diende te zijn (de toekenningsbeschikking). Met het pgb kon de zorgbehoevende (hierna: de budgethouder) zelf zorg inkopen.
2.2.
Aan de verstrekking van het pgb zijn voor de budgethouder voorwaarden verbonden. Zo dient sprake te zijn van kwalitatief verantwoorde zorg, dient een zorgovereenkomst te worden gesloten met de zorgverlener en dienen de declaraties van de zorg een overzicht te bevatten van de dagen waarop de zorg verleend is, het uurtarief van de zorgverlener, het aantal te betalen uren en de naam van de zorgverlener. Daarnaast diende de budgethouder de uitgaven die uit het pgb werden voldaan elk half jaar te verantwoorden aan het zorgkantoor aan de hand van een verantwoordingsformulier.
2.3.
Na afloop van een kalenderjaar of bij het eindigen van het pgb verstrekt het zorgkantoor een jaarafrekening aan de budgethouder.
Partijen
2.4.
VGZ is een zorgkantoor als bedoeld in de AWBZ. In die hoedanigheid is zij belast met (onder meer) de uitvoering en controle van de subsidieregeling uit de AWBZ betreffende het pgb.
2.5.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] voerden als bestuurder en/of feitelijk leidinggever van rechtspersonen een zorgonderneming waarbij meerdere vennootschappen betrokken waren, waaronder [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ) en [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ).
2.6.
[naam bedrijf 1] hield zich volgens de gegevens in het handelsregister bezig met intensieve ambulante hulpverlening, coaching en advies gericht op sterke gedragsgestoorde/licht verstandelijk beperkte mensen, jeugd en hun omgeving, het verlenen van dagbesteding en detachering van personen in de zorg, Op 22 juli 2014 is [naam bedrijf 1] in staat van faillissement verklaard en per 13 maart 2017 is [naam bedrijf 1] uitgeschreven uit het handelsregister.
2.7.
[naam bedrijf 2] hield zich volgens de gegevens in het handelsregister bezig met het verlenen van intensieve extramurale zorg en het uitoefenen van een detacheringsbureau. [naam bedrijf 2] is op 27 mei 2014 in staat van faillissement verklaard. [naam bedrijf 2] is per 28 maart
2019 uitgeschreven uit het handelsregister.
2.8.
[naam gedaagde 1] is van 27 januari 2011 tot 1 januari 2013 bestuurder geweest van [naam bedrijf 1] . [naam gedaagde 2] is [naam gedaagde 1] opgevolgd als bestuurder van [naam bedrijf 1] . Na 1 januari 2013 is [naam gedaagde 1] feitelijk leidinggevende geweest binnen [naam bedrijf 1] .
2.9.
[naam gedaagde 1] is van 6 februari 2013 tot 27 mei 2014 bestuurder geweest van [naam bedrijf 2] . In de periode dat [naam gedaagde 1] geen bestuurder was van [naam bedrijf 2] is zij daarvan feitelijk leidinggevende geweest. Dat laatste geldt ook voor [naam gedaagde 2] .
De cliënten van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2]
2.10.
[naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] hebben zorg verleend aan mensen met uiteenlopende problematiek, die met een pgb zorg inkochten bij [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 2] . In dat kader hebben [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 2] zorgcontracten gesloten met, voor zover hier van belang, de volgende personen (aangeduid met uitsluitend hun achternaam, met uitzondering van twee budgethouders uit hetzelfde gezin):
1) [naam 1]
2) [naam 2]
3) [naam 3]
4) [naam 4]
5) [naam 5]
6) [naam 6]
7) [naam 7]
8) [naam 8]
9) [naam 9]
10) [naam 10]
11) [naam 11]
12) [naam 12]
13) [naam 13]
14) [naam 14]
(hierna tezamen ook wel aangeduid als de budgethouders)
Het onderzoek naar de rechtmatigheid van de besteding van de pgb’s
2.11.
De afdeling Veiligheidszaken van [naam bedrijf 3], hierna “Veiligheidszaken”, heeft voor VGZ een onderzoek uitgevoerd naar de rechtmatigheid van de besteding van de pgb’s van de budgethouders in de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014. Het door Veiligheidszaken naar aanleiding van dit onderzoek uitgebrachte ‘Onderzoeksrapport Z12 023B ( [naam bedrijf 1] .)’ luidt voor zover hier van belang als volgt:

1. Inleiding
De afdeling Veiligheidszaken heeft signalen over [naam bedrijf 1] . en haar dochteronderneming [naam bedrijf 2] ontvangen. Daarnaast is bekend dat de ondernemingen in maart 2014 geconfronteerd zijn met een strafrechtelijk onderzoek in verband met mogelijke pgb fraude. Sinds maart 2014 liggen de ondernemingen daarom geheel stil.
(…)

2..Samenvatting

Tijdens ons onderzoek hebben wij geconstateerd dat er sprake is van fraude in de vorm van het niet leveren van de verantwoorde uren zorg en zorgfuncties door [naam bedrijf 1] De zorg zoals omschreven in de documenten die ten behoeve van de verantwoordingen zijn aangeleverd, komt niet overeen met de zorg die volgens verklaringen van budgethouders daadwerkelijk zou zijn geleverd. De aangeleverde urenlijsten geven, zo blijkt uit de verklaringen van de budgethouders, geen juist beeld van de mate waarin de zorg die daadwerkelijk geleverd zou moeten zijn. Bovendien zit er een discrepantie tussen de op de urenlijsten en facturen vermelde bedragen. Voor de totaalbedragen op de urenlijsten geldt dat deze structureel hoger zijn dan de daadwerkelijk in rekening gebrachte bedragen. Het heeft er alle schijn van dat de urenlijsten en bijbehorende facturen fictief zijn opgemaakt, geen juist beeld geven van de feitelijke situatie maar in plaats daarvan zijn gebaseerd op de voorschotten van het zorgkantoor.
Op de aangeleverde urenlijsten staan voor budgethouders uren geschreven terwijl die niet geleverd kunnen zijn door detentie of emigratie van de budgethouder. De aangegeven uren op de urendeclaraties kunnen in een aantal gevallen dus onmogelijk geleverd zijn. Verschillende zorgfuncties zijn geheel niet geleverd of in het geval van de begeleiding die in sommige gevallen wel gedeeltelijk geleverd zou zijn, is het onmogelijk om vast te stellen in welke mate en op welke manier dit feitelijk is geweest. Er zijn valselijk opgestelde documenten aangeleverd met als doel de verantwoorde zorg op verkeerde gronden goed te laten keuren. Een aantal budgethouders verklaren dat [naam bedrijf 1] . in het geheel geen zorg heeft geboden aan hen. Dit is tegenstrijdig met de gedane verantwoordingen en de onderliggende documenten, namelijk dat volgens de informatie hierop zorg is geleverd aan deze budgethouders. Dit versterkt het vermoeden dat het pgb werd gebruikt om o.a. voor budgethouders een woonruimte beschikbaar te stellen en het wekelijkse leefgeld te betalen. Uit het onderzoek is ook gebleken dat de budgethouders het beheer van hun pgb, bankrekening en DigiD volledig bij [naam bedrijf 1] . hadden belegd. Zonder dat budgethouders hier weet van hadden of er zich bewust van waren, is namens hen een pgb aangevraagd en/of een bankrekening geopend. Meerdere budgethouders verklaren dat ten behoeve van het verkrijgen van het pgb handtekeningen zijn vervalst en misbruik is gemaakt van hun persoonsgegevens.
(…)

6..Onderzoeksresultaten

Tijdens het onderzoek hebben wij meerdere opvallendheden en tegenstrijdigheden geconstateerd tussen de administratie, de verklaringen van de budgethouders en de overige informatie.
De zorg zoals omschreven in de documenten die ten behoeve van de verantwoordingen zijn aangeleverd, komt niet overeen met de zorg die volgens verklaringen van budgethouders daadwerkelijk zou zijn geleverd.
 De aangeleverde urenlijsten geven, zo blijkt uit de verklaringen van de budgethouder, geen juist beeld van de mate waarin de zorg die daadwerkelijk geleverd zou moeten zijn. Bovendien zit er een discrepantie tussen de op de urenlijsten en facturen vermelde bedragen. Voor de totaalbedragen op de urenlijsten geldt dat deze structureel hoger zijn dan de daadwerkelijk in rekening gebrachte bedragen. Het heeft er alle schijn van dat de urenlijsten en bijbehorende facturen fictief zijn opgemaakt, geen juist beeld geven van de feitelijke situatie maar in plaats daarvan zijn gebaseerd op de voorschotten van het zorgkantoor.
 Het signaal dat twee begeleiders bij [naam bedrijf 1] . in dienst zouden zijn en daarnaast twee bestuursleden actief zouden zijn strookt niet met het aantal op de urenlijsten vermelde uren.
 Op de aangeleverde urenlijsten staan voor budgethouders uren geschreven terwijl die niet geleverd kunnen zijn door detentie of emigratie van de budgethouder.
 Een aantal budgethouders verklaren dat [naam bedrijf 1] . in het geheel geen zorg heeft geboden aan hen. Dit is tegenstrijdig met de gedane verantwoordingen en de onderliggende documenten, namelijk dat volgens de informatie hierop zorg is geleverd aan deze budgethouders. Dit versterkt het vermoeden dat het pgb enkel werd gebruikt om voor budgethouders een woonruimte beschikbaar te stellen en het wekelijkse leefgeld te betalen.
 De werkzaamheden die een aantal budgethouders aangeven (zoals het werken in de bouw, verhuizingen en budgethouders vervoeren) zijn niet te kwalificeren als zorg in de vorm van begeleiding individueel of begeleiding groep die volgens de verantwoording door [naam bedrijf 1] . zou zijn geleverd.
 Uit het onderzoek is gebleken dat de budgethouders het beheer van hun pgb, bankrekening en DigiD volledig bij [naam bedrijf 1] . hadden belegd. Zonder dat budgethouders hier weet van hadden of er zich bewust van waren, is namens hen een pgb aangevraagd en een bankrekening geopend.
 Meerdere budgethouders verklaren dat ten behoeve van het verkrijgen van het pgb handtekeningen zijn vervalst en misbruik is gemaakt van hun persoonsgegevens.
Wij hebben vastgesteld dat [naam bedrijf 1] . en [naam 15] ten behoeve van de verantwoording valselijk opgestelde documenten hebben aangeleverd met als doel de verantwoorde zorg op verkeerde gronden goed te laten keuren. Budgethouders hadden de administratie aan [naam bedrijf 1] . overgelaten. [naam 15] beheerde de pgb's en had tevens voor verschillende budgethouders de bankrekeningen (middels een volmacht) en bankpassen in beheer. [naam bedrijf 1] . heeft zorg gefactureerd en verantwoord die onmogelijk geleverd kan zijn en zich daarbij schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte. Concluderend stellen wij ons op het standpunt dat [naam bedrijf 1] . en [naam 15] hebben gefraudeerd met de pgb's van de 15 onderzochte budgethouders.”
2.12.
Naar aanleiding van de uitkomsten van het onder 2.11 vermelde rechtmatigheidsonderzoek heeft VGZ de budgethouders in augustus 2018 schriftelijk bericht (in wat hierna de bevindingenbrief wordt genoemd) dat de pgb-gelden bij [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] onrechtmatig zijn besteed en terug moeten worden betaald. VGZ heeft de budgethouders daarbij meegedeeld dat zij [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] verantwoordelijk houdt voor de onrechtmatige besteding van en het frauduleus handelen met de pgb’s, dat zij de budgethouders te goeder trouw acht en daarom het terug te vorderen bedrag niet op de budgethouders maar op [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] wil verhalen. VGZ heeft de budgethouder in deze brief ook gewezen op het te goeder trouwproject. Dat project komt erop neer dat VGZ geen terugbetaling van de pgb-gelden zal vorderen van de budgethouders, indien zij aan een aantal voorwaarden voldoen, waaronder het doen van aangifte tegen [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 2] en het cederen van hun vorderingen op [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 2] (en/of hun bestuurders/beleidsbepalers) aan VGZ.
2.13.
Niet alle budgethouders hebben hun vorderingen bedoeld onder 2.12 gecedeerd aan VGZ.
2.14.
Bij brief van 6 november 2018 is [naam gedaagde 1] op de hoogte gebracht van het onder 2.11 bedoelde onderzoek. Bij die brief is [naam gedaagde 1] in de gelegenheid gesteld op de bevindingen uit dat onderzoek te reageren en specifieke vragen te beantwoorden. Van die gelegenheid heeft [naam gedaagde 1] geen gebruik gemaakt.
2.15.
Bij brief van 14 december 2018 heeft Veiligheidszaken [naam gedaagde 1] op de hoogte gebracht van het eindresultaat van haar onderzoek. Die brief luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

Conclusie
Concluderend stellen wij ons op het standpunt dat de pgb’s van 15 budgethouders in de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 bij [naam bedrijf 1] . niet rechtmatig zijn besteed. Bovendien concluderen wij dat er valse documenten zijn verstrekt met als doel de verantwoorde zorg op verkeerde gronden goed te laten keuren. Daarnaast hebt u zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte, hetgeen strafbaar is gesteld in art. 225 Sr. Wij concluderen dat er is gefraudeerd met zorggelden en dat [naam bedrijf 1] en u als de ex-bestuurder hiervoor verantwoordelijk moeten worden gehouden. Wij stellen ons op het standpunt dat u opzettelijk hebt gehandeld en zich daarmee schuldig hebt gemaakt aan frauduleus handelen met het pgb van 15 budgethouders.”
De strafrechtelijke procedure tegen [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2]
2.16.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zijn naar aanleiding van aangiftes van budgethouders strafrechtelijk vervolgd voor valsheid in geschrift en andere feiten.
2.17.
Bij vonnis van 10 april 2019 van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Rotterdam is [naam gedaagde 2] vanwege onder meer valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften onder zijn feitelijke leiding, veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden. Daarnaast is [naam gedaagde 2] voor de duur van vijf jaar ontzet uit het recht tot het uitoefenen van enig beroep in de zorgverlening, waaronder begrepen financiële en administratieve dienstverlening in de zorg.
2.18.
Bij vonnis van 10 april 2019 van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Rotterdam is [naam gedaagde 1] vanwege onder meer valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften onder haar feitelijke leiding, veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. Daarnaast is [naam gedaagde 1] voor de duur van vijf jaar ontzet uit het recht tot het uitoefenen van enig beroep in de zorgverlening, waaronder begrepen financiële en administratieve dienstverlening in de zorg.
2.19.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hebben hoger beroep ingesteld tegen de hiervoor bedoelde strafrechtelijke vonnissen. Ten tijde van de mondelinge behandeling in de onderhavige zaak was dat hoger beroep nog niet op zitting behandeld.
Aansprakelijkstelling en mededeling cessie
2.20.
Bij brief van 3 november 2020 heeft (de advocaat van) VGZ - voor zover hier van belang - het volgende aan [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] meegedeeld:
“Namens cliënte stel ik u hierbij aansprakelijk voor de vordering van cliënte betreffende de
uitbetaalde pgb gelden, primair op grond van de door de budgethouders aan cliënte
overgedragen vorderingen. Die overgedragen vorderingen kennen als grondslag een
toerekenbare tekortkoming van [naam bedrijf 1] . als zorgverlener jegens
de budgethouders, althans een onrechtmatige daad van [naam bedrijf 1] .
jegens de budgethouders, omdat [naam bedrijf 1] . haar verplichtingen
voortvloeiend uit de zorgovereenkomsten met de budgethouders niet is nagekomen. U bent
naast [naam bedrijf 1] . als (ex-)bestuurders en/of feitelijk
leidinggevenden daarvan hoofdelijk aansprakelijk voor die vorderingen die aan cliënte zijn
overgedragen, omdat u als (ex-)bestuurders en/of feitelijk leidinggevenden van [naam bedrijf 1]
ter zake die toerekenbare tekortkoming, althans
onrechtmatige daad, een persoonlijk ernstig verwijt gemaakt kan worden. Subsidiair,
primair voor de vorderingen betreffende de andere vijf budgethouders, stel ik u namens
cliënte aansprakelijk voor de vordering van cliënte uit hoofde van een onrechtmatige daad
van [naam bedrijf 1] . jegens cliënte, meer subsidiair op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Ook voor de subsidiaire en meer subsidiaire grondslag van
de vordering stelt cliënte u in uw hoedanigheid van (ex-)bestuurders en/of feitelijk
leidinggevenden aansprakelijk, omdat u als (ex-)bestuurders en/of feitelijk leidinggevenden
een persoonlijk ernstig verwijt gemaakt kan worden.”

3..De vordering

3.1.
VGZ vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen, des dat de één betalende de ander gekweten zal zijn, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VGZ te voldoen, de somma van € 358.497,03, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de betaaldata van de pgb-gelden, subsidiair vanaf 17 november 2020, meer subsidiair vanaf de dag der dagvaarding telkens tot die der algehele voldoening;
2. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen, des dat de één betalende de ander gekweten zal zijn, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan VGZ te voldoen de somma van € 3.958,39 inclusief BTW ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf de dag van het te wijzen vonnis, telkens tot die der algehele voldoening;
3. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen, des dat de één betalende de ander gekweten zal zijn, tot vergoeding van de proceskosten, alsmede het nasalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 dagen na het te wijzen vonnis tot die der algehele voldoening.
3.2.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] voeren verweer en concluderen - kort gezegd - tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van VGZ, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente daarover.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
VGZ vordert terugbetaling van de pgb-gelden die de budgethouders in de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 hebben besteed bij [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] .
4.2.
VGZ baseert deze vordering onder meer op onrechtmatige daad. Volgens VGZ is zij er door middel van de in het onderzoeksrapport van Veiligheidszaken beschreven handelingen toe bewogen pgb-gelden te (blijven) verstrekken aan de budgethouders die zorg inkochten bij [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] , terwijl door [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] feitelijk geen (kwalitatief verantwoorde) zorg werd verleend aan de budgethouders. Daarmee hebben [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] jegens VGZ in strijd gehandeld met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] treft daarvan een ernstig persoonlijk verwijt, aldus VGZ, zodat zij aansprakelijk zijn voor de schade die VGZ lijdt.
4.3.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] betwisten dat sprake is van onrechtmatig handelen. Zij stellen dat aan de hand van de door [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] gehanteerde, redelijke tarieven is vastgesteld hoeveel uren van welk soort zorg kon worden verleend aan de budgethouders uit de pgb’s, en dat die zorg ook daadwerkelijk is geleverd door [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] . Volgens [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] verwachtten bepaalde cliënten 24-uurs zorg te krijgen, maar waren zij er niet van op de hoogte dat 24-uurs zorg vergoed uit een pgb recht geeft op veel minder uren zorg dan bij 24-uurs zorg in natura. Volgens [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] houdt VGZ er ten onrechte geen rekening mee dat in bepaalde gevallen juist meer zorg is verleend door [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] dan uit het pgb kon worden vergoed.
4.4.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zijn niet ingegaan op de uitgebreide bevindingen in het rapport van Veiligheidszaken. Daaruit komt naar voren dat [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] pgb’s hebben aangevraagd voor budgethouders, in sommige gevallen zonder dat deze daarvan wisten, en dat zij het ertoe hebben geleid dat de pgb’s werden ontvangen op speciaal daarvoor geopende rekeningen waar de budgethouders geen toegang toe en geen inzicht in hadden. Daarbij is in een aantal gevallen gebruik gemaakt van valse handtekeningen. De aldus verkregen pgb-gelden zijn grotendeels niet besteed aan verantwoordbare zorg in de zin van de AWBZ. Er is door [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] zorg gefactureerd aan de budgethouders die niet geleverd kan zijn en de urenverantwoordingen van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] waren afgestemd op de hoogte van de verstrekte budgetten en niet op de daadwerkelijke geleverde zorg. Van de juistheid van dit een ander moet in rechte dan ook worden uitgegaan.
4.5.
Dat handelen van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] is onrechtmatig jegens VGZ. VGZ was belast met de uitvoering en controle van de Regeling subsidies AWBZ. VGZ moest in dat kader beslissen of iemand in aanmerking kwam voor een pgb en zo ja, hoe hoog het pgb moest zijn. Indien een pgb werd verstrekt had VGZ tot taak periodiek te controleren of het pgb was besteed aan kwalitatief verantwoorde zorg. VGZ had er daarbij belang bij dat de door haar aan de budgethouders verstrekte pgb-gelden doelmatig werden besteed. Om haar taken in het kader van de pgb’s te kunnen uitoefenen moest VGZ kunnen vertrouwen op de professionaliteit en integriteit van de zorgverlener. Vast staat dat de door de budgethouders bij [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] ingekochte zorg niet verantwoord kon worden omdat zij niet of slechts in veel beperktere mate dan [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] hebben voorgespiegeld is geleverd. Door te handelen zoals zij hebben gedaan, hebben [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] in strijd gehandeld met de maatschappelijke zorgvuldigheid die van hen jegens VGZ mocht worden verwacht.
Bestuurdersaansprakelijkheid
4.6.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is er evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van de bestuurder(s) van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder(s) ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of de bestuurder(s) persoonlijk een ernstig verwijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
4.7.
Een vergelijkbare maatstaf geldt voor aansprakelijkheid van de feitelijke leidinggevende of vertegenwoordigende personen binnen een rechtspersoon die ernstig verwijtbaar hebben gehandeld of nagelaten, leidend tot een onrechtmatige daad van de rechtspersoon.
4.8.
Niet betwist is dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] in de periode waar het hier om gaat bestuurder en/of feitelijk leidinggevende van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] waren. Uit het in zoverre niet betwiste onderzoek Van Veiligheidszaken volgt dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zich met de administratie binnen [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] bezighielden, de contacten met VGZ onderhielden, de facturaties verzorgen, de besteding van de pgb’s verantwoordden en de pgb’s van de budgethouders beheerden. Beiden vertegenwoordigden [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] bij die handelingen, wetende dat [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] feitelijk niet de zorg verleenden die zij factureerden ten laste van de door VGZ verstrekte pgb’s. VGZ is er daardoor door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] toe gebracht pgb-gelden te (blijven) verstrekken waar in de gegeven omstandigheden geen recht op bestond. Daarvan treft hen persoonlijk een ernstig verwijt. Dat betekent dat zij jegens VGZ aansprakelijk zijn voor de schade die VGZ daardoor heeft geleden.
Verjaring
4.9.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] doen een beroep op verjaring. Volgens hen is de vordering van VGZ verjaard. VGZ betwist dat.
4.10.
Een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt (artikel 3:310 lid 1 BW). De eis dat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon, moet naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad zo worden opgevat dat het gaat om daadwerkelijke bekendheid. Het is aan de schuldenaar om voldoende feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit kan volgen op welk moment de schuldeiser met de identiteit van de schuldenaar bekend was of bij een van hem te verlangen onderzoek bekend had kunnen zijn.
4.11.
Volgens VGZ was zij er met het rapport van Veiligheidszaken van op de hoogte dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] met de pgb-gelden hadden gefraudeerd. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] stellen dat VGZ daarvan eerder op de hoogte was. Volgens hen moet dat al zijn geweest op het moment dat er geen verantwoording door de budgethouders werd afgelegd over de besteding van de pgb’s, dan wel op het moment dat de budgetten werden stopgezet door VGZ of in ieder geval op het moment dat VGZ besloot een onderzoek in te stellen naar [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] . [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hebben echter nagelaten dat concreet te maken. Dat er signalen waren van mogelijke ongeregeldheden bij de besteding van de pgb-gelden bij [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] , is onvoldoende om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat VGZ reeds toen bekend was met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke personen. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hebben geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit kan worden opgemaakt dat VGZ eerder dan na de uitvoering van het onderzoek van Veiligheidszaken, dat vanwege het aantal budgethouders en de betrachte hoor en wederhoor de nodige tijd in beslag nam, bekend was met de onrechtmatige handelswijze van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] en haar bestuurders. Bij gebreke daarvan kan er dan ook niet van worden uitgegaan dat VGZ er eerder dan na afronding van dat onderzoek mee bekend was dat de pgb-gelden onrechtmatig waren besteed en dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] daarvoor konden worden aangesproken. Dat onderzoek is afgerond in 2018, zo moet worden opgemaakt uit de door VGZ overgelegde correspondentie die is gevoerd met de budgethouders en [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] . VGZ heeft [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] bij brief van 3 november 2020 aansprakelijk gesteld. Dat is ruimschoots binnen de termijn van vijf jaar van artikel 3:310 lid 1 BW. Het beroep op verjaring van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] gaat dan ook niet op.
Schade
4.12.
De schade die VGZ heeft geleden door het handelen van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] bestaat uit de door VGZ aan de budgethouders uitgekeerde pgb-gelden. Immers, als [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] niet hadden gehandeld zoals zij hebben gedaan, waren de pgb-gelden niet aangevraagd en uitgegeven ter zake van niet toelaatbare doeleinden. Dat komt neer op € 358.497,03. Dat bedrag zal worden toegewezen. Ook de daarover gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW is toewijsbaar, en wel - zoals VGZ stelt en [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] niet gemotiveerd betwisten - vanaf de betaaldata van de pgb-gelden. Dat is het moment waarop die gelden als gevolg van het jegens VGZ persoonlijk ernstig verwijtbaar maatschappelijk onzorgvuldig handelen van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] uit het vermogen van VGZ zijn geraakt, terwijl [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] wisten dat daar geen door de budgethouders correct te verantwoorden (kwalitatief verantwoorde) zorg tegenover zou komen te staan.
Overige grondslagen
4.13.
Gelet op het voorgaande hoeven de overige door VGZ aan de vordering ten grondslag gelegde rechtsgronden geen bespreking.
Buitengerechtelijke kosten
4.14.
VGZ vordert betaling van een bedrag van € 3.958,39 (inclusief btw) terzake van buitengerechtelijke incassokosten. Zij baseert deze vordering op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De onderhavige vordering heeft echter geen betrekking op één van de situaties bedoeld in dat besluit. Of in dit geval buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn dient daarom te worden getoetst aan het Rapport BGK-integraal.
4.15.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] betwisten dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. VGZ stelt wel doch onderbouwt niet dat werkzaamheden zijn verricht die meer omvatten dan verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. De enkele sommatiebrief die VGZ heeft overgelegd is onvoldoende. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.16.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Dat komt neer op € 4.200,- aan vastrecht, op € 93,07 aan explootkosten en op € 4.982,- aan salaris voor de advocaat van VGZ (twee punten van liquidatietarief IV), in totaal derhalve € 9.275,07. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.
4.17.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling aan VGZ van € 358.497,03, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover telkens vanaf de betaaldata van de pgb-gelden tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van VGZ vastgesteld op € 9.275,07, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.
1861/1729