Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[naam gedaagde 1] ,
[naam gedaagde 2],
1..De procedure
- de dagvaarding van 26 januari 2021, met producties 1 tot en met 310;
- de conclusie van antwoord van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] ;
- de brief van de rechtbank van 19 juli 2021 waarbij partijen worden opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 13 december 2021;
- het verzoek om aanhouding van de mondelinge behandeling van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] van 3 december 2021;
- de brief van de rechtbank van 27 december 2021 waarbij de mondelinge behandeling nader is bepaald op 12 april 2022;
- het verzoek om aanhouding van de mondelinge behandeling van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] van 29 maart 2022;
- de brief van de rechtbank van 12 april 2022 waarbij partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 31 augustus 2022;
- de mondelinge behandeling van 31 augustus 2022 en de daarbij door VGZ overgelegde spreekaantekeningen.
2..De feiten
Het persoonsgebonden budget (pgb) onder de tot 1 januari 2015 geldende Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)
1) [naam 1]
(hierna tezamen ook wel aangeduid als de budgethouders)
1. Inleiding
2..Samenvatting
6..Onderzoeksresultaten
Conclusie
3..De vordering
1. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen, des dat de één betalende de ander gekweten zal zijn, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VGZ te voldoen, de somma van € 358.497,03, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de betaaldata van de pgb-gelden, subsidiair vanaf 17 november 2020, meer subsidiair vanaf de dag der dagvaarding telkens tot die der algehele voldoening;