ECLI:NL:RBROT:2022:9374

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
9980957 CV EXPL 22-20329
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewoning van een trainingswoning zonder schriftelijke huurovereenkomst; beoordeling van de huurovereenkomst en schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 4 november 2022, staat de vraag centraal of er tussen Parnassia Groep B.V. en de gedaagde, aangeduid als [gedaagde01], een huurovereenkomst heeft bestaan voor een trainingswoning. Parnassia Groep vordert betaling van een achterstallige huur van € 2.781,25, rente en buitengerechtelijke kosten, omdat de gedaagde in gebreke is gebleven met de huurbetalingen over de periode van 10 mei 2021 tot en met 3 december 2021. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat er geen huurovereenkomst is gesloten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat, hoewel er geen schriftelijke huurovereenkomst is, er wel degelijk sprake is van een huurovereenkomst op basis van de feitelijke omstandigheden. De gedaagde heeft gedurende een bepaalde periode in de trainingswoning gewoond, en er zijn aanwijzingen dat hij zich heeft verbonden tot het betalen van huur, zoals blijkt uit afschrijvingen van zijn bankrekening. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde verplicht was om huur te betalen en wijst de vordering van Parnassia Groep toe.

In reconventie vordert de gedaagde schadevergoeding omdat Parnassia Groep haar beroepsgeheim zou hebben geschonden. Deze vordering wordt echter afgewezen, omdat de kantonrechter niet kan vaststellen dat er sprake is van een schending van het beroepsgeheim. De proceskosten worden toegewezen aan Parnassia Groep, en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9980957 CV EXPL 22-20329
datum uitspraak: 4 november 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Parnassia Groep B.V.,
vestigingsplaats: ‘s-Gravenhage,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Parnassia Groep’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 29 juni 2022, met bijlagen;
  • het antwoord van 6 juli 2022;
  • de brief van 12 september 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de voorafgaand aan de mondelinge behandeling overgelegde bijlagen van Parnassia Groep.
1.2.
Op 6 oktober 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig de heer [naam01] , manager bedrijfsvoering bij Parnassia Groep, bijgestaan door mr. J.A. Wesdijk namens de gemachtigde.
[gedaagde01] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet verschenen.

2..Het geschil

in conventie
2.1.
Parnassia Groep eist samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 3.241,07 met rente;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 2.781,25, rente van € 56,69 (berekend tot en met de dag van dagvaarding) en buitengerechtelijke kosten van € 403,13.
2.2.
Parnassia Groep baseert de eis op het volgende. Tussen partijen is een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de woning aan [adres01] in [plaats01] (hierna: de trainingswoning). [gedaagde01] is gehouden tot nakoming van zijn betalingsverplichting op grond van die huurovereenkomst. Ondanks sommaties is hij echter in gebreke gebleven met de betaling van de huur over de periode 10 mei 2021 tot en met 3 december 2021. Omdat [gedaagde01] daarin is tekortgeschoten heeft Parnassia Groep recht op de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: ‘BW’). Parnassia Groep maakt daarnaast aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten op grond van artikel 6:96 lid 5 BW.
2.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. Hij stelt dat hij de gehele periode dat hij in de trainingswoning heeft gewoond geen huur betaald heeft en dat dat ook niet verplicht was, omdat tussen partijen geen huurovereenkomst heeft bestaan.
in reconventie
2.4.
[gedaagde01] eist een door de kantonrechter te bepalen bedrag aan (schade)vergoeding, omdat Parnassia Groep haar beroepsgeheim heeft geschonden door informatie over de aan hem opgelegde justitiële maatregel zonder toestemming te delen met haar gemachtigde. Parnassia Groep is het hiermee niet eens.

3..De beoordeling

in conventie
is sprake van huurovereenkomst?
3.1.
De vraag is of tussen partijen een huurovereenkomst voor de trainingswoning heeft bestaan. Op grond van artikel 7:201 BW is er sprake van een huurovereenkomst wanneer een zaak aan een andere partij in gebruik wordt gegeven (het gehuurde) en die andere partij zich verbindt tot een tegenprestatie (de huurprijs). Dat, zoals niet in geschil, een schriftelijk huurcontract ontbreekt, is niet van belang.
3.2.
Vaststaat dat [gedaagde01] als cliënt van Parnassia Groep vanaf 17 april 2020 tot
3 december 2021 in de trainingswoning heeft gewoond om aan zijn zelfredzaamheid te werken en dat de trainingswoning door Parnassia Groep aan hem beschikbaar is gesteld. Op de zitting heeft Parnassia Groep, onweersproken, toegelicht dat het huren van de trainingswoning onderdeel was van een constructie waarvoor een budgetplan was opgesteld, waarmee [gedaagde01] had ingestemd. Op basis van dat budgetplan kreeg [gedaagde01] , aldus Parnassia Groep, een verhoogde uitkering, zodat hij de huur kon betalen. Een en ander vindt steun in de overgelegde stukken. Hierbij komt dat is gebleken dat tot mei 2021 maandelijks een bedrag van de bankrekening van [gedaagde01] werd afgeschreven onder de vermelding huur.
3.3.
Gelet op het voorgaande komt de kantonrechter tot het oordeel dat is voldaan aan de kenmerken van een huurovereenkomst en dat dus sprake is geweest van een tussen partijen gesloten huurovereenkomst voor de trainingswoning. [gedaagde01] was dan ook verplicht de huur te betalen tot zijn vertrek per 4 december 2021. Zijn verweer wordt daarom verworpen.
huursom
3.4.
De hoogte van de gevorderde, volgens Parnassia Groep onbetaald gelaten huursom is niet betwist. Deze zal daarom worden toegewezen.
buitengerechtelijke incassokosten en rente
3.5.
De buitengerechtelijke incassokosten worden ook toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen. De rente wordt eveneens toegewezen, omdat uit de stellingen van Parnassia Groep volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] deze stellingen niet heeft betwist.
in reconventie
3.6.
De vordering wordt afgewezen. Niet valt namelijk in te zien waarom en in hoeverre Parnassia Groep haar beroepsgeheim ten opzichte van [gedaagde01] zou hebben geschonden. Uit de dagvaarding en de overige stukken die zijn ingebracht, kan niet meer worden afgeleid dan dat zij aan haar gemachtigde minimale informatie heeft verstrekt die noodzakelijk was om de grondslag van haar vordering duidelijk te maken. In de dagvaarding is de precieze aard van de relatie tussen partijen ook in het midden gelaten.
in conventie en in reconventie
proceskosten
3.7.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Parnassia Groep tot vandaag vast op € 107,22 aan dagvaardingskosten, € 487,- aan griffierecht en € 436,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 218,- tarief). Dit is totaal € 1.030,22. De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten van het geschil in reconventie te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
uitvoerbaarheid bij voorraad
3.8.
Dit vonnis wordt voor wat betreft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan Parnassia Groep te betalen € 3.241,07 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 2.781,25 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de kant van Parnassia Groep tot vandaag vastgesteld op € 1.030,22;
4.3.
verklaart dit deel van het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
4.4.
wijst de vordering af;
4.5.
compenseert de kosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.F. Milders en in het openbaar uitgesproken.
932