In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 4 november 2022, staat de vraag centraal of er tussen Parnassia Groep B.V. en de gedaagde, aangeduid als [gedaagde01], een huurovereenkomst heeft bestaan voor een trainingswoning. Parnassia Groep vordert betaling van een achterstallige huur van € 2.781,25, rente en buitengerechtelijke kosten, omdat de gedaagde in gebreke is gebleven met de huurbetalingen over de periode van 10 mei 2021 tot en met 3 december 2021. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat er geen huurovereenkomst is gesloten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat, hoewel er geen schriftelijke huurovereenkomst is, er wel degelijk sprake is van een huurovereenkomst op basis van de feitelijke omstandigheden. De gedaagde heeft gedurende een bepaalde periode in de trainingswoning gewoond, en er zijn aanwijzingen dat hij zich heeft verbonden tot het betalen van huur, zoals blijkt uit afschrijvingen van zijn bankrekening. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde verplicht was om huur te betalen en wijst de vordering van Parnassia Groep toe.
In reconventie vordert de gedaagde schadevergoeding omdat Parnassia Groep haar beroepsgeheim zou hebben geschonden. Deze vordering wordt echter afgewezen, omdat de kantonrechter niet kan vaststellen dat er sprake is van een schending van het beroepsgeheim. De proceskosten worden toegewezen aan Parnassia Groep, en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.