In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 november 2022 een beschikking gegeven over de zorgregeling voor twee minderjarigen, geboren uit de relatie tussen de vrouw en de man. De vrouw verzocht om een zorgregeling waarbij de kinderen in de oneven weken bij haar verblijven, terwijl de man verzocht om de kinderen in de even weken bij hem te laten verblijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat het belang van de minderjarigen voorop staat en dat beide ouders gegronde redenen hebben om de kinderen in hun zorg te willen hebben. De rechtbank heeft de procedure in gang gezet na een verzoekschrift van de vrouw op 2 september 2022 en een verweerschrift van de man op 18 oktober 2022. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 oktober 2022 zijn beide partijen en hun advocaten verschenen, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen en dat de minderjarigen in het verleden in de even weken bij de man verbleven. De rechtbank heeft de communicatie tussen de ouders als problematisch ervaren en heeft benadrukt dat het van belang is dat de ouders het belang van hun kinderen vooropstellen. De rechtbank heeft een zorgregeling vastgesteld die ingaat op 25 november 2023, waarbij de kinderen in een vierwekelijks schema afwisselend bij de vrouw en de man verblijven. De rechtbank heeft ook bepaald dat de vakanties per 1 maart 2023 gelijkelijk verdeeld zullen worden, met een regeling voor de eerste keus in de oneven en even jaren. De kosten van de procedure worden door beide partijen zelf gedragen.