In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 november 2022 uitspraak gedaan in een incident waarbij de eiser, [persoon01], niet-ontvankelijk werd verklaard. De zaak betreft een geschil over een overlijdensrisicoverzekering die [persoon01] op 1 augustus 2002 bij de Postbank heeft afgesloten. De verzekering had een einddatum van 1 maart 2021 en de premie bedroeg € 34,37 per maand. Op 16 maart 2006 heeft [persoon01] een nieuwe offerte voor een overlijdensrisicoverzekering getekend, waarbij de premie € 95,89 per maand was. Er was onduidelijkheid of deze verzekering een voortzetting of een nieuwe verzekering betrof.
Nationale Nederlanden, die de verzekering van de Postbank heeft overgenomen, heeft op 12 januari 2021 aan [persoon01] meegedeeld dat er geen uitkering zou plaatsvinden op de einddatum van de verzekering. [persoon01] heeft hiertegen geprotesteerd en een klacht ingediend bij het Kifid, dat deze klacht op 30 juni 2021 als 'niet behandelbaar' heeft verklaard. Het Kifid oordeelde dat [persoon01] te laat had geklaagd en dat hij niet-ontvankelijk was in zijn klacht.
In de procedure voor de kantonrechter heeft [persoon01] geëist dat Nationale Nederlanden alsnog € 11.073,60 aan hem zou betalen, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat [persoon01] niet-ontvankelijk was in zijn eis, omdat de kwestie al bindend was beslist door het Kifid. De kantonrechter heeft ook overwogen dat, zelfs als [persoon01] ontvankelijk zou zijn, er geen rechtsgrond zou zijn voor de gevorderde betaling. De proceskosten zijn toegewezen aan Nationale Nederlanden, en de proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.