ECLI:NL:RBROT:2022:9937

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
C/10/631735 / HA ZA 22-29
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling en vernietiging van de Buy-Out Overeenkomst in het kader van samenwerking bij Covid-testcentrum op Aruba

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Inter Pharma B.V. en twee gedaagden, die betrokken waren bij de exploitatie van een Covid-testcentrum op Aruba. Inter Pharma vorderde een bedrag van € 750.000,00 als voorschot en de overhandiging van de volledige administratie, terwijl de gedaagden in reconventie de vernietiging van de Buy-Out Overeenkomst vorderden, die op grond van dwaling was gesloten. De rechtbank oordeelde dat de schriftelijke samenwerkingsovereenkomst niet voldoende was onderbouwd door Inter Pharma, waardoor de vorderingen in conventie werden afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden hadden gedwaald bij het aangaan van de Buy-Out Overeenkomst, omdat zij in de veronderstelling verkeerden dat Inter Pharma investeringen had gedaan in het testcentrum. De rechtbank verklaarde de Buy-Out Overeenkomst rechtsgeldig vernietigd en veroordeelde Inter Pharma tot terugbetaling van € 80.185,00 aan de gedaagden, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd Inter Pharma veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/631735 / HA ZA 22-29
Vonnis van 16 november 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTER PHARMA B.V.,
gevestigd te Leiden,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.K. Ramdas (onttrokken),
tegen

1..[gedaagde01] ,

wonende te [woonplaats01] (Aruba),
2. de vennootschap naar het recht van haar vestiging
[gedaagde02], handelend onder de naam
[handelsnaam01],
gevestigd te [vestigingsplaats01] (Aruba),
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. R.P.J.L. Tjittes te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna Inter Pharma, [gedaagde03] en [gedaagde02] genoemd worden. Gedaagden in conventie, eisers in reconventie zullen gezamenlijk [gedaagden01] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie met producties,
  • de brief van de rechtbank van 15 maart 2022, met een oproep voor een mondelinge behandeling op 9 mei 2022,
  • de brief van de rechtbank van 22 april 2022, met een zittingsagenda voor de mondelinge behandeling,
  • de akte overlegging aanvullende producties van [gedaagden01] , met producties,
  • de akte houdende wijziging eis, tevens overlegging nadere productie van [gedaagden01] , met een productie,
  • het B-formulier van mr. Ramdas van 3 mei 2022, waarmee hij zich onttrekt als advocaat van Inter Pharma en verzoekt om aanhouding van de mondelinge behandeling teneinde Inter Pharma in de gelegenheid te stellen een nieuwe advocaat te zoeken,
  • de brief van mr. Tjittes van 4 mei 2022, met een bezwaar tegen de verzochte aanhouding van de mondelinge behandeling,
  • de e-mail van de rechtbank van 4 mei 2022, met de beslissing dat de mondelinge behandeling niet doorgaat en dat de zaak wordt verwezen naar de rolzitting van 18 mei 2022 om Inter Pharma in de gelegenheid te stellen een nieuwe advocaat aan te zoeken die zich namens haar in de procedure kan stellen,
  • de aantekening op de rol van 18 mei 2022 dat zich voor Inter Pharma geen advocaat heeft gesteld,
  • het B-formulier van mr. Tjittes van 31 mei 2022, met het verzoek om een mondelinge behandeling te bepalen,
  • de brief van de rechtbank van 5 juli 2022, met een oproep voor een mondelinge behandeling op 29 september 2022,
  • de akte houdende overlegging nadere productie van [gedaagden01] , met een productie,
  • de mondelinge behandeling van 29 september 2022 en de daarbij overgelegde spreekaantekeningen van [gedaagden01] ,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 september 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2 ..De feiten

2.1.
Inter Pharma is een groothandel in medische producten.
2.2.
[gedaagde03] is huisarts. Hij exploiteert in [plaats01] (Aruba) een huisartsenpraktijk binnen de door hem gecontroleerde vennootschap [gedaagde02] .
2.3.
Op 2 februari 2021 is in Hotel La Cabana in Oranjestad het testcentrum met de naam Covid Test Center Aruba geopend (hierna: het testcentrum). De voor het testcentrum benodigde antigeentests zijn door Inter Pharma aan [gedaagde02] geleverd. De voor deze leveringen door Inter Pharma gestuurde facturen zijn door [gedaagde02] betaald.
2.4.
In een telefoongesprek op 6 mei 2021 met (onder meer) [gedaagde03] is namens Inter Pharma gezegd dat zij een bedrag van € 15.000,00 in het testcentrum heeft geïnvesteerd.
2.5.
In een brief van 2 juni 2021 van [gedaagde02] aan Inter Pharma staat, voor zover van belang, het volgende:
“Zoals reeds bekend willen alle partijen e.e.a. kortsluiten en afhandelen met betrekking tot de financiële vergoeding tussen [handelsnaam01] en Intherpharma Nederland.
De reeds voorgestelde opties waren als volgt.
1.
Een winstdeling van 30% voor Interpharma zo lang de testcentra's actief zijn voor de COVID-testen.
Op deze datum is dit circa € 45.000. Hiernaast zal een eenmalige betaling plaatsvinden van € 15.000, voor gedane investeringen.
2.
Een "buy-out" voor een bedrag van € 125.000 (hier zit ook de gedane investering van €15.000 bij). Er zal direct een betaling € 60.000 plaatsvinden. De overige € 65.000 zal in een periode van maximaal 2 maanden worden overgeschreven met de voorwaarde dat testen op Aruba nog noodzakelijk is.
In beide gevallen zal betaling door [handelsnaam01] plaatsvinden nadat er een factuur voor
een overeengekomen bedrag is ontvangen.
Gaarne ontvangen we een schriftelijke bevestiging van de gemaakte keuze binnen 14 dagen.”
2.6.
Op 5 juni 2021 stuurt Inter Pharma twee facturen aan [gedaagde02] . Inter Pharma stuurt een eerste factuur voor een bedrag van € 80.185,00 (hierna: de eerste factuur) en een tweede factuur voor een bedrag van € 44.813,50 (hierna: de tweede factuur).
2.7.
[gedaagde02] heeft de eerste factuur op 8 juni 2021 en op 9 juni 2021 in twee deelbetalingen van € 40.092,50 betaald. [gedaagde02] heeft de tweede factuur niet betaald.
2.8.
In een brief van 4 januari 2022 aan Inter Pharma heeft de advocaat van [gedaagden01] de overeenkomst met Inter Pharma ten aanzien van de buy-out en de kostenvergoeding (hierna: Buy-Out Overeenkomst) vernietigd op grond van dwaling. Inter Pharma is daarbij gesommeerd tot terugbetaling van het bedrag van € 80.185,00. Inter Pharma heeft aan deze sommatie geen gehoor gegeven.

3..Het geschil in conventie

3.1.
Inter Pharma vordert -samengevat- dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, (1) [gedaagden01] veroordeelt om bij wijze van voorschot binnen één week na de datum van het vonnis aan haar te betalen een bedrag van € 750.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van verschuldigdheid tot de dag van algehele betaling, (2) [gedaagden01] beveelt om aan haar binnen acht dagen na het vonnis de volledige administratie over te leggen, alsook informatie te verschaffen met betrekking tot de (behaalde) omzet, gemaakte kosten, zijnde inkoop-, huisvesting- en personeelskosten, op verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van € 10.000,00 per dag dat [gedaagden01] daarmee in gebreke blijven, met een maximum van € 300.000,00, (3) [gedaagden01] veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Inter Pharma legt aan haar vorderingen ten grondslag dat partijen op 1 februari 2021 een schriftelijke samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten met betrekking tot het opzetten en exploiteren van een Covid-testcentrum op Aruba (hierna: de schriftelijke samenwerkingsovereenkomst). Op grond van de schriftelijke samenwerkingsovereenkomst heeft Inter Pharma recht op 50% van de winst. Naar mededeling van [gedaagde03] is er tot 1 september 2021 een winst van € 1.500.000,00 gerealiseerd, zodat Inter Pharma recht heeft op 50% van dat bedrag. Omdat [gedaagden01] weigeren om inzicht te geven in de administratie, vordert Inter Pharma ook overlegging van de administratie.
3.3.
[gedaagden01] voeren verweer. Hun conclusie strekt tot afwijzing van de vorderingen van Inter Pharma, met - na zo door de rechtbank begrepen eiswijziging - veroordeling van Inter Pharma in de daadwerkelijk door [gedaagden01] gemaakte proceskosten, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, en de nakosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
[eisers] vorderen, na eiswijziging, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
voor recht verklaart dat de Buy-Out Overeenkomst bij brief van 4 januari 2022 rechtsgeldig buitengerechtelijk is vernietigd op grond van dwaling,
Inter Pharma veroordeelt tot terugbetaling aan [eiser01] van het bedrag van € 80.185,00, uiterlijk binnen zeven dagen na de datum van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de data van betaling van dit bedrag aan Inter Pharma, zijnde 8 juni (naar de rechtbank begrijpt: 2021) ten aanzien van het bedrag van € 40.092,50 en 9 juni 2021 ten aanzien van het bedrag van € 40.092,50, tot de dag van volledige betaling,
subsidiair:
3. de Buy-Out Overeenkomst vernietigt op grond van bedrog,
4. Inter Pharma veroordeelt tot terugbetaling aan [eiser01] van het bedrag van € 80.185,00, uiterlijk binnen 7 dagen na de datum van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de data van betaling van dit bedrag aan Inter Pharma, zijnde 8 juni (naar de rechtbank begrijpt: 2021) ten aanzien van het bedrag van € 40.092,50 en 9 juni 2021 ten aanzien van het bedrag van € 40.092,50, tot de dag van volledige betaling,
primair en subsidiair:
5) Inter Pharma veroordeelt in de daadwerkelijk door [eisers] gemaakte kosten, maar uitsluitend voor zover deze kosten betrekking hebben op de onderhavige vordering, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
4.2.
[eisers] leggen aan hun primaire vorderingen ten grondslag dat zij hebben gedwaald bij het aangaan van de Buy-Out Overeenkomst. Door de onjuiste inlichting van Inter Pharma verkeerden zij in de onjuiste veronderstelling dat Inter Pharma investeringen had gedaan in het testcentrum, waardoor zij de Buy-Out Overeenkomst sloten. Zij hebben de Buy-Out Overeenkomst op grond van dwaling buitengerechtelijk vernietigd. Aan hun subsidiaire vorderingen leggen [eisers] ten grondslag dat zij door Inter Pharma zijn bedrogen bij het aangaan van de Buy-Out Overeenkomst. Als gevolg van de opzettelijk onjuiste inlichting door Inter Pharma dat zij in het testcentrum had geïnvesteerd waren zij immers bereid om de Buy-Out Overeenkomst te sluiten. Om die reden moet de Buy-Out Overeenkomst worden vernietigd. Vanwege de (buitengerechtelijke) vernietiging van de Buy-Out Overeenkomst, op de primaire of subsidiaire grondslag, is de eerste factuur onverschuldigd betaald door [eiser01] en moet Inter Pharma het bedrag van € 80.185,00 terugbetalen aan [eiser01] .
4.3.
Doordat mr. Ramdas zich als advocaat voor Inter Pharma heeft onttrokken en zich geen nieuwe advocaat voor Inter Pharma in de procedure heeft gesteld, heeft Inter Pharma geen verweer gevoerd tegen de vorderingen van [eisers] Bij de mondelinge behandeling heeft de aanwezige vertegenwoordiger van Inter Pharma, de heer [naam01] (hierna: [naam01] ), wel vragen beantwoord van de rechtbank over de feitelijke gang van zaken, die de grondslag vormt voor de vorderingen van [eisers]
4.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

5..De beoordeling

5.1.
Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen die vorderingen hierna gezamenlijk worden besproken.
Rechtsmacht
5.2.
Omdat beide gedaagden woonachtig c.q. gevestigd zijn op Aruba en daarmee sprake is van een zaak met een interregionaal karakter, moet allereest de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen.
In conventie
5.3.
Geschreven regels van interregionaal privaatrecht van het Koninkrijk ontbreken, zodat de rechtbank voor wat betreft haar rechtsmacht naar analogie aansluiting zal zoeken bij de regeling van de internationale bevoegdheid van de artikelen 1-14 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). Als er op grond van de artikelen 2 tot en met 8 Rv geen rechtsmacht van de Nederlandse rechter is vast te stellen, komt hem niettemin rechtsmacht toe als het een rechtsbetrekking betreft die ter vrije bepaling van partijen staat en de gedaagde in de procedure is verschenen niet uitsluitend of mede met als doel om de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te betwisten (stilzwijgende forumkeuze; artikel 9 aanhef en onder a. Rv). Daarvan is in deze zaak sprake. [gedaagden01] zijn in de procedure verschenen en hebben niet betwist dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Dat betekent dat de Nederlandse rechter in conventie rechtsmacht toekomt.
In reconventie:
5.4.
Als de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in conventie is vastgesteld, komt de Nederlandse rechter in reconventie rechtsmacht toe op grond van artikel 7 lid 2 Rv, tenzij er tussen de vorderingen in conventie en reconventie onvoldoende samenhang bestaat. De rechtbank stelt vast dat deze uitzondering zich niet voordoet, zodat de Nederlandse rechter ook in reconventie rechtsmacht toekomt.
Toepasselijk recht
In conventie:
5.5.
Inter Pharma legt de schriftelijke samenwerkingsovereenkomst ten grondslag aan haar vorderingen. In artikel 11 van de schriftelijke samenwerkingsovereenkomst is bepaald dat op deze overeenkomst uitsluitend Nederlands recht van toepassing is. [gedaagden01] betwisten het bestaan van de schriftelijke samenwerkingsovereenkomst. Omdat geschreven regels van interregionaal privaatrecht van het Koninkrijk ontbreken, past de rechtbank analoog de regeling van de Rome I Verordening (nr. 593/2008, hierna: Rome I) toe. Op grond van artikel 3 lid 5 Rome I in verbinding met artikel 10 lid 1 Rome I is het recht van de betwiste rechtskeuze (hier dus: artikel 11 van de schriftelijke samenwerkingsovereenkomst) van toepassing op de beoordeling van de vraag naar het bestaan en de geldigheid van de schriftelijke samenwerkingsovereenkomst. Op de vorderingen van Inter Pharma is dus Nederlands recht van toepassing. Dat is tussen partijen ook niet in geschil.
5.6.
De vordering van [gedaagden01] tot betaling van de daadwerkelijke proceskosten is gegrond op misbruik van procesrecht althans onrechtmatige daad. Op die vordering is (analoog) op grond van artikel 4 lid 1 Rome II het recht van toepassing van het land waar de schade zich voordoet. Aangezien [gedaagden01] de gestelde schade in hun vermogen lijden en zij woonachtig en gevestigd zijn op Aruba, is op deze vordering Arubaans recht van toepassing.
In reconventie:
5.7.
[eisers] gronden hun vorderingen op onverschuldigde betaling. Vanwege het ontbreken van een geschreven regel van interregionaal privaatrecht past de rechtbank analoog de regeling toe van de Rome II Verordening (nr. 864/2007, hierna: Rome II). Op grond van artikel 10 lid 1 Rome II wordt de niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit ongerechtvaardigde verrijking waaronder begrepen onverschuldigde betaling, en die tevens verband houdt met een bestaande, nauw met die ongerechtvaardigde verrijking samenhangende betrekking tussen partijen zoals een overeenkomst of onrechtmatige daad, beheerst door het recht dat op die rechtsbetrekking van toepassing is. Deze bepaling ziet ook op vernietigde overeenkomsten, zoals in deze zaak de Buy-Out Overeenkomst (vgl. Asser/Kramer & Verhagen 10-III 2022/1154). Op grond van (analoog) artikel 4 lid 2 Rome I wordt een overeenkomst beheerst door het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten, haar gewone verblijfplaats heeft. In deze zaak is de kenmerkende prestatie onder de Buy-Out Overeenkomst de betaling van een geldbedrag door [eiser01] . Omdat zij gevestigd is op Aruba, is dus Arubaans recht van toepassing op de vorderingen van [eisers]
5.8.
Voor de vordering van [eisers] tot betaling van de daadwerkelijke proceskosten geldt hetzelfde als hiervoor in randnummer 5.6 is overwogen. Op deze vordering is Arubaans recht van toepassing.
De samenwerking tussen partijen
5.9.
De rechtbank komt daarmee toe aan de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen. Inter Pharma legt de schriftelijke samenwerkingsovereenkomst ten grondslag aan haar vorderingen in conventie.
5.10.
[eisers] betwisten dat de handtekening onder de schriftelijke samenwerkingsovereenkomst van [eiser02] is. De paraaf die [eiser02] gebruikt is vervalst of gekopieerd en onder de samenwerkingsovereenkomst gezet. Voor ondertekening van officiële documenten zou [eiser02] zijn officiële handtekening gebruiken, waarin zijn hele naam te lezen is. [eisers] voeren aan dat zij de schriftelijke samenwerkingsovereenkomst nooit gezien hadden totdat de dagvaarding aan hen betekend werd. Zij betwisten daarnaast gemotiveerd de vermeende inhoud van de schriftelijke samenwerkingsovereenkomst. Over de samenwerking tussen partijen voeren zij het volgende aan.
5.10.1.
Op 31 december 2020 heeft [eiser02] tijdens oud en nieuw [naam02] (hierna: [naam02] ) ontmoet. [naam02] had het idee om op Aruba een Covid-testcentrum te openen. In januari 2021 is [eiser02] met [naam02] en met [naam03] (hierna: [naam03] ) een samenwerking aangegaan voor het oprichten van een testcentrum. Op 2 februari 2021 is het testcentrum geopend. [eiser02] , [naam02] en [naam03] spraken af dat zij ieder een derde deel van de winst van het testcentrum zouden ontvangen. De benodigde antigeentests werden door [eiser01] gekocht van Inter Pharma.
5.10.2.
Na de opening van het testcentrum heeft [naam02] aan [eiser02] en [naam03] meegedeeld dat Inter Pharma in het testcentrum heeft geïnvesteerd (in de website, de ontwikkeling van software, kantoorartikelen en posters). [naam02] deelde mee dat hij met Inter Pharma had afgesproken dat zij 25% van de winst van het testcentrum zou krijgen. Onder de voorwaarde dat een onderbouwd overzicht van de investering door Inter Pharma zou worden verstrekt, hebben [eiser02] en [naam03] hiermee ingestemd.
5.10.3.
Op 6 mei 2021 heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen Inter Pharma (de heren [naam04] en [naam05] ) en [eiser02] , [naam02] en [naam03] . Tijdens dit telefoongesprek hebben [naam04] en [naam05] gezegd dat Inter Pharma een bedrag van € 15.000,00 in het testcentrum heeft geïnvesteerd (zie randnummer 2.4). Ondanks herhaalde verzoeken is er geen onderbouwing van dit bedrag ontvangen.
5.10.4.
Met de hiervoor in randnummer 2.5 geciteerde brief van 2 juni 2021 heeft [eiser01] aan Inter Pharma twee opties voorgelegd voor de financiële afwikkeling van de samenwerking tussen partijen. De tweede optie hield in een door [eiser01] aan Inter Pharma te betalen “buy-out” voor een bedrag van € 125.000,00, in welk bedrag ook het bedrag van € 15.000,00 voor gedane investeringen was verdisconteerd. Inter Pharma heeft deze buy-out optie geaccepteerd doordat zij op 5 juni 2021 twee facturen stuurde (vgl. randnummers 2.6), voor een bedrag van bij elkaar opgeteld € 124.998,50. Daarmee is tussen partijen de Buy-Out Overeenkomst tot stand gekomen.
5.10.5.
Op 10 juni 2021, dus enkele dagen nadat [eiser01] de eerste factuur aan Inter Pharma heeft betaald, heeft [naam02] aan [eiser02] verteld dat Inter Pharma helemaal geen investeringen in het testcentrum heeft gedaan. Om die reden heeft [eiser01] de tweede factuur niet betaald.
5.10.6.
Nadat Inter Pharma op 7 oktober 2021 de dagvaarding voor deze procedure aan hen heeft laten betekenen, hebben [eisers] de Buy-Out Overeenkomst bij brief van 4 januari 2022 vernietigd op grond van dwaling (randnummer 2.8).
5.11.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.12.
De door [eisers] geschetste feitelijke gang van zaken over de samenwerking tussen partijen, zoals hiervoor weergegeven in randnummers 5.10.1-5.10.6., is door Inter Pharma niet betwist. Bij de mondelinge behandeling heeft [naam01] verklaard dat hij Inter Pharma in maart 2021 heeft overgenomen, dat de samenwerking tussen partijen er toen al was en dat [naam02] alles namens Inter Pharma heeft geregeld. [naam01] heeft verder verklaard dat hij heeft meegeluisterd met het telefoongesprek van 6 mei 2021 (randnummers 2.4 en 5.10.3), waarin namens Inter Pharma is aangegeven dat Inter Pharma € 15.000,00 in het testcentrum heeft geïnvesteerd. [naam01] heeft desgevraagd bevestigd dat Inter Pharma akkoord is gegaan met de door [eiser02] voorgestelde tweede optie uit de brief van 2 juni 2021, doordat zij twee facturen heeft gestuurd die optellen tot een bedrag van nagenoeg € 125.000,00 dat in optie twee als ‘buy-out” is genoemd. [naam01] heeft ten slotte bevestigd dat [naam02] tegen [eiser02] heeft gezegd dat er nooit door Inter Pharma is geïnvesteerd (vgl. randnummer 5.10.5). Dit deed [naam02] , aldus [naam01] , omdat er onenigheid tussen [naam02] en Inter Pharma was ontstaan. Inter Pharma heeft nooit gezegd dat er geen investeringen zijn gedaan.
5.13.
De rechtbank overweegt als volgt. [eisers] hebben gemotiveerd betwist dat zij de schriftelijke samenwerkingsovereenkomst waarop Inter Pharma zich beroept hebben gesloten met Inter Pharma. [eisers] hebben ter onderbouwing van deze betwisting tevens aangevoerd hoe de samenwerking tussen partijen wel tot stand zou zijn gekomen en is vorm gegeven. Inter Pharma heeft na deze gemotiveerde betwisting slechts volhardt in haar verwijzing naar de schriftelijke samenwerkingsovereenkomst als grondslag voor haar vorderingen. Het lag op de weg van Inter Pharma om feiten en omstandigheden aan te voeren op basis waarvan kan worden vastgesteld dat [eisers] en Inter Pharma de schriftelijke samenwerkingsovereenkomst daadwerkelijk hebben gesloten en de lezing van [eisers] ten aanzien van de inhoud van de samenwerkingsafspraken niet klopten. Door dat na te laten heeft Inter Pharma haar stellingen onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd en daarmee haar vorderingen onvoldoende feitelijk onderbouwd. Inter Pharma heeft daarmee niet voldaan aan de op haar rustende stelplicht. Dat betekent dat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. De rechtbank zal de vorderingen van Inter Pharma in conventie afwijzen.
Moet Inter Pharma terugbetalen?
5.14.
De centrale vraag die vervolgens beantwoord moet worden is de vraag of Inter Pharma verplicht is om het door [eiser01] aan haar betaalde bedrag van € 80.185,00 terug te betalen, zoals [eisers] in reconventie vorderen. Voor beantwoording van die vraag zal de rechtbank moeten beoordelen of [eisers] hebben gedwaald ten aanzien van het aangaan van de Buy-Out Overeenkomst omdat zij in de onjuiste veronderstelling verkeerden dat Inter Pharma investeringen had gedaan ten behoeve van de oprichting van het testcentrum.
5.15.
Ter onderbouwing van hun vorderingen voeren [eisers] het volgende aan. Inter Pharma heeft vanaf februari 2021 gesteld dat zij investeringen had gedaan. Die stelling specificeerde zij in het telefoongesprek op 6 mei 2021 (randnummer 2.4 en 5.10.3), waarin zij het bedrag van € 15.000,00 noemde. [eisers] waren alleen bereid om het aanbod in de brief van 2 juni 2021 te doen omdat zij in de veronderstelling verkeerden dat Inter Pharma deze investering had gedaan. Er bestond voor hen ook geen andere reden om de Buy-Out Overeenkomst te sluiten. De veronderstelling bleek onjuist te zijn. Er is geen sprake van een uitsluitend toekomstige omstandigheid, omdat de vermeende investeringen op het moment van het sluiten van de Buy-Out Overeenkomst al gedaan zouden zijn. [eisers] hebben de Buy-Out Overeenkomst wegens dwaling vernietigd, hetgeen betekent dat het aan Inter Pharma betaalde bedrag onverschuldigd is betaald.
5.16.
Door Inter Pharma is in reconventie geen verweer gevoerd.
5.17.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 6:228 Burgerlijk Wetboek van Aruba (hierna: BWA) gaat over dwaling. Op grond van artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder a. BWA is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar als de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten. De vernietiging kan niet worden gegrond op een dwaling die uitsluitend een toekomstige omstandigheid betreft of die voor rekening van de dwalende moet blijven (artikel 6:228 lid 2 BWA). De rechtbank is van oordeel dat [eisers] hebben gedwaald bij het aangaan van de Buy-Out overeenkomst. De motivering van dit oordeel is als volgt.
5.17.1.
Zoals hiervoor in randnummer 5.12 is overwogen, heeft [naam01] bij de mondelinge behandeling namens Inter Pharma bevestigd dat de Buy-Out Overeenkomst tot stand is gekomen. Ook heeft hij bevestigd dat Inter Pharma in het telefoongesprek van 6 mei 2021 heeft gezegd dat zij een bedrag van € 15.000,00 had geïnvesteerd. Dit bedrag is ook met zoveel woorden opgenomen in de brief van 2 juni 2021, waarmee [eisers] de twee opties voor de financiële afwikkeling tussen partijen aan Inter Pharma stuurde. Daarmee is voldoende komen vast te staan dat [eisers] alleen bereid waren om de Buy-Out Overeenkomst te sluiten omdat zij meenden dat Inter Pharma genoemd bedrag in het testcentrum had geïnvesteerd. Ten slotte is door [naam01] bevestigd dat [naam02] op 10 juni 2021, na het sluiten van de Buy-Out Overeenkomst, aan [eiser02] heeft meegedeeld dat Inter Pharma nooit in het testcentrum heeft geïnvesteerd.
5.17.2.
[naam01] heeft bij de mondelinge behandeling nog verklaard dat [naam02] deze uitspraak heeft gedaan nadat er tussen Inter Pharma en hem onenigheid is ontstaan. Volgens [naam01] is er door Inter Pharma wel geïnvesteerd, maar weet hij niet precies wat. De investeringen zijn voor zijn aantreden (in maart 2021) gedaan. Voor zover [naam01] weet, gaat het om (het mogelijk maken van ) de backoffice en een IT afdeling. Deze enkele verder niet onderbouwde verklaring van [naam01] ter zitting, die verder ook niet in een vorm van verweer is gevoerd, is onvoldoende ter betwisting van de stellingen van [eisers]
5.17.3.
Daarmee is komen vast te staan dat [eisers] bij het aangaan van de Buy-Out Overeenkomst uit zijn gegaan van de, later onjuist gebleken, mededeling van Inter Pharma dat zij € 15.000,00 in het testcentrum had geïnvesteerd en dat zij alleen om die reden bereid waren om de Buy-Out Overeenkomst te sluiten.
5.18.
Niet in geschil is dat de Buy-Out Overeenkomst op 4 januari 2022 door (de advocaat van) [eisers] op deze grond buitengerechtelijk is vernietigd. Daarmee staat vast dat de Buy-Out Overeenkomst al vanaf het moment van het aangaan ervan nietig is geweest (artikel 3:53 lid 1 BWA). Als er op grond van een later vernietigde overeenkomst is gepresteerd, dan is sprake van een onverschuldigde betaling in de zin van artikel 6:203 BWA. In dit artikel staat dat degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, gerechtigd is dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen (lid 1). Betreft de onverschuldigde betaling een geldsom, dan strekt de vordering tot teruggave van een gelijk bedrag (lid 2).
5.19.
[eiser01] heeft op basis van de later vernietigde Buy-Out Overeenkomst een bedrag van € 80.185,00 aan Inter Pharma betaald. Nu er als gevolg van de vernietiging geen rechtsgrond voor deze betaling was, moet Inter Pharma dit bedrag aan [eiser01] terugbetalen. De rechtbank zal Inter Pharma daartoe in reconventie dan ook veroordelen, waarbij de rechtbank zal bepalen dat dit binnen veertien dagen (in plaats van de gevorderde zeven dagen) na de datum van het vonnis moet gebeuren.
Wettelijke rente
5.20.
[eiser01] vordert de wettelijke rente over het bedrag van € 80.185,00 vanaf de data van betaling, zijnde met ingang van 8 juni 2021 over een bedrag van € 40.092,50 en met ingang van 9 juni 2021 over een bedrag van € 40.092,50.
5.21.
De verplichting van Inter Pharma tot terugbetaling van het bedrag van € 80.185,00 is ontstaan op het moment dat zij dit bedrag heeft ontvangen, derhalve in genoemde twee gedeelten op 8 juni 2021 en 9 juni 2021. Volgens artikel 6:119 lid 1 BWA bestaat de schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. Op grond van artikel 6:82 lid 1 BWA treedt verzuim in wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor nakoming wordt gesteld en nakoming binnen deze termijn uitblijft. Inter Pharma is met de brief van 4 januari 2022 (randnummer 2.8) gesommeerd om het onverschuldigd aan haar betaalde bedrag binnen 7 dagen, derhalve uiterlijk op 11 januari 2022, terug te betalen. Nu zij aan deze sommatie geen gehoor heeft gegeven, is zij met ingang van 12 januari 2022 in verzuim. De wettelijke rente over het hele bedrag zal dan ook worden toegewezen met ingang van deze datum.
Verklaring voor recht?
5.22.
[eisers] hebben bij de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard dat zij belang hebben bij de gevorderde verklaring voor recht. Dat belang is volgens hen dat Inter Pharma geen nakoming van de Buy-Out Overeenkomst meer kan vorderen als de gevorderde verklaring voor recht wordt uitgesproken. Inter Pharma heeft tegen deze vordering geen verweer gevoerd.
5.23.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat de buitengerechtelijke vernietiging van de Buy-Out Overeenkomst rechtsgeldig is. De rechtbank zal de gevorderde verklaring voor recht toewijzen.
De (daadwerkelijke) proceskosten en de nakosten
5.24.
[eisers] vorderen zowel in conventie als (gedeeltelijk) in reconventie dat Inter Pharma wordt veroordeeld in de daadwerkelijke proceskosten. Aan deze vordering leggen zij het volgende ten grondslag. Inter Pharma heeft vorderingen ingesteld op grond van de vervalste schriftelijke samenwerkingsovereenkomst. Als gevolg daarvan zijn haar vorderingen evident ongegrond. Door die vorderingen toch in te stellen, maakt Inter Pharma misbruik van procesrecht althans handelt zij onrechtmatig. [eisers] begroten de werkelijke proceskosten tot en met de mondelinge behandeling op een bedrag van € 55.991,81. Ter onderbouwing van dit bedrag hebben zij een kostenoverzicht van hun advocaat in het geding gebracht. Inter Pharma heeft tegen deze vordering geen verweer gevoerd.
5.25.
De rechtbank overweegt als volgt. De maatstaf voor toewijzing van een vordering tot betaling van de daadwerkelijke proceskosten is de volgende. Deze vordering is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had moeten blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als de vordering van eiser is gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, NJ 2007/353, rov. 4.5). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. De Hoge Raad is ook het hoogste rechtsprekende college voor Arubaanse zaken, zodat de door hem geformuleerde maatstaf ook naar Arubaans recht toegepast dient te worden op deze vordering van [eisers]
5.26.
De rechtbank is van oordeel dat de hoge drempel voor toewijzing van de daadwerkelijk gemaakte kosten in deze zaak niet wordt gehaald. De motivering voor dit oordeel is als volgt.
5.26.1.
In deze procedure is niet komen vast te staan dat de schriftelijke samenwerkingsovereenkomst, waarop Inter Pharma haar vorderingen baseert, is vervalst. Vanwege het hiervoor in conventie gegeven oordeel is de rechtbank immers niet toegekomen aan de beoordeling van de vraag of de schriftelijke samenwerkingsovereenkomst wel of niet bestaat.
5.26.2.
De rechtbank betrekt daarbij ook dat [naam01] bij de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij Inter Pharma op 1 maart 2021 heeft overgenomen en dat de schriftelijke samenwerkingsovereenkomst al daarvoor door [naam02] namens Inter Pharma is aangegaan. Dat Inter Pharma er namens [eisers] (in de in randnummer 2.8 genoemde brief van hun advocaat van 4 januari 2022) op is gewezen dat de schriftelijke samenwerkingsovereenkomst is vervalst, maakt dat niet anders. Het zou wellicht logisch zijn geweest als deze mededeling Inter Pharma had aangezet tot het doen van nader onderzoek. Echter, voor een dergelijk onderzoek zou Inter Pharma zijn aangewezen op [naam02] , met wie er onenigheid is ontstaan. Dat Inter Pharma daardoor geen nader onderzoek heeft gedaan en zij dus niet heeft afgezien van het instellen van haar op de schriftelijke samenwerkingsovereenkomst gebaseerde vorderingen, acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden voorstelbaar.
5.26.3.
Dat betekent dat niet kan worden geconcludeerd dat Inter Pharma haar vorderingen heeft ingesteld op grond van feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. De vordering tot vergoeding van de daadwerkelijke proceskosten zal, zowel in conventie als in reconventie, worden afgewezen.
5.27.
Als de in conventie in het ongelijk gestelde partij zal Inter Pharma wel in de proceskosten worden veroordeeld volgens het toepasselijke liquidatietarief. Voor het toe te kennen bedrag aan salaris van de advocaat van [eisers] rekent de rechtbank 2 punten tegen het van toepassing zijnde tarief VII (€ 3.214 per punt). De rechtbank rekent 1 punt voor de dagvaarding en 1 punt voor de mondelinge behandeling. De kosten aan de zijde van [eisers] in conventie worden tot aan dit vonnis begroot op:
- griffierecht € 5.737,00
- salaris advocaat €
6.428,00(2,0 punten × tarief VII € 3.214,00)
Totaal € 12.165,00
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis.
5.28.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Inter Pharma ook in reconventie worden veroordeeld in de proceskosten volgens het toepasselijke liquidatietarief. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [eisers] op basis van het toegewezen bedrag op een bedrag aan salaris van haar advocaat van € 1.114,00 (2 punten x factor 0,5 x tarief IV € 1.114,00). De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis.
5.29.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853, rov. 2.3), leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissing hoeft te worden genomen over de in conventie en in reconventie gevorderde nakosten.

6..De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt Inter Pharma in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden01] tot aan dit vonnis heden begroot op € 12.165,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.4.
verklaart voor recht dat de Buy-Out Overeenkomst bij brief van 4 januari 2022 rechtsgeldig buitengerechtelijk is vernietigd op grond van dwaling,
6.5.
veroordeelt Inter Pharma om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 80.185,00, uiterlijk binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BWA over dit bedrag met ingang van 12 januari 2022 tot de dag van volledige betaling,
6.6.
veroordeelt Inter Pharma in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot aan dit vonnis begroot op € 1.114,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BWA over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.M.P. Cremers en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2022.
[1918/1582]