ECLI:NL:RBROT:2022:9956

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
9510578 \ CV EXPL 21-35540
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen met betwisting van een nadere betaaltermijn

In deze zaak vordert de eiseres, gevestigd in Purmerend, betaling van een factuur van € 19.057,50 door de gedaagde, die 1750 paar Medcare nitril handschoenen heeft besteld. De factuur, gedateerd op 6 juli 2021, had een vervaldatum van 7 juli 2021. De gedaagde heeft de betaling betwist en stelt dat er een nadere betaaltermijn is afgesproken, wat door de eiseres wordt ontkend. De procedure omvat verschillende processtukken, waaronder dagvaardingen en correspondentie tussen de partijen. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 maart 2022 zijn beide partijen gehoord, waarbij de gedaagde telefonisch aanwezig was.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde in verzuim is geraakt door de factuur niet tijdig te betalen. De gedaagde heeft geen juridische gevolgen verbonden aan haar klachten over de kwaliteit van de geleverde handschoenen en heeft niet aangetoond dat er een betalingsregeling was getroffen. De kantonrechter oordeelt dat de vordering van de eiseres toewijsbaar is, inclusief de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van in totaal € 20.023,08, inclusief proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9510578 \ CV EXPL 21-35540
datum uitspraak: 22 juli 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01]
vestigingsplaats: Purmerend,
eiseres,
gemachtigde: mr. N.P.O. Ruysch te Delft,
tegen
[gedaagde01]
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door [naam01] (eigenaar [gedaagde01] ).
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 19 oktober 2021, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • het vonnis van 17 januari 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte van [eiseres01] van 15 februari 2022, met bijlagen;
  • de e-mail van [gedaagde01] van 10 maart 2021, met bijlagen;
  • het proces-verbaal van de op 10 maart 2022 gehouden mondelinge behandeling;
  • de akte van [gedaagde01] van 30 maart 2022, met bijlagen;
  • de akte van [eiseres01] van 25 mei 2022.
1.2.
Op 10 maart 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.
Namens [eiseres01] is verschenen [naam02] (eigenaar [eiseres01] ), bijgestaan door de gemachtigde mr. N.P.O. Ruysch. [naam01] (eigenaar [gedaagde01] ) is telefonisch gehoord, omdat hij niet fysiek op de mondelinge behandeling aanwezig kon zijn.

2..De feiten

2.1.
[gedaagde01] heeft op 4 juli 2021 en op 6 juli 2021 in totaal 1750 paar Medcare nitril handschoenen bij [eiseres01] besteld.
2.2.
[eiseres01] heeft de kosten hiervan van € 19.057,50 bij factuur van 6 juli 2021 aan [gedaagde01] in rekening gebracht. De vervaldatum van de factuur is 7 juli 2021.
2.3.
In de periode 13 juli 2021 tot en met 23 augustus 2021 hebben [naam01] en [naam02] de onderstaande app berichten uitgewisseld:
[afbeelding whatsapp-bericht]
[afbeelding whatsapp-bericht]
2.4.
De gemachtigde van [eiseres01] heeft [naam01] bij brief van 25 augustus 2021 gesommeerd de factuur, verhoogd met de wettelijke handelsrente, voor 1 september 2021 te betalen.
2.5.
De gemachtigde van [eiseres01] heeft bij e-mail van 9 september 2021 om 15:59 het volgende aan [naam01] meegedeeld:
“(…)
Tot op heden hebben wij nog geen reactie van u ontvangen op de brief die is bijgevoegd of enige betaling ontvangen op onze derdenrekening. Middels deze weg verzoeken wij u nogmaals om over te gaan tot betaling danwel een schriftelijke reactie te overleggen.
Als wij na 15 september nog altijd geen reactie van u hebben ontvangen zullen wij juridische vervolgstappen ondernemen.
(…)”
2.6.
De gemachtigde van [eiseres01] heeft bij e-mail van 9 september 2021 om 16:52 het volgende aan [naam01] meegedeeld:
“Geachte heer [naam01] ,
Ik belde u zojuist op uw mobiele nummer. U bevestigde dat u de namens [eiseres01] door mij aan u gestuurde sommatie tot betaling van de openstaande factuur hebt ontvangen. U ontving zojuist ook nog een reminder op de gestuurde sommatie.
U gaf aan per email (vandaag nog) op de sommatie te zullen reageren. Ik gaf u mee dat u er goed aan doet daarbij heel concreet aan te geven wanneer de betaling wordt gedaan.
Blijft betaling en/of een concreet betalingsvoorstel uit dan zal eind komende week gedagvaard worden.
(…)”
2.7.
In een appbericht van 20 september 2021 om 9:22 vraagt [naam01] aan [naam02] of het mogelijk is met elkaar te bellen. Dit gesprek vindt later die dag plaats.
2.8.
Op 20 september 2021 om 12:49 uur zond de gemachtigde van [eiseres01] de volgende e-mail aan [gedaagde01] :
“ Van u kreeg ik ondanks de schriftelijke reminder op 9 september jl. en ondanks uw toezegging in mijn telefoongesprek aan u later dezelfde dag nog steeds geen inhoudelijke reactie op de sommatiebrief (nogmaals bijgevoegd).
Inmiddels zond u een whatsapp bericht aan [naam02] met het verzoek rechtstreeks met hem te bellen.
[naam02] geeft u aan dat hij akkoord is om nog een laatste maal rechtstreeks met u te communiceren. In het
door [naam02] aan mij getoonde eerdere whatsapp berichten staan ook door u gedane (en niet nagekomen)
toezeggingen. Het moge duidelijk zijn dat [naam02] verwacht dat u heel concreet zal zijn in het telefoongesprek en dat een eventuele nadere toezegging heel concreet zal moeten zijn. Bij gebreke van nakoming van een nadere toezegging zal de inmiddels al in gereedheid gebrachte incassodagvaarding ommegaand aan [gedaagde01] worden uitgebracht. Ik wacht nu even het bericht van [naam02] na het telefonisch overleg met u af. De kosten lopen inmiddels verder op.
(…)”
2.9.
Bij e-mail van 21 september 2021 schrijft [naam01] het volgende aan de gemachtigde van [eiseres01] :
“(…)
Geachte heer Ruysch,
Ik heb gisteren gesproken met [naam02] , en hem de situatie uitgelegd van het uitblijven van de
betaling. Er zijn een aantal redenen, deels de reden is dat mijn klanten ook nog niet hebben willen betalen,
vanwege een dispuut over de kwaliteit.
Ik heb met [naam02] afgesproken dat we dit zullen proberen nog verder op te lossen.
Los van bovenstaande, zal [gedaagde01] uiterlijk eind oktober of zoveel eerder als mogelijk zorg dragen voor betaling van het openstaande bedrag. De kosten die reeds gemaakt zijn door uw kantoor zullen ook worden betaald, wel verzoek ik u vriendelijk deze te matigen tot het daadwerkelijk aantal uren aan dit dossier.
(…)”
2.10.
De gemachtigde van [eiseres01] heeft bij brief van 28 september 2021 -voor zover hier relevant- het volgende aan [naam01] meegedeeld:
“(…)
Na aanleiding van onze vorige brief d.d. 25 augustus jl. en communicatie tussen partijen onderling zijn wij bereid om u een laatste aanbieding te doen om de zaak uit het gerechtelijk traject te houden.
Mijn cliënt is bereid om u tot en met 29 oktober 2021 te geven om de hoofdsom plus € 750,- aan juridisch gemaakte kosten te betalen, waarmee het totaal te betalen bedrag uitkomt op € 19.807,50. Cliënt zal daarmee afzien van een deel van de buitengerechtelijke incassokosten, alle wettelijke handelsrente en zelf instaan voor alle juridische kosten die nog gemaakt zijn en worden. Daartegenover staat wel dat u uiterlijk 6 oktober een eerste aanbetaling doet van € 5000,- op onze derdenrekening [iban_nummer01] t.n.v. [naam rekeninghouder01] met als omschrijving "eerste betaling factuur [eiseres01] 2021-0002 dossiernummer 20210476". Daarnaast accepteert u schriftelijk dat u persoonlijk in zal staan voor het restant van de vordering die mijn cliënt heeft op [gedaagde01].
Graag verneem ik uiterlijk op 1 oktober 2021 of u akkoord gaat met deze regeling. Mocht u niet akkoord gaan of betaling binnen de gestelde termijnen uitblijven, dan zal een incassodagvaarding aan u worden uitgebracht. Alsdan verhoogd de vordering aanzienlijk aangezien dan ook veroordeling van [gedaagde01] in de proceskosten zal worden gevorderd en cliënt alsnog op alle rentes en kosten aanspraak zal maken.
(…)”
2.11.
[eiseres01] heeft [gedaagde01] op 19 oktober 2021 gedagvaard.
2.12.
Op 19 oktober 2021 hebben [naam01] en [naam02] de volgende appberichten uitgewisseld:
[afbeelding whatsapp-bericht]

3..Het geschil

3.1.
[eiseres01] eist samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 19.057,50 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 7 juli 2021;
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 965,58 aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten met rente en nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[gedaagde01] baseert de eis op het volgende.
Zij legt nakoming van de betalingsverplichting die voortvloeit uit de tussen haar en [gedaagde01] gesloten koopovereenkomst(en) aan haar vordering ten grondslag.
[gedaagde01] heeft, ondanks daartoe te zijn aangemaand, de facturen waarbij de kosten voor de door [eiseres01] geleverde producten in rekening zijn gebracht niet betaald.
Aangezien [gedaagde01] in verzuim is, is zij op grond van artikel 6:119a BW de wettelijke handelsrente verschuldigd. De buitengerechtelijke kosten is [gedaagde01] verschuldigd op grond van artikel 6:96 BW.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan.
[gedaagde01] heeft in de maanden augustus 2021 en september 2021 over de kwaliteit van de handschoenen geklaagd. De handschoenen kleefden aan elkaar en scheurden snel.
[gedaagde01] heeft de producten met medeweten van [eiseres01] doorgeleverd aan een tweetal zorginstellingen en testlocaties. De betaling van de factuur van 6 juli 2021 zou feitelijk plaatsvinden nadat de eindgebruiker aan [gedaagde01] zou hebben betaald.
[naam01] en [naam02] hebben afgesproken dat [eiseres01] de klachten zou proberen op te lossen en dat het uiteindelijk te betalen bedrag (waarvan de hoogte afhankelijk was van de oplossing van de klachten) eind oktober 2021 betaald zou worden. Deze afspraak blijkt uit de e-mail van [naam01] aan de gemachtigde van [eiseres01] van 21 september 2021. [naam01] heeft deze e-mail op verzoek van [naam02] aan de gemachtigde van [eiseres01] gestuurd. [naam01] was dan ook verbaasd dat [gedaagde01] op 19 oktober 2021 een dagvaarding ontving.
[naam02] heeft toezeggingen richting [gedaagde01] gedaan, maar de gemachtigde van [eiseres01] deze afspraken doorkruist en zich gericht op volledige betaling van de vordering in plaats van het zoeken naar een oplossing voor het geschil.

4..De beoordeling

4.1.
Het geschil ziet op de vraag of [gedaagde01] de factuur van 6 juli 2021 van € 19.057,50, die betrekking heeft op de koop van 1750 dozen plastic handschoenen, aan [eiseres01] moet voldoen.
4.2.
[gedaagde01] stelt dat zij in de periode augustus 2021 / september 2021 klachten van haar klanten ontving over de kwaliteit van de handschoenen en dat zij dit aan [eiseres01] heeft teruggekoppeld. [gedaagde01] heeft in de onderhavige procedure geen juridische gevolgen aan deze stelling verbonden. Op de mondelinge behandeling heeft [naam01] namens [gedaagde01] desgevraagd meegedeeld dat [gedaagde01] de handschoenen aan [eiseres01] wil retourneren. Om dit te bewerkstelligen had [gedaagde01] de koopovereenkomst buitengerechtelijk moeten ontbinden of in deze procedure ontbinding van de koopovereenkomst moeten vorderen, zodat, indien die vordering toewijsbaar zou zijn, op partijen ongedaanmakingsverplichtingen zouden komen te rusten.
Dit heeft [gedaagde01] niet gedaan. Deze stelling kan [gedaagde01] dan ook niet baten.
4.3.
[gedaagde01] heeft verder geen inhoudelijk verweer tegen de verschuldigdheid van de factuur van 6 juli 2021 gevoerd. De gevorderde hoofdsom zal dan ook worden toegewezen.
4.4.
[gedaagde01] heeft verder aangevoerd dat zij met [eiseres01] heeft afgesproken dat de factuur pas betaald hoefde te worden als de eindgebruikers c.q. haar klanten aan haar hadden betaald. Daarnaast voert zij aan dat [naam01] op 20 september 2021 mondeling met [naam02] heeft afgesproken dat naar een oplossing voor de problemen over de kwaliteit van de handschoenen zou worden gezocht en dat het uiteindelijk te betalen bedrag eind oktober 2021 aan [eiseres01] betaald zou worden.
4.5.
De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde01] hiermee heeft willen aanvoeren dat de vordering op het moment van dagvaarden nog niet opeisbaar was, hetgeen, indien juist, gevolgen heeft voor de vordering tot vergoeding van de wettelijke rente en de proceskosten. Dit verweer treft geen doel. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.6.
Uit niets blijkt dat [gedaagde01] met [eiseres01] heeft afgesproken dat de factuur van 6 juli 2021 pas betaald hoefde te worden als de eindgebruikers aan [gedaagde01] hadden betaald. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt waaruit de juistheid van deze stelling blijkt. In tegendeel, uit de door [eiseres01] bij dagvaarding overgelegde appgesprekken blijkt juist dat [eiseres01] [gedaagde01] al sinds 13 juli 2021 vraagt om tot betaling van de factuur over te gaan en dat [gedaagde01] telkens toezegt te zullen gaan betalen. Zij refereert nergens naar de thans door haar gestelde betalingsregeling, wat wel voor de hand had gelegen indien deze was gemaakt. Het verweer van [gedaagde01] wordt op basis van voorgaande als onvoldoende onderbouwd verworpen. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
4.7.
[gedaagde01] heeft ter onderbouwing van de door haar gestelde afspraak met [naam02] verwezen naar de e-mail van [naam01] van 21 september 2021 en de appberichten tussen [naam01] en [naam02] van 19 oktober. Op de mondelinge behandeling heeft zij verzocht om nog nadere stukken in het geding te mogen brengen ter onderbouwing van de door haar gestelde afspraak. [gedaagde01] heeft die gelegenheid gekregen, maar heeft bij haar akte van 30 maart 2022, voor wat betreft de door haar gestelde afspraak, geen nieuwe stukken in het geding gebracht.
4.8.
De kantonrechter ziet in de e-mail van 21 september 2021 en het appbericht van 19 oktober 2021 geen onderbouwing voor de door [gedaagde01] gestelde afspraak met [naam02] . Het zijn slechts eenzijdige mededelingen vanuit [naam01] . Uit niets blijkt dat [naam02] hier actief bemoeienis mee heeft gehad.
4.9.
Ook de inhoud van de e-mail van 21 september 2021 komt niet overeen met de door [gedaagde01] gestelde afspraak. In de e-mail van 21 september 2021 staat immers ‘los van bovenstaande, zal [gedaagde01] uiterlijk eind oktober of zoveel eerder als mogelijk zorg dragen voorbetaling van het openstaande bedrag.’ Dit impliceert dat de factuur van 6 juli 2021 hoe dan ook uiterlijk 29 oktober 2021 betaald zou worden, los van een eventuele oplossing met betrekking tot de kwaliteit van de handschoenen.
4.10.
De op de e-mail van 21 september 2021 volgende correspondentie strookt ook niet met de stelling dat een afspraak met [naam02] is gemaakt. In de email van 28 september 2021 deelt de gemachtigde van DPG aan [gedaagde01] mee dat ‘haar client’, oftewel [naam02] bereid is om [gedaagde01] een laatste termijn te geven om tot betaling over te gaan onder de voorwaarde dat uiterlijk 6 oktober 2021 een eerste aanbetaling van € 5.000,- zal worden gedaan. Het had voor de hand gelegen dat, indien de door [gedaagde01] gestelde afspraak was gemaakt, [gedaagde01] daar in reactie op deze e-mail naar had verwezen. [gedaagde01] heeft, ondanks het uitdrukkelijke verzoek om uiterlijk op 1 oktober 2021 aan te geven of zij akkoord gaat met de in de e-mail van 28 september 2021 voorgestelde regeling, helemaal niet gereageerd en [eiseres01] pas na dagvaarding, op 19 oktober 2021, door middel van een appbericht aan [naam02] , met een niet nader omschreven afspraak geconfronteerd.
4.11.
Op basis van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde01] ook dit verweer tegenover de betwisting door [eiseres01] onvoldoende heeft onderbouwd. Ook hier wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
4.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat niet vast staat dat een nadere betaaltermijn is afgesproken. Dit betekent dat de factuur op 7 juli 2021 betaald had moeten worden en vanaf die datum opeisbaar was. Het stond [eiseres01] , toen [gedaagde01] ondanks haar sommaties, niet tot betaling over ging, vrij om op 19 oktober 2021 tot dagvaarding over te gaan.
4.13.
Nu [gedaagde01] de factuur van 6 juli 2021 niet op tijd heeft betaald is zij op grond van artikel 6:83 sub a BW in verzuim geraakt en sinds 8 juli 2021 de wettelijke handelsrente
ex artikel 6:119a BW verschuldigd geworden. Deze vordering zal eveneens worden toegewezen.
buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.14.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen.
proceskosten
4.15.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiseres01] tot vandaag vast op € 119,21 aan dagvaardingskosten, € 1.013,-- aan griffierecht en € 1.245,-- aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punt x € 498,-- tarief). Dit is totaal € 2.377,21. De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen. Ook de gevorderde nakosten worden toegewezen.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.16.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiseres01] te betalen € 20.023,08 (waarvan € 19.057,50 ziet op de hoofdsom en € 965,58 op de buitengerechtelijke incassokosten) met de wettelijke handels rente zoals bedoeld in artikel 119aBW over een bedrag van € 19.057,50 vanaf 8 juli 2021 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres01] vastgesteld op:
- € 1.132,21 aan verschotten;
- € 1.245,-- aan salaris voor de gemachtigde;
- beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
en indien [gedaagde01] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op begroot op € 120,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening.
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken.
426