ECLI:NL:RBROT:2023:10028

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
ROT 22/1608
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaard bezwaar tegen aanslag bedrijfsreinigingsrecht; afwijzing schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een paramedische praktijk, en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een aanslag bedrijfsreinigingsrecht van € 543,65 voor het belastingjaar 2021, welke door de verweerder op 15 februari 2022 niet-ontvankelijk was verklaard. Eiseres stelde dat de aanslag onterecht was opgelegd omdat zij een contract had met een particuliere afvalinzamelaar. De rechtbank oordeelde dat de verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard en vernietigde het bestreden besluit. De rechtbank besloot zelf in de zaak te voorzien en de aanslag te herroepen, waarbij de uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.

Daarnaast heeft de rechtbank de verzoeken om proceskostenvergoeding en schadevergoeding afgewezen. Eiseres had verzocht om schadevergoeding van € 2.000,- wegens onbehoorlijk bestuur, maar de rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij materiële of immateriële schade had geleden. De rechtbank concludeerde dat er geen schending van de hoorplicht was en dat de verzoeken om schadevergoeding niet konden worden toegewezen. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1608

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

(gemachtigde: [naam]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. van der Vlegel).

Inleiding

Bij aanslagbiljet van 31 maart 2021 heeft verweerder voor het object [adres] aan eiseres voor het belastingjaar 2021 een aanslag bedrijfsreinigingsrecht opgelegd van € 543,65 (inclusief BTW) (de aanslag).
Bij uitspraak op bezwaar van 15 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar hiertegen niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2023. Verschenen zijn: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres exploiteert een paramedische praktijk. Aan haar is een aanslag bedrijfsreinigingsrecht opgelegd. In bezwaar heeft eiseres gesteld dat deze aanslag ten onrechte aan haar is opgelegd omdat zij een contract heeft met een particuliere afvalinzamelaar waardoor zij geen bedrijfsreinigingsrecht verschuldigd is.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar omdat zij het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn van zes weken zou hebben ingediend. Daarnaast heeft verweerder de aanslag bedrijfsreinigingsrecht vernietigd op basis van een in bezwaar overgelegd contract dat eiseres met een wettelijk erkende afvalinzamelaar had gesloten. Verder heeft verweerder het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.
Ontvankelijkheid in bezwaar en de aanslag
3.1.
Tussen partijen staat niet langer ter discussie dat verweerder met het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is om die reden gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
3.2.
Op de zitting hebben partijen ermee ingestemd dat de rechtbank de zaak inhoudelijk behandelt en deze niet terugwijst naar verweerder. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit (ook) de aanslag heeft vernietigd. De rechtbank ziet daarom aanleiding zelf in de zaak te voorzien als bedoeld in artikel 8:72, derde lid onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door de aanslag te vernietigen en te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Ten aanzien van de overige gronden overweegt de rechtbank als volgt.
Hoorplicht
4.1.
Eiseres stelt dat zij in bezwaar ten onrechte niet is gehoord. Op de zitting heeft eiseres e-mails overgelegd waaruit blijkt dat zij om een hoorzitting heeft gevraagd.
4.2.
Op grond artikel 7:2 van de Awb stelt een bestuursorgaan, voordat het op bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid om te worden gehoord. Op grond van artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet in samenhang met artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, wordt een belanghebbende in afwijking van artikel 7:2 van de Awb, gehoord op zijn verzoek. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder e, van de Awb mag verweerder van het horen afzien als aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder van het horen mogen afzien. Met het bestreden besluit heeft verweerder (ook) de aanslag vernietigd, waarmee hij volledig tegemoet is gekomen aan het bezwaar van eiseres dat de aanslag bedrijfsreinigingsrecht ten onrechte was opgelegd. Dat verweerder het verzoek om proceskostenvergoeding in het bestreden besluit heeft afgewezen, maakt dit niet anders. Het verzoek om proceskostenvergoeding is een bijkomend verzoek, waarover verweerder niet verplicht was eiseres te horen. Ook wanneer verweerder voornemens is om een bijkomend verzoek om proceskostenvergoeding af te wijzen, bestaat geen verplichting te horen. [1] Van een schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
Proceskostenvergoeding
5.1.
Eiseres heeft tijdens de bezwaarfase en in beroep verzocht om een (werkelijke) kostenvergoeding overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) in verband met door een derde verleende beroepsmatige rechtsbijstand. Eiseres heeft zich in bezwaar en in beroep laten vertegenwoordigen door haar echtgenoot.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat de genoemde familierelatie niet belet dat de echtgenoot als derde wordt aangemerkt. Die familierelatie hoeft ook niet aan het beroepsmatige karakter van de verleende rechtsbijstand in de weg te staan, met dien verstande dat als de rechtsbijstand wordt verleend door een persoon die behoort tot het huishouden van belanghebbende in beginsel moet worden aangenomen dat deze niet op zakelijke basis is verleend en daarom niet kan gelden als beroepsmatig verleend. [2] De rechtbank stelt vast dat eiseres en haar gemachtigde tot hetzelfde huishouden behoren omdat zij gehuwd zijn, op hetzelfde adres wonen en niet gesteld of gebleken is dat zij van tafel en bed zijn gescheiden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de door haar echtgenoot verleende rechtsbijstand op zakelijke basis heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft, zonder nadere onderbouwing, niet aannemelijk gemaakt dat op haar een verplichting rust of zal komen te rusten om kosten ter zake van de verleende rechtsbijstand te voldoen. Dat de rechtsbijstand is verleend door tussenkomst van de eenmanszaak MKB juristen van [naam] maakt dit niet anders. Van “kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand” als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb die voor vergoeding in aanmerking komen, is daarom geen sprake.
Verzoeken om schadevergoeding
6.1.
Eiseres vordert van verweerder een schadevergoeding van € 2.000,- omdat volgens haar sprake is van onbehoorlijk bestuur door verweerder. Zij stelt daartoe dat verweerder het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en ten onrechte geen navraag heeft gedaan naar de reden van de vermeende termijnoverschrijding. Ook heeft verweerder verzuimd alle voor de zaak van belang zijnde stukken over te leggen, te weten de e-mails waarin eiseres vraagt om te worden gehoord.
6.2.
Artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit of een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit. Artikel 8:90, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het verzoek schriftelijk wordt ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het schadeveroorzakende besluit. Dat kan op grond van artikel 8:91, eerste lid, van de Awb ook gedurende het beroep tegen het schadeveroorzakende besluit.
6.3.
Volgens vaste jurisprudentie is met de vernietiging door de rechter van een besluit de onrechtmatigheid van dat besluit gegeven. [3] Dat betekent dat met de vernietiging van het bestreden besluit de onrechtmatigheid daarvan vaststaat. De rechtbank vindt dat eiseres haar schade, in het licht van de gemotiveerde betwisting van verweerder, onvoldoende heeft gesteld. Verweerder heeft met het bestreden besluit (ook) de aanslag bedrijfsreinigingsrecht vernietigd en eiseres heeft verder niet gesteld dat zij materiële schade heeft geleden. Voor zover eiseres bedoeld heeft te stellen (ook) immateriële schade te hebben geleden, zoekt de rechtbank aansluiting bij artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft een benadeelde overeenkomstig dit artikel recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De wetgever heeft daarbij het oog gehad op ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer alsook op andere persoonlijkheidsrechten van de betrokkene. In het licht hiervan is de enkele stelling van eiseres dat zij stress heeft ondervonden en dat verweerder haar gemachtigde zou hebben gediskwalificeerd door hem niet als professioneel gemachtigde aan te merken onvoldoende voor vergoeding van immateriële schade. Gelet hierop heeft eiseres niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast. Al om die reden dient het verzoek om vergoeding van de gestelde schade te worden afgewezen.
6.4.
Gelet op overweging 6.3., komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de stelling van eiseres dat de handelwijze van verweerder is aan te merken als onbehoorlijk bestuur.
7.1.
Eiseres verzoekt om een immateriële schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.
7.2.
In zijn arrest van 2 september 2022 [4] heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de immateriële schade die bij overschrijding van de redelijke termijn voor berechting voor vergoeding in aanmerking komt, gelegen is in de spanning en frustratie die een belastingplichtige ondervindt als gevolg van het geschil over de belastingheffing dat hem en de inspecteur verdeeld houdt (de hoofdzaak). Die door de belastingplichtige ondervonden spanning en frustratie moeten worden geacht ten einde te zijn gekomen na een uitspraak waarmee dit geschil is beslecht.
7.3.
Verweerder heeft het bezwaarschrift op 17 mei 2021 ontvangen. Met het bestreden besluit van 15 februari 2022 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en de aanslag vernietigd. Aan de door eiseres ondervonden spanning en frustratie moet daarom worden geacht op 15 februari 2022 een einde te zijn gekomen. Dat betekent dat de redelijke termijn van twee jaren niet is overschreden. Dat verweerder in het bestreden besluit de proceskosten in bezwaar niet heeft toegewezen, zoals eiseres stelt, leidt niet tot een ander oordeel. Het tijdsverloop dat gemoeid is met de beslissing van de rechtbank op het verzoek om proceskostenvergoeding, heeft namelijk geen invloed op de termijn waarbinnen het geschil over de belastingheffing is beëindigd. [5] Er is daarom geen aanleiding een immateriële schadevergoeding aan eiseres toe te kennen.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op overweging 3.1. is het beroep van eiseres gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door de aanslag te herroepen en te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
9. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het betaalde griffierecht aan eiseres vergoeden. Gelet op overweging 5.2. zal de rechtbank geen proceskostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase toekennen.
10. Gelet op de overwegingen 6.1. tot en met 7.3. wijst de rechtbank de verzoeken om schadevergoeding af.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 15 februari 2022;
  • verklaart het bezwaar gegrond, herroept de aanslag van 31 maart 2021 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af;
  • wijst de verzoeken om (immateriële) schade af;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad 25 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1619.
2.Vergelijk Hoge Raad 19 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0531.
3.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 31 mei 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0261.
5.Idem.