ECLI:NL:RBROT:2023:1024

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
C/10/644254 / HA RK 22-914
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingsprocedure aansprakelijkheid in de binnenvaart met betrekking tot het losbreken van duwbakken

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 februari 2023 een beschikking gegeven in een aanhaakverzoek bij een beperkingsprocedure. Verzoekers, bestaande uit twee personen en de besloten vennootschap Rederij de Jong B.V., hebben verzocht om beperking van hun aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door het losbreken van de duwbak [naam vaartuig01] en de duwbak [naam vaartuig02] tijdens een storm op 10 februari 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers, als mogelijk kwalitatief aansprakelijke werkgever en personen in de zin van artikel 1 lid 3 van het CLNI, zich voorshands op beperking van aansprakelijkheid kunnen beroepen. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek op 15 december 2022 gehouden, waarbij verschillende belanghebbenden aanwezig waren, waaronder Rijkswaterstaat en VOF Kleinstra & Zonen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoekers voldoende belang hebben bij hun verzoek tot beperking van aansprakelijkheid, ondanks het verweer van Rijkswaterstaat dat zij niet tot dezelfde groep van beperkingsgerechtigden behoren. De rechtbank heeft bepaald dat het door Kleinstra gestelde zakenfonds ook geldt voor de verzoekers en dat hun aansprakelijkheid voor het voorval voorshands is beperkt tot het bedrag dat in een eerdere beschikking van 28 mei 2020 is vastgesteld. Tevens is de voeging van deze procedure met de reeds lopende procedure tot beperking van aansprakelijkheid toegewezen. De rechtbank heeft de verzoekers opgedragen om zekerheid te stellen voor de kosten van de procedure en heeft een vereffenaar benoemd.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
binnenschip ‘ [naam vaartuig01] ’ (zakenfonds)
zaaknummer / rekestnummer: C/10/644254 / HA RK 22-914
Beschikking van 9 februari 2023
in de zaak van

1.[verzoeker01] ,

wonende te [woonplaats01] ,
2.
[verzoeker02],
wonende te [woonplaats01] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REDERIJ DE JONG B.V.,
gevestigd te Maassluis,
verzoekers,
advocaat mr. T. Roos te Capelle aan den IJssel,
Verzoekers worden hierna aangeduid met: [verzoeker01] , [verzoeker02] en Rederij de Jong. Partijen gezamenlijk worden hierna aangeduid met verzoekers.

1.De procedure

1.1.
Het verzoekschrift, met vijf bijlagen, is op 6 september 2022 op de rechtbank ontvangen.
1.2.
De rechtbank heeft de mondelinge behandeling bepaald op 11 oktober 2022. De griffier heeft verzoekers en de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden bij brieven van 20 september 2022 opgeroepen. De mondelinge behandeling is op verzoek van Rijkswaterstaat verplaatst. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling nader bepaald op 15 december 2022. De griffier heeft verzoekers en de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden per e-mail van 11 oktober 2022 opgeroepen voor de mondelinge behandeling.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 december 2022. Ter zitting zijn verschenen verzoekers en de belanghebbenden: VOF Kleinstra & Zonen (hierna: Kleinstra), Belmagri N.V., Voets Holding B.V. en Voets Shipment B.V. (hierna: Voets c.s.) en Rijkswaterstaat. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.4.
Deze procedure hangt samen met de verzoekschriftprocedure C/10/644322 / HA RK 22-920 (aanhaakverzoek inzake de [naam vaartuig02] ) waarin ook vandaag beschikking wordt gewezen. De mondelinge behandelingen hebben direct na elkaar plaatsgevonden en de inhoudelijke discussie kent overlap. Op verzoek van partijen betrekt de rechtbank het in beide zaken gevoerde processuele debat bij de beoordeling.
1.5.
De datum voor de beschikking is nader bepaald op 9 februari 2023.

2.Het verzoek

2.1.
In het verzoekschrift doen verzoekers de rechtbank het verzoek om:
het bedrag waartoe de aansprakelijkheid van verzoekers ter zake van de schade die is veroorzaakt door het in het verzoekschrift bedoelde incident (het losbreken van de [naam vaartuig01] en de [naam vaartuig02] en de aanraking van deze schepen met de stuw te Linne) is beperkt te bepalen op hetzelfde bedrag als is bepaald onder nr. 3.1 van de beschikking d.d. 28 mei 2020;
te verklaren dat het door Kleinstra gestelde zakenfonds van de [naam vaartuig01] moet worden aangemerkt als mede te zijn gesteld namens verzoekers met het verzoek tot het geven van alle dienstige beschikkingen in dat verband;
de onderhavige procedure te voegen met de reeds namens Kleinstra ingeleide beperkingsprocedure, bij de rechtbank bekend onder zaak-rekestnummer HA RK 20-182, kenmerk C/10/592072 ( [naam vaartuig01] ).
2.2.
Verzoekers stellen daartoe – verkort weergegeven – onder meer het volgende.
2.2.1.
Ten tijde van het hierna te vermelden incident in de nacht van 9 op 10 februari 2020 waren [verzoeker01] en [verzoeker02] in loondienst van Rederij de Jong en werkzaam op de duwboot [naam vaartuig03] (waarvan Rederij de Jong eigenaar is). Op 9 februari 2020 heeft de [naam vaartuig03] in opdracht van SIF B.V. de duwbak [naam vaartuig01] (waarvan Kleinstra eigenaar is) van Roermond naar Maasbracht geduwd, alwaar de [naam vaartuig01] moest worden afgemeerd in de zogenaamde Bakkenhaven. De [naam vaartuig01] is daar door de [naam vaartuig03] naast de aldaar reeds afgemeerd liggende duwbak [naam vaartuig02] (waarvan Belmagri eigenaar is) gelegd. [verzoeker01] en [verzoeker02] zijn van de [naam vaartuig03] op de [naam vaartuig01] overgestapt en hebben de [naam vaartuig01] met staaldraden aan de [naam vaartuig02] vastgemaakt. Vervolgens zijn zij weer aan boord van de [naam vaartuig03] gestapt en vertrokken. In de nacht van 9 op 10 februari 2020, tijdens de storm ‘Ciara’, zijn de [naam vaartuig01] en de [naam vaartuig02] losgeslagen. De duwbakken zijn op drift geraakt en zijn in aanraking gekomen met de stuw bij Linne van Rijkswaterstaat.
2.2.2.
De gerechtsdeskundige, Kapitein Beeckman, heeft de toedracht van het incident onderzocht en op 19 april 2022 zijn eindrapport gepresenteerd.
2.2.3.
Kleinstra heeft [verzoeker01] en [verzoeker02] aansprakelijk gesteld wegens onzorgvuldig handelen bij het afmeren van de [naam vaartuig01] en Rederij de Jong kwalitatief aansprakelijk gesteld als zijnde hun werkgever. Ook Rijkswaterstaat heeft Rederij de Jong als werkgever van de bemanning aansprakelijk gesteld.
Indien het losslaan van de [naam vaartuig01] is veroorzaakt doordat de duwbak door fouten van [verzoeker01] en [verzoeker02] niet goed was afgemeerd, levert dat op grond van het zogenaamde b-criterium in het arrest van de Hoge Raad 20 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3922 (hierna: De Toekomst/Casuele) schuld op van de [naam vaartuig01] , waarvoor Kleinstra als eigenaar daarvan tegenover Rijkswaterstaat aansprakelijk is. Kleinstra heeft haar aansprakelijkheid voor de schade van onder meer Rijkswaterstaat op de voet van de CLNI 2012 en/of art. 8:1060 BW e.v. beperkt. Op grond van de artikelen 1 lid 3 CLNI, 12 lid 3 CLNI en 10 lid 1 en 4 CLNI strekt het fonds van de [naam vaartuig01] ook tot beperking van de aansprakelijkheid van [verzoeker01] en [verzoeker02] als degenen voor wier gestelde fouten Kleinstra aansprakelijk is.
2.2.4.
Rederij de Jong is als werkgever kwalitatief aansprakelijk voor de beweerde fouten van [verzoeker01] en [verzoeker02] , maar blijkens het arrest van de Hoge Raad 11 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1557 (hierna: Global Ling, r.o. 3.9) reikt die kwalitatieve aansprakelijkheid niet verder dan de aansprakelijkheid van [verzoeker01] en [verzoeker02] . Rederij de Jong kan zich, net als [verzoeker01] en [verzoeker02] , op het fonds van de [naam vaartuig01] beroepen (zie hiervoor ook de uitspraak van het Hof Den Haag 30 december 2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:BG9418 (hierna: Rijndelta, r.o. 14).
2.3.
Rijkswaterstaat voert verweer tegen het verzoekschrift. De overige belanghebbenden hebben medegedeeld dat zij geen bezwaar hebben tegen toewijzing van het verzoek.
2.4.
Het verweer van Rijkswaterstaat houdt – kort gezegd – het volgende in.
2.4.1.
Rijkswaterstaat betwist dat het aanhaken waarop door de duwboot wordt ingezet bedoeld is voor een geval als het onderhavige waarin de bemanning van de duwboot juist kan aanhaken bij het door de eigenaar/exploitant van de duwboot te stellen fonds (‘ratio’ argument). Bovendien is de eigenaar van de duwbak niet kwalitatief aansprakelijk voor het handelen van de bemanning van de duwboot, waardoor aanhaken (ook) niet aan de orde is.
Rijkswaterstaat heeft alleen Rederij de Jong aangesproken voor de schade als gevolg van het onjuist afmeren van de duwbak en niet diens bemanning. Rederij de Jong kan zelf een verzoek tot beperking van aansprakelijkheid doen. De bemanningsleden kunnen vervolgens bij het door de duwboot te stellen fonds aanhaken. Rijkswaterstaat betwist dat [verzoeker01] en [verzoeker02] belang hebben bij het aanhaken bij het door Kleinstra gestelde fonds. Zij worden niet door Rijkswaterstaat aansprakelijk gehouden. [verzoeker01] en [verzoeker02] worden reeds beschermd door het door Rederij de Jong te stellen fonds voor het geval een schuldeiser zich rechtstreeks tot hen zou wenden.
2.4.2.
Rijkswaterstaat voert voorts aan dat verzoekers niet tot dezelfde ‘groep’ of ‘kring van beperkingsgerechtigden’ behoren als de eigenaar van [naam vaartuig01] (Kleinstra). Kleinstra is namelijk aansprakelijk gesteld op grond van het b-criterium van het arrest De Toekomst/Casuele (een schuld in de zin van boek 8 BW) en Rederij de Jong is aansprakelijk gesteld op grond van een kwalitatieve aansprakelijkheid in de hoedanigheid van werkgever (in de zin van boek 6 BW). Hieruit volgt dat sprake is van twee verschillende ‘groepen’ en daarom zou de ene groep niet mogen aanhaken bij de andere groep, aldus Rijkwaterstaat.

3.De beoordeling

3.1.
De verzoeken strekken – samengevat weergegeven — tot beperking van
aansprakelijkheid van verzoekers als (kwalitatief aansprakelijke) eigenaar/exploitant respectievelijk bemanning van de [naam vaartuig03] in verband met het voorval, te weten het losbreken van de duwbak [naam vaartuig01] samen met de aan haar vastgemaakte duwbak [naam vaartuig02] , waarna de duwbakken samen zijn afgedreven en op of omstreeks 10 februari 2020 in aanraking zijn gekomen met de stuw bij Linne (hierna: het voorval), tot het verkrijgen van de verklaring dat het ter zake van dat voorval door Kleinstra gestelde beperkingsfonds (zakenfonds) tevens geldt ter beperking van de aansprakelijkheid van verzoekers (ook wel genoemd: ‘aanhaken’) en tot voeging met de door Kleinstra ingeleide beperkingsprocedure.
3.2.
De verzoeken worden beoordeeld aan de hand van het Verdrag van Straatsburg van 2012 inzake de beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart (hierna: CLNI 2012) dat in Nederland in werking is getreden op 1 juli 2019. Verder worden de verzoeken beoordeeld aan de hand van de Nederlandse wettelijke incorporatie van de CLNI 2012 in artikel 8:1060 e.v. BW en artikel 642a e.v. Rv.
3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat:
- de [naam vaartuig03] en de [naam vaartuig01] niet meer waren gekoppeld toen de aan [verzoeker01] en [verzoeker02] verweten fouten werden gemaakt,
- [verzoeker01] en [verzoeker02] bij het vastmaken handelden ten behoeve van de [naam vaartuig01] ,
- dat Kleinstra daarvoor op grond van het De Toekomst/Casuele-arrest aansprakelijk wordt gehouden.
Belang
3.4.
Rijkswaterstaat voert als meest verstrekkend verweer dat [verzoeker01] en [verzoeker02] geen belang hebben bij hun verzoek tot beperking van aansprakelijkheid. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
3.4.1.
Zonder voldoende belang komt niemand een rechtsvordering toe, aldus artikel 3:303 BW. Hetzelfde geldt voor een verzoek.
3.4.2.
In het algemeen is een schuldenaar met zijn gehele vermogen aansprakelijk voor zijn schulden (vgl. artikel 3:276 BW). In het zee- en binnenvaartrecht geldt op deze hoofdregel als uitzondering dat bepaalde personen hun aansprakelijkheid kunnen beperken voor bepaalde vorderingen. Die uitzonderingen zijn voor de binnenvaart geregeld in de CLNI 2012 en artikel 8:1060 e.v. BW.
3.4.3.
Rederij de Jong heeft onbetwist gesteld dat zij in verband met het voorval door Rijkswaterstaat is aangesproken tot schadevergoeding vanwege het handelen (of nalaten) van [verzoeker01] en [verzoeker02] . [verzoeker01] en [verzoeker02] zijn in verband met het voorval door Kleinstra aangesproken tot schadevergoeding vanwege onzorgvuldig handelen bij het afmeren van de [naam vaartuig01] . Los van de vraag of verzoekers jegens Rijkswaterstaat (of een derde) aansprakelijk zijn, geeft reeds die omstandigheid [naam01] en [naam02] voldoende belang in de zin van artikel 3:303 BW.
3.4.4.
Het door Rijkswaterstaat aangevoerde verweer, te weten dat [naam01] en [naam02] kunnen aanhaken bij een nog door Voets Holding en/of Voets Shipment te stellen fonds brengt — afgezien van de merites van die stelling – niet mee dat [naam01] en [naam02] daarom geen voldoende belang in de zin van artikel 3:303 BW hebben bij hun verzoek. Het verweer treft daarom geen doel.
‘Aanhaken’
3.5.
Over het verzoek tot 'aanhaken’ overweegt de rechtbank als volgt.
3.5.1.
Kleinstra heeft tot beperking van haar aansprakelijkheid in verband met het voorval van op of omstreeks 10 februari 2020 een beperkingsfonds ter zake van zaakschade gesteld. Bij verklaring van 24 juni 2020 heeft de rechtbank bevestigd dat Kleinstra dat zakenfonds heeft gesteld.
3.5.2.
Artikel 12 lid 3 CLNI bepaalt dat een beperkingsfonds dat is gevormd door (de verzekeraar van) een van de tot beperking van aansprakelijkheid gerechtigde personen wordt geacht te zijn gevormd door al zodanige personen. De beperking van aansprakelijkheid geldt voor het geheel der naar aanleiding van éénzelfde voorval ontstane vorderingen gericht tegen de tot beperking van aansprakelijkheid gerechtigde personen (artikel 8:1066 lid 1 BW). Ter zake van het ‘aanhaken’ bij een gesteld beperkingsfonds bepaalt artikel 642d Rv onder meer dat indien ter zake van één en hetzelfde voorval een beperkingsfonds is gesteld door (de verzekeraar van) een der tot beperking gerechtigde personen, dit fonds wordt aangemerkt als door al zodanige personen te zijn gesteld, ten aanzien van de vorderingen waarvoor het fonds werd gesteld. De kring van beperkingsgerechtigden moet per schip worden bepaald. Waar de rechtbank hieronder spreekt van ‘de kring van beperkingsgerechtigden’ wordt ‘de kring van beperkingsgerechtigden ter zake van de [naam vaartuig01] ’ bedoeld.
3.5.3.
Omdat beperking van aansprakelijkheid een uitzondering vormt op de hoofdregel dat een schuldenaar onbeperkt aansprakelijk is, dienen de begrippen die de kring van beperkingsgerechtigden begrenzen in beginsel beperkt te worden uitgelegd.
[verzoeker01] en [verzoeker02]
3.6.
[verzoeker01] en [verzoeker02] vallen binnen de kring van tot beperking gerechtigde personen.
3.6.1.
Artikel 1 lid 3 CLNI bepaalt dat, indien een van de vorderingen genoemd in artikel 2 CLNI wordt ingesteld tegen een persoon voor wiens handeling, onachtzaamheid of nalatigheid de scheepseigenaar of hulpverlener aansprakelijk is, die persoon gerechtigd is zich te beroepen op de beperking van aansprakelijkheid bedoeld in dit Verdrag. De betreffende persoon valt dan dus binnen de kring van tot beperking gerechtigden.
3.6.2.
Rijkswaterstaat voert onder meer aan dat zij niet [verzoeker01] en [verzoeker02] , maar Rederij de Jong aansprakelijk heeft gesteld. Dat volgt inderdaad uit bijlage 1 bij het verzoekschrift. [verzoeker01] en [verzoeker02] zijn in ieder geval door Kleinstra aangesproken tot schadevergoeding in verband met het voorval. Niet gesteld of gebleken is dat dit een vordering is anders dan bedoeld in artikel 2 CLNI.
3.7.
[verzoeker01] en [verzoeker02] mogen dus in beginsel aanhaken bij het fonds van de [naam vaartuig01] indien vaststaat dat zij personen zijn voor wiens handeling, onachtzaamheid of nalatigheid de scheepseigenaar aansprakelijk is (artikel 1, lid 3 CLNI en 8:1066 BW). Volgens de Hoge Raad is sprake van schuld van een schip indien de schade het gevolg is van een fout van een persoon of van personen die ten behoeve van het schip of van de lading arbeid verricht/verrichten of heeft/hebben verricht, begaan in de uitoefening van hun werkzaamheden (De Toekomst/Casuele). Tussen partijen is niet in geschil (i) dat [verzoeker01] en [verzoeker02] bij het vastmaken hebben gehandeld in de uitoefening van hun werkzaamheden ten behoeve van de [naam vaartuig01] en (ii) dat de eigenaar van de [naam vaartuig01] , Kleinstra, daarvoor kwalitatief aansprakelijk wordt gehouden op grond van het a of b criterium uit het De Toekomst/Casuele arrest. Op grond van artikel 1, lid 3 CLNI 2012 behoren [verzoeker01] en [verzoeker02] daarom tot de kring van tot beperking gerechtigde personen.
Rederij de Jong
3.8.
Over de vraag of Rederij de Jong tot de kring van tot beperking gerechtigde personen behoren overweegt de rechtbank als volgt.
3.8.1.
Bij de toepassing van artikel 1 lid 3 CLNI 2012 dient het doel van deze bepaling voor ogen gehouden te worden. De CLNI 2012 volgt zeer nauw de LLMC. De opstellers van (artikel 1 lid 4 van) de LLMC wilden vermijden dat een schuldeiser de aansprakelijkheidsbeperking van een scheepseigenaar zou proberen te omzeilen door geen vordering in te stellen tegen de scheepseigenaar zelf, maar een andere persoon zou zoeken die voor de schade aansprakelijk gehouden kan worden en zich niet kan beperken (bijvoorbeeld een bemanningslid). Relevant is of het gaat om een aansprakelijkheid die uiteindelijk bij de scheepseigenaar terecht kan komen. [1]
3.8.2.
De Hoge Raad overweegt in het Global Ling-arrest (r.o. 3.9) dat uit de ontstaansgeschiedenis van art. 6:171 BW blijkt dat die bepaling er slechts toe strekt om naast de erin bedoelde niet-ondergeschikte ook de opdrachtgever jegens de derde aansprakelijk te doen zijn voor de schade, veroorzaakt door een fout van de niet-ondergeschikte. Bij de totstandbrenging van de bepaling is kennelijk niet gedacht aan de mogelijkheid dat de wet de aansprakelijkheid van de niet-ondergeschikte beperkt; niet blijkt van enige bedoeling om niettemin in zo’n geval op de opdrachtgever een onbeperkte aansprakelijkheid te doen rusten. Tegen deze achtergrond moet worden aangenomen dat ook wanneer de wet voorziet in een limitering van de aansprakelijkheid van de niet-ondergeschikte voor de in art. 6:171 BW bedoelde fout, de aansprakelijkheid van de opdrachtgever op grond van die bepaling niet verder reikt dan de aansprakelijkheid van de niet-ondergeschikte. Deze redenering geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de (kwalitatieve) aansprakelijkheid van de werkgever voor een fout van de ondergeschikte op grond van artikel 6:170 BW, voor zover het geval niet wordt bestreken door artikel 1 lid 1 CLNI 2012/artikel 1 lid 4 LLMC.
3.8.3.
Rederij de Jong wordt op de voet van artikel 7:170 en/of artikel 6:171 BW kwalitatief aansprakelijk gehouden voor de beweerde fouten van [verzoeker01] en [verzoeker02] . Uit het Gobal Ling-arrest volgt dat die kwalitatieve aansprakelijkheid niet verder reikt dan die van [verzoeker01] en [verzoeker02] , de personen voor wie zij kwalitatief aansprakelijk zijn. Zoals onder 3.6 is overwogen kunnen [verzoeker01] en [verzoeker02] zich ter beperking van hun aansprakelijkheid op het door Kleinstra gestelde zakenfonds beroepen. De activiteiten van [verzoeker01] en [verzoeker02] hebben plaatsgevonden in het kader van de uitvoering van hun werkzaamheden in dienst van Rederij de Jong. Rederij de Jong wordt enkel aansprakelijk gehouden voor het handelen (of nalaten) van [verzoeker01] en [verzoeker02] bij het afmeren van de [naam vaartuig01] . Uitgaande van die grondslag voor aansprakelijkheid van Rederij de Jong kan op grond van het Global Ling-arrest tot aansprakelijkheidsbeperking worden besloten. Zie Hof Den Haag 30 december 2008, S&S 2009/53 (Rijndelta) r.o. 14.
3.8.4.
Ook het in 2.4.2weergegeven verweer van Rijkswaterstaat dat personen uit verschillende ‘kringen’ (groepen) niet bij elkaar mogen ‘aanhaken’ faalt. De rechtbank ziet voor een ‘niet mogen in dit soort gevallen’ geen grond in de wet. De vraag is of beperking van aansprakelijkheid kan worden ingeroepen door verzoekers, ofwel omdat zij behoren tot de kring van beperkingsgerechtigden op grond van artikel 3 lid 1 CLNI 2012 ofwel omdat dit volgt uit een redelijke wetstoepassing in een geval als dit, waarin de CLNI 2012 moet worden toegepast in een logische en billijke samenhang met de Nederlands rechtelijke kwalitatieve aansprakelijkheden. Voor [verzoeker01] en [verzoeker02] geldt het eerste. Voor Rederij de Jong gaat de rechtbank op grond van de in het verzoekschrift ingenomen stellingen voorshands uit van het tweede.
Conclusie
3.9.
De rechtbank zal dus bepalen dat het zakenfonds, zoals gesteld door Kleinstra ter uitvoering van de beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 28 mei 2020 (C/10/592072/ HA RK 20-182 ( [naam vaartuig01] )), wordt geacht te zijn gesteld door verzoekers. De eventuele aansprakelijkheid van ieder van hen en Kleinstra tezamen voor het in dit verzoekschrift omschreven incident is voorshands beperkt tot het in voormelde beschikking van 28 mei 2020 bepaalde bedrag.
Voeging
3.10.
Het verzoek tot voeging van de onderhavige procedure met de beperkingsprocedure die Kleinstra aanhangig heeft gemaakt (C/10/592072 / HA RK 20-182), is ingevolge artikel 642b Rv toewijsbaar. Het verzoekschrift van verzoekers betreft hetzelfde voorval met de duwbakken [naam vaartuig02] en [naam vaartuig01] en geen van de overige verzoekers (Kleinstra, Voets c.s., Belmagri), noch enige andere in het verzoekschrift vermelde belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de verzochte voeging.
3.11.
De verzoekschriftprocedures hebben betrekking op hetzelfde incident met de [naam vaartuig01] . Het zijn dikwijls dezelfde vorderingen die tegen de verschillende aansprakelijk gestelde partijen worden ingediend. Daarom ligt het in de rede om die procedures gezamenlijk te behandelen. Het ligt voor de hand dat vorderingen tegen de ‘aanhakende’ personen door dezelfde vereffenaar worden behandeld en ten overstaan van dezelfde rechter-commissaris. Daarmee worden de vorderingen van alle schuldeisers binnen hetzelfde beperkingsfonds op efficiënte, gelijk(vormig)e en proceseconomische wijze behandeld. Voeging van de procedures tot beperking van aansprakelijkheid ligt daarom in de rede. Geen verdragsrechtelijke of wettelijke regeling verzet zich tegen voeging van een verzoek tot ‘aanhaken’ bij een lopende procedure tot beperking van aansprakelijkheid. De rechtbank zal daarom de voeging bevelen.
Kosten
3.12.
Omdat de behandeling van vorderingen tegen de ‘aanhakende’ partijen kosten (van onder meer de vereffenaar) meebrengen, dienen deze partijen naast de oorspronkelijke verzoekers zekerheid te stellen voor die kosten.
Daarom zal de rechtbank bepalen dat verzoekers genoegzame zekerheid dienen te stellen ten bedrage van in totaal € 5.000,- ter bestrijding van de kosten van de procedure. Omdat storting op een bankrekening wat kosten en rente betreft op dit moment niet te prefereren valt zal de rechtbank verzoekster, zoals de rechtbank heeft gedaan in de beschikking C/10/592072 / HA RK 20-182 van verzoeker Kleinstra, bevelen dit bedrag te storten in de consignatiekas.
Bij storting in de consignatiekas dient een kopie van deze beschikking meegestuurd te worden aan:
Ministerie van Financiën
t.a.v. de Consignatiekas
Postbus 20201
2500 EE Den Haag
e-mail: consignatiekas@minfin.nl
Verzoekers zullen in de begeleidende brief bij deze beschikking worden geïnformeerd over de praktische afhandeling.
3.13.
Ingevolge artikel 642c lid 5 Rv is deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
bepaalt dat het zakenfonds zoals gesteld door VOF Kleinstra & Zonen ter uitvoering van de beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 28 mei 2020, gewezen onder zaak-/rekestnummer C/10/592072 / HA RK 20-182 ( [naam vaartuig01] ), mede wordt geacht te zijn gesteld door [verzoeker01] , [verzoeker02] en Rederij de Jong;
4.2.
stelt vast dat de eventuele aansprakelijkheid van ieder van verzoekers en Kleinstra tezamen voor het voorval voorshands is beperkt tot het in voormelde beschikking van 28 mei 2020 bepaalde bedrag;
4.3.
bepaalt dat verzoekers uiterlijk op 23 februari 2023 genoegzame zekerheid dienen te stellen ten bedrage van € 5.000,- ter bestrijding van de kosten van de procedure en wel door storting van dit totale bedrag in de consignatiekas op naam van de rechter-commissaris en de vereffenaar;
4.4.
benoemt tot vereffenaar van het fonds S.J.J. Schoutens, [adres01] , [postcode01] [plaats01] , [e_mail01] ;
4.5.
beveelt de voeging van de onderhavige procedure bij de door Kleinstra ingeleide procedure tot beperking van aansprakelijkheid aanhangig onder zaak- en rekestnummer C/10/592072 / HA RK 20-182 ( [naam vaartuig01] );
4.6.
wijst aan als rechter-commissaris ter vaststelling van de staat van verdeling van het fonds mr. C. Sikkel;
4.7.
houdt alle verdere beslissingen aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2023.
3597/1573

Voetnoten

1.Frank Stevens, Beperking van aansprakelijkheid zee- en binnenvaart, pag. 55-56