ECLI:NL:RBROT:2023:10479

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 september 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
C/10/662476 / KG ZA 23-673
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen buren over erfgrens en dwangsommen

In deze zaak, die zich afspeelt in Rotterdam, betreft het een kort geding tussen twee buren, [eiseres01] en [gedaagde01], over een geschil omtrent de erfgrens en de uitvoering van een eerdere rechterlijke uitspraak. De rechtbank had eerder bepaald dat [eiseres01] een hekwerk dat op de grond van [gedaagde01] stond, diende te verwijderen. Na de uitvoering van deze uitspraak ontstond er onenigheid over de vraag of [eiseres01] daadwerkelijk aan de veroordeling had voldaan. [gedaagde01] startte een executieprocedure en vorderde betaling van dwangsommen, omdat zij meende dat het hekwerk nog steeds grensoverschrijdend was geplaatst.

De voorzieningenrechter heeft in deze zaak geoordeeld dat, hoewel er mogelijk een minimale overschrijding van de erfgrens was, deze niet substantieel genoeg was om te concluderen dat [eiseres01] niet aan de eerdere veroordeling had voldaan. De rechter oordeelde dat [eiseres01] voldoende had gedaan om het hekwerk te verplaatsen en dat de dwangsommen niet verbeurd waren. De vordering van [eiseres01] om de executie van de dwangsommen te staken, werd toegewezen. Tevens werd [gedaagde01] veroordeeld in de kosten van de procedure.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste uitvoering van rechterlijke uitspraken en de rol van de voorzieningenrechter in executiegeschillen. De rechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de acties van [eiseres01] voldoende waren om aan de eerdere uitspraak te voldoen, ondanks de aanhoudende geschillen over de exacte locatie van de erfgrens.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/662476 / KG ZA 23-673
Vonnis in kort geding van 4 september 2023
in de zaak van
[eiseres01],
wonende te Vlaardingen,
eiseres,
advocaat mr. J.E. de la Croix te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende te Vlaardingen,
gedaagde,
advocaat mr. M.H. de Lange te Vlaardingen.
Partijen zullen hierna [eiseres01] en [gedaagde01] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 1 augustus 2023, met producties 1 tot en met 22;
  • de door [eiseres01] voorafgaand aan de mondelinge behandeling toegezonden productie 23;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 9;
  • de pleitnota van mr. De la Croix namens [eiseres01] .
1.2.
Op 21 augustus 2023 heef de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiseres01] is verschenen, bijgestaan door mr. De la Croix. Namens [gedaagde01] zijn haar (volwassen) dochters verschenen: [naam01] en [naam02] , bijgestaan door mr. De Lange.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde01] is sinds 3 oktober 1989 eigenaresse van de woning en het perceel gelegen aan de [adres01] te [plaats01] . [eiseres01] is sinds 16 mei 2019 eigenaresse van de woning en het perceel gelegen aan de [adres02] te [plaats01] . De percelen grenzen aan elkaar en partijen zijn aldus elkaars buren.
2.2.
In april 2021 heeft [eiseres01] een rij tegels van de oprit aan de voorzijde van de woningen van [gedaagde01] en [eiseres01] verwijderd en daarop, als afscheiding tussen beide percelen, een hekwerk met beplanting geplaatst. Tussen partijen is een geschil ontstaan over de locatie van het geplaatste hekwerk in relatie tot de erfafscheiding tussen beide woningen. Dat geschil betrof ook werkzaamheden aan de achterzijde van de woning, die in deze procedure verder geen rol spelen.
2.3.
[eiseres01] is op vordering van [gedaagde01] in kort geding veroordeeld (vonnis 14 juni 2021) de werkzaamheden rondom de erfgrens te staken en gestaakt te houden tot (kort gezegd) het moment waarop in de bodemprocedure is geoordeeld over de erfgrens tussen beide percelen.
2.4.
[eiseres01] is vervolgens op 28 februari 2022 een bodemprocedure gestart (zaak- en rolnummer C/10/634723 / HA ZA 22-201). In verband met de bodemprocedure heeft het Kadaster op 14 september 2021 een grensreconstructie uitgevoerd. Bij de grensreconstructie heeft het Kadaster grensmarkeringen aangebracht, in de vorm van stalen pijpjes in de grond (tegen de gevel en aan de rand van de percelen aan de straatkant).
2.5.
Op 15 februari 2023 heeft de rechtbank vonnis gewezen in de bodemprocedure. Op basis van de stukken van het Kadaster heeft de rechtbank in het vonnis ten aanzien van het hekwerk op de oprit voor zover van belang overwogen:
‘4.8. (…) De rechtbank stelt vast dat het hekwerk en beplanting van [eiseres01] volgens de kadastrale kaart (onder 2.9) volledig op het perceel van [gedaagde01] staan. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de witte muur (in het verlengde waarvan het hekwerk is geplaatst, zie de foto hiervoor) op het perceel van [gedaagde01] staat.
(…)
4.13
[eiseres01] heeft bij herhaling naar voren gebracht dat zij het hekwerk heeft geplaatst op de plek waar volgens haar de erfgrens liep, namelijk in lijn met de witte muur tussen de twee woningen. Voor zover [eiseres01] in dit kader betoogt dat de juridische erfgrens van de opritten zich bevindt in het verlengde van het midden van de muur tussen de woningen van partijen omdat die muur mandelig is in de zin van artikel 5:62 lid 2 BW, geldt dat ook dat standpunt onjuist is. Ter zitting is aan de orde gekomen dat de woningen van partijen niet geschakeld zijn. De woningen zijn ook niet gelijktijdig gebouwd. De woning van [gedaagde01] is in 1958 gerealiseerd, de woning van [eiseres01] een jaar later. De woningen grenzen aan elkaar door middel van beide garages (aanbouwen) aan de voorzijde. De aanbouwen aan de voorzijde van de woningen zijn niet gelijktijdig gerealiseerd. [gedaagde01] heeft in de kader aangevoerd dat de witte muur geheel op haar grond is gesitueerd en dat de muur van [eiseres01] daartegenaan is gebouwd. Dat heeft [eiseres01] verder niet (gemotiveerd) weersproken. Bij die stand van zaken moet het standpunt van [eiseres01] dat de witte muur mandelig is in de zin van artikel 5:62 lid 2 BW worden verworpen.
(…)
4.15
De rechtbank stelt derhalve vast dat de erfgrens aan de voorzijde van de woningen op de door het Kadaster vastgestelde perceelsgrens loopt en dat [eiseres01] het hekwerk op de grond van [gedaagde01] – dus grensoverschrijdend – heeft geplaatst. (…)’
2.6.
In het dictum van het vonnis staat vervolgens - voor zover relevant - :
‘5.4. veroordeelt [eiseres01] tot het verwijderen en verwijderd houden van het op de oprit grensoverschrijdend geplaatste hekwerk en beplanting alsmede tot herstel van het tegelwerk op de oprit, en deze werkzaamheden te verrichten binnen drie (3) maanden na dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat [eiseres01] hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 25.000,00 te betalen aan [gedaagde01] ;’
2.7.
Op 15 maart 2023 heeft de (toenmalige) advocaat van [eiseres01] aan de advocaat van [gedaagde01] een e-mail gestuurd die, voor zover relevant luidt:
‘Hierdoor bericht ik u dat cliënte komende vrijdag zorg zal dragen voor het verplaatsen van het hekwerk en de beplanting naar eigen terrein. Voorts zal het tegelwerk worden aangeheeld met dezelfde tegels.’
2.8.
Op 17 maart 2023 heeft de (toenmalig) advocaat van [eiseres01] vervolgens geschreven:
‘Zoals aangekondigd, heeft cliënte vandaag haar hovenier alle werkzaamheden waartoe zij gehouden is op grond van het vonnis van de rechtbank uitgevoerd. Uw cliënte was daar van tijd tot tijd bij aanwezig en heeft cliënte bevestigd dat een en ander juist en volledig is uitgevoerd.’
2.9.
Op 20 maart 2023 heeft de advocaat van [gedaagde01] hierop gereageerd:
‘Fijn dat uw cliënte in navolging op het vonnis aan de slag is gegaan. Helaas was er zelfs tijdens de uitvoering wederom overtuigingskracht nodig om ervoor te zorgen dat uw cliënte middels de hovenier de kadastrale erfgrens respecteerde.
Aankomende week zal een van de dochters de afscheiding nameten. Pas dan kan/zal de bevestiging zoals u die thans wenst, worden gegeven. Overigens heeft cliënte dat vrijdag jl. al bericht aan uw cliënte! Zij zal nog even geduld moeten hebben.’
2.10.
Op 21 april 2023 heeft de advocaat van [gedaagde01] in navolging hierop geschreven:
‘De bevestiging waar u naar informeerde in bijgevoegde e-mailcorrespondentie, kan cliënte net (
vrzr begrijpt niet) geven. Nameting van de situering van het hekwerk, leverde helaas op dat dit wederom niet overeenkomstig de kadastrale grens is geplaatst.
Bijgevoegd treft u in pfd-bestand (“Analyse Hekwerk”) een aantal foto’s aan waaruit ook uw cliënte dit kan opmaken. Uit het bestand “extra pdf” kan worden opgemaakt dat de paal aan de muur niet loodrecht is geplaatst waardoor slechts alleen de bovenkant van de paal correct is geplaatst; namelijk geheel op eigen grond. De onderzijde van deze paal is echter helaas grensoverschrijdend geplaatst.
Vriendelijk doch dringend verzoek ik uw cliënte te wijzen op de discrepantie en het gehele hekwerk alsnog overeenkomstig de kadastrale grens (en vonnis) te (laten) verplaatsen op de grond van uw cliënte.’
2.11.
Op 20 juni 2023 heeft een deurwaarder aan [eiseres01] namens [gedaagde01] bevel gedaan tot betaling binnen twee dagen van volgens [gedaagde01] verbeurde dwangsommen (36 x € 100,-).
2.12.
Partijen, althans hun advocaten, hebben hierna verder gecorrespondeerd over de vraag of het verplaatste hekwerk nog steeds grensoverschrijdend is geplaatst. [eiseres01] heeft in dat kader een deurwaarder verzocht een proces-verbaal van bevindingen op te maken. In het proces-verbaal van de deurwaarder van 23 juni 2023 staat, voor zover relevant:
‘Voor mijn constatering ben ik uitgegaan van de aanname op grond van de mededeling van rekwirante dat het piketpaaltje aan de zijde van het trottoir (zijde [straatnaam01] ) met aan de bovenkant daarvan in het midden een viltstiftstreep de erfgrens betreft. Voorts van de aanname dat het blauwe viltstiftstreep op de witte muur de erfgrens aangeeft. Deze markeringen zijn volgens rekwirante aangebracht door de Dienst van het Kadaster en de openbare registers ten behoeve van de voornoemde gerechtelijke procedure; (…)
Door mij, gerechtsdeurwaarder, is tegen de blauwe viltstiftstreep op de witte muur verticaal een waterpas geplaatst. Deze loopt evenwijdig met de zwarte verticale aangebrachte streep/lijn. Hieruit blijkt dat de erfafscheiding aan de muurzijde geheel op het perceel van rekwirante is geplaatst. (…)
Uit het houten piketpaaltje met het viltstift-midden-streepje dat de erfgrens aangeeft grenzend aan het trottoir blijkt dat de erfafscheiding door rekwirante geheel is geplaatst op haar eigen perceel. (…)
De erfafscheiding van rekwirante is geplaatst in een rechte lijn bezien vanuit de markering van de blauwe viltstiftstreep naar de viltstiftmarkering op het houtenplaatje, zodat de erfafscheiding geheel is geplaatst op het perceel van rekwirante.’
2.13.
Op 22 juni 2023 heeft (de advocaat van) [gedaagde01] aan (de advocaat van) [eiseres01] bevestigd dat [gedaagde01] afziet van executiemaatregelen in afwachting van de uitkomst van een executiegeschil.
2.14.
Op 27 juni 2023 heeft (de advocaat van) [eiseres01] aan (de advocaat van) [gedaagde01] voorgesteld om een onafhankelijke deskundige te benoemen die kan vaststellen of het hekwerk binnen de erfgrens staat. [gedaagde01] is niet op dit verzoek ingegaan.
2.15.
Op 4 juli 2023 heeft, op verzoek en in aanwezigheid van [eiseres01] en haar advocaat, opnieuw een grensreconstructie plaatsgevonden door het Kadaster. In het relaas van bevindingen dat door het Kadaster hiervan is opgesteld, is voor zover van belang vermeld:

Omschrijving van de aangewezen kadastrale grenzen
Grens in de voortuin loopt van hoekpunt van percel gemarkeerd met ijzeren buis naar blauw stiftstreep.
(…)
Overige opmerkingen
[adres03] en [adres04] gecontroleerd en goedbevonden, op basis van inmeting van de topografie van deze veldwerken de grens gereconstrueerd daarbij tot hetzelfde resultaat gekomen als op [adres04] . Ook in het terrein de bij [adres03] en [adre01] geplaatste markeringen aangetroffen.
Hardhouten rasterpalen in de voortuin van aanvrager (huisnummer [huisnummer01] , perceel [perceelnummer01] ) staan tegen de grens aan. Blauwe stiftstreep is gemarkeerd met zwarte stiftstrepen onder en boven de blauwe streep.’
2.16.
[gedaagde01] heeft bezwaar ingediend bij het Kadaster tegen de inhoud van het relaas van bevindingen. De uitkomst hiervan is nog niet bekend.
2.17.
[eiseres01] heeft ook opdracht gegeven aan advies- en ingenieursbureau RPS om de eigendomssituatie tussen de percelen van [gedaagde01] en [eiseres01] vast te stellen. Op 11 juli 2023 heeft RPS onderzoek gedaan, waarvan een rapport is opgesteld. Voor zover van belang is in dit rapport vermeld:
‘2.4 Inmeting erfafscheiding RPS
De betwiste erfafscheiding bevindt zich direct op of naast de erfgrens. (…) De meetnauwkeurigheid die het Kadaster hanteert is 1 cm. De grenzen zijn (worden) niet nauwkeuriger vastgelegd. Geconstateerd is dat alle palen op de juiste positie zijn geplaatst en een afwijking hebben die kleiner is dan 1cm t.o.v. de uitgezette en ingemeten grenspunten.

3.Conclusie

3.1
Grenspunten tussen perceel [perceelnummer01] en [perceelnummer02] (Noordzijde)
De ingemeten kan van de erfafscheiding bevindt zich op de grens tussen de percelen [perceelnummer01] en [perceelnummer02] . De individueel ingemeten palen bevinden zich ter plaatse van het maaiveld allen binnen de meetnauwkeurigheid van 1 cm t.o.v. de opnieuw door het Kadaster gereconstrueerde grens.’
2.18.
[gedaagde01] heeft opdracht gegeven aan Van Drie Maatvoering om onderzoek te doen naar de positie van het hekwerk van [eiseres01] in relatie tot de erfgrens. In het door [gedaagde01] overgelegde rapport van 16 augustus 2023 staat, voor zover van belang:
‘Op basis van de nauwkeurige meting m.b.v. GPS in combinatie met Total station is het volgende geconstateerd:
Het volledig hekwerk van huisnummer [huisnummer01] staat deels op de grond van huisnummer [huisnummer02] te weten met de volgende maten vanaf de voorgeval naar de straat toe
Paal 1: 10 mm
Paal 2: 17 mm
Paal 3: 16 mm
Paal 4: 9 mm
Paal 5: 15 mm’

3.Het geschil

3.1.
[eiseres01] vordert samengevat primair:
[gedaagde01] te gebieden om de executie van dwangsommen ingevolge het vonnis van 15 februari 2023 te staken en gestaakt te houden om de reden dat er is voldaan aan de veroordeling (onderdeel 5.4 van het vonnis);
[gedaagde01] te gebieden aan [eiseres01] drie dagen na dit vonnis een verklaring te verstrekken dat [eiseres01] tijdig en geheel correct heeft voldaan aan onderdeel 5.4. van het vonnis (gebod 1) en dat hiervoor door [eiseres01] geen dwangsommen zijn/worden verbeurd (gebod 2);
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag, tot een maximum van € 10.000,- per gebod.
en subsidiair:
Voor zover er enig bedrag aan dwangsom is verbeurd, dit bedrag te bepalen op nihil althans een in goede justitie te bepalen bedrag en [gedaagde01] te gebieden te executie te staken en gestaakt te houden voor het meerdere boven het te bepalen bedrag.
[eiseres01] vordert daarnaast zowel primair als subsidiair:
[gedaagde01] te veroordelen tot het betalen van de kosten van de deurwaarder voor het opstellen van het proces-verbaal, de kosten van het Kadaster en de kosten van het deskundigenonderzoek van RPS;
[gedaagde01] te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met wettelijke rente;
[gedaagde01] te veroordelen in de nakosten van de procedure;
Het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiseres01] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Zij heeft tijdig en volledig aan het vonnis van 15 februari 2023 voldaan door op 17 maart 2023 het hekwerk te (laten) verplaatsen en de tegels van de oprit aan te helen. Dat betekent dat zij geen dwangsommen verschuldigd is. Voor zover vast komt te staan dat het hekwerk niet in voldoende mate op eigen grond is geplaatst, is de nog bestaande tekortkoming dusdanig beperkt dat deze niet rechtvaardigt dat de volle dwangsom verbeurd is.
3.3.
[gedaagde01] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde01] heeft [eiseres01] bevolen om binnen twee dagen na deurwaardersexploot van 20 juni 2023 over te gaan tot betaling van een bedrag aan dwangsommen en kosten van € 3.882,63. Daarmee is executie van het vonnis van 15 februari 2023 aangevangen. [gedaagde01] heeft toegezegd van executie af te zien in afwachting van het beslissing in dit executiegeschil. Het spoedeisend belang van [eiseres01] is aldus gegeven.
4.2.
In dit executiegeschil gaat het in de kern om de vraag of [eiseres01] dwangsommen heeft verbeurd naar aanleiding van het vonnis in de bodemprocedure van 15 februari 2023. De taak van de voorzieningenrechter in een dergelijke procedure is om te beoordelen of de voorwaarden waaronder de dwangsom is opgelegd, zijn vervuld, waarbij het nadrukkelijk niet de taak is van voorzieningenrechter om de rechtsverhouding waarover de bodemrechter een oordeel heeft gegeven zelfstandig opnieuw te beoordelen.
4.3.
Bij beantwoording van de vraag of dwangsommen door [eiseres01] zijn verbeurd, dient te worden getoetst of de handelingen die ter uitvoering van het vonnis in de bodemprocedure zijn verricht, voldoen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Bij die uitleg dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen, in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. De rechter mag bij zijn uitleg van de veroordeling maatstaven van redelijkheid en billijkheid hanteren. De stelplicht en bewijslast dat dwangsommen zijn verbeurd, rusten in de executiefase op de executant. In kort geding zijn de wettelijke regels van bewijsrecht niet van toepassing, in die zin dat er in beginsel geen plaats is voor nadere bewijslevering. Voldoende is dat feiten aannemelijk zijn (Hof Den Haag 16 mei 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:847).
4.4.
Aan de hand van bovenstaande uitgangspunten moet worden beoordeeld of, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, [eiseres01] dwangsommen heeft verbeurd.
Vastgesteld kan worden dat partijen vanaf het moment dat [eiseres01] de woning en het perceel naast dat van [gedaagde01] heeft verkregen met elkaar in de clinch hebben gelegen met name over de erfgrens tussen de percelen aan de voor- als achterzijde van de woning. In deze procedure gaat het uitsluitend over de erfgrens aan de voorzijde. Klip en klaar heeft de rechtbank op 15 februari 2023 op dat punt geoordeeld dat het door [eiseres01] geplaatste hekwerk ten onrechte over de erfgrens, en dus op het perceel van [gedaagde01] was geplaatst. Binnen drie maanden na de vonnisdatum diende [eiseres01] het hek van de grond van [gedaagde01] te verwijderen en het tegelwerk te herstellen. Binnen de in het vonnis genoemde termijn heeft [eiseres01] het hekwerk van de originele locatie verwijderd en het tegelwerk hersteld. Anders dan [gedaagde01] is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiseres01] aldus, gelet op bovenstaande uitgangspunten, geen dwangsommen heeft verbeurd. Hiertoe is het navolgende van belang.
4.5.
Uit het vonnis in de bodemprocedure volgt dat de rechtbank, met de gegevens van het Kadaster als uitgangspunt, [gedaagde01] in het gelijk heeft gesteld. Er is in zoverre dus ook geen discussie meer over waar de erfgrens nu ligt. [eiseres01] heeft twee dagen voor de verplaatsing van het hek [gedaagde01] op de hoogte gesteld van de hierop betrekking hebbende werkzaamheden. [naam02] , één van de dochters van [gedaagde01] die [gedaagde01] in deze procedure ook (mede) vertegenwoordigt, is in elk geval gedeeltelijk bij die werkzaamheden aanwezig geweest. Hoewel partijen op detailniveau een verschillende lezing hebben over hoe die dag is verlopen, heeft [naam02] erkend dat zij in elk geval bij verplaatsing van één van de palen van het hekwerk aanwijzingen heeft gegeven om tot een iets andere plaats van de paal te komen en dat deze aanwijzingen zijn opgevolgd. [naam02] heeft verder erkend dat haar terplekke om bevestiging is gevraagd van de juistheid van de locatie van de andere palen van het hekwerk. Zij ontkent weliswaar die bevestiging te hebben gegeven, maar vaststaat dat zij in elk geval enige invloed heeft gehad op de plaatsing. Na deze plaatsing heeft het vervolgens geruime tijd geduurd voordat [gedaagde01] alsnog heeft vastgesteld dat het hek (toch) nog deels op haar grond stond. Evident was dit blijkbaar dus zeker niet.
4.6.
Afgezien van het voorgaande geldt dat [eiseres01] heeft gesteld dat haar hovenier bij plaatsing van de palen de door het Kadaster aangebrachte markeringen, zowel aan de zijde van het huis als aan de zijde van de straatkant, als uitgangspunt heeft gebruikt en dat, zo begrijpt de rechtbank haar stellingname, zij hiermee heeft gedaan wat er op basis van het vonnis in de bodemprocedure van haar werd verwacht. Deze stelling, die overigens ook niet gemotiveerd is weersproken door [gedaagde01] , lijkt te worden gestaafd door het proces-verbaal van de deurwaarder van 23 juni 2023 en de grensreconstructie van het Kadaster van 4 juli 2023.
Al met al acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat [eiseres01] er alles aan heeft gedaan om ervoor te zorgen dat het hekwerk niet meer op de grond van [gedaagde01] staat en dat zij hierin ook is geslaagd. Voor zover er toch nog sprake zou zijn van overschrijding van de erfgrens zoals [gedaagde01] met een beroep op het door haar in het geding gebrachte rapport betoogt, gaat het over millimeters. Deze mogelijke, zeer beperkte, overschrijding, maakt niet, mede gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, dat [eiseres01] dwangsommen verschuldigd is omdat zij niet op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan het vonnis van de bodemrechter. Vordering I van [eiseres01] om de executie te staken, is toewijsbaar. [gedaagde01] heeft geen verweer gevoerd tegen de in dit verband gevorderde dwangsom, zodat ook dit deel van de vordering wordt toegewezen.
4.7.
Het voorgaande sluit niet uit dat er mogelijk nog sprake is van een (zoals gezegd zeer beperkte) overschrijding van de erfgrens. De door partijen ingebrachte rapportages, tekeningen, zelf aangebrachte markeringen en foto’s geven in dat opzicht geen uitsluitsel. Daarnaast is een nieuwe twistpunt ontstaan over de toelaatbaarheid van meetafwijkingen. Het ligt op de weg van [gedaagde01] om, indien zij van mening is dat het hekwerk nog altijd grensoverschrijdend is geplaatst, een inschatting te maken van haar proceskansen en al dan niet opnieuw een bodemprocedure te starten waarin ter discussie kan worden gesteld of nog sprake is van een overschrijding en of die overschrijding aanleiding geeft om opnieuw verwijdering / verplaatsing van het hekwerk te gelasten. Voor toewijzing van vordering II is in het verlengde hiervan geen grond. Toewijzing van deze vordering impliceert immers de vaststelling dat het hekwerk op de nieuwe locatie in het geheel niet meer grensoverschrijdend is en dat oordeel is nu juist voorbehouden aan de bodemrechter. [eiseres01] heeft overigens ook niet gesteld wat, na toewijzing van vordering I, haar (spoedeisend) belang is bij deze vordering.
4.8.
Vordering IV, die ziet op vergoeding van kosten die [eiseres01] heeft gemaakt om aan te tonen dat het hekwerk niet langer grensoverschrijdend is geplaatst, wordt afgewezen bij gebrek aan spoedeisend belang. [eiseres01] heeft in dit kader ook niets ter motivering aangevoerd.
4.9.
[gedaagde01] wordt, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van de procedure. Die worden begroot op € 129,85 aan dagvaardingskosten, € 314,- aan griffierecht en € 697,- aan salaris advocaat. Uit het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:853) volgt dat in dit vonnis geen aparte beslissing hoeft te worden genomen over nakosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt [gedaagde01] de executie van dwangsommen ingevolge het vonnis van 15 februari 2023 in de procedure met kenmerk C/10/634723 / HA ZA 22-201 te staken en gestaakt te houden, totdat in hoger beroep of bodemprocedure anders is beslist, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat [gedaagde01] deze veroordeling, na betekening van dit vonnis, overtreedt, met een maximum te verbeuren dwangsom van € 10.000,-;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres01] begroot op € 1.140,85, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2023.3144/1582