In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen de Woningbouwvereniging Hoek van Holland en [gedaagde]. De Woningbouwvereniging vordert ontruiming van een woning die door [gedaagde] wordt bewoond, na het overlijden van zijn moeder, die de huurovereenkomst had. De Woningbouwvereniging stelt dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft en dat er een aanzienlijke betalingsachterstand van € 3.681,86 is ontstaan. [gedaagde] betwist deze vordering en stelt dat hij recht heeft op voortzetting van de huurovereenkomst op basis van artikel 7:268 lid 2 BW, omdat hij bij zijn moeder woonde op het moment van haar overlijden.
Tijdens de mondelinge behandeling op 24 oktober 2023 is naar voren gekomen dat [gedaagde] niet op het adres van de woning stond ingeschreven, maar dat dit geen vereiste is voor het voortzetten van de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat [gedaagde] op het moment van overlijden van zijn moeder zijn hoofdverblijf in de woning had. De rechter heeft geoordeeld dat de Woningbouwvereniging onvoldoende spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, gezien de omstandigheden van [gedaagde] en de mogelijkheid dat hij de betalingsachterstand kan inlopen.
De kantonrechter heeft de vordering tot ontruiming afgewezen, maar [gedaagde] wel veroordeeld tot betaling van de achterstand. De proceskosten zijn voor het grootste deel toegewezen aan [gedaagde], omdat de Woningbouwvereniging grotendeels ongelijk heeft gekregen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht een eventuele hoger beroep.