ECLI:NL:RBROT:2023:10763

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
10255471 GZ VERZ 22-7979
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van tekortkomingen van de voormalige bewindvoerder in een zaak van beperkt bewind en schadevergoeding

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 14 november 2023, wordt de tekortkoming van de voormalige bewindvoerder, H. [naam 1], beoordeeld in het kader van een beperkt bewind over de letselschade-uitkering van betrokkene. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de voormalige bewindvoerder niet heeft voldaan aan de zorgplicht die van een goed bewindvoerder mag worden verwacht. Betrokkene, die zelf toegang had tot zijn bankrekening, heeft een aanzienlijk deel van zijn letselschade-uitkering opgenomen en besteed aan verschillende uitgaven, waaronder de aankoop van twee bedrijven en een dure auto. De kantonrechter concludeert dat, hoewel de voormalige bewindvoerder tekort is geschoten, het niet mogelijk is om de exacte schade die betrokkene heeft geleden vast te stellen, aangezien hij zelf verantwoordelijk is voor zijn uitgaven. De huidige bewindvoerder, Stichting CAV, heeft verzocht om opheffing van het bewind, wat de kantonrechter voor zes maanden aanhoudt om verdere financiële afwikkeling te onderzoeken. De beschikking benadrukt de verantwoordelijkheden van een bewindvoerder en de noodzaak om betrokkene te beschermen tegen ondoordachte financiële beslissingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 10255471 GZ VERZ 22-7979
registernummer: BM 34462
uitspraak: 14 november 2023
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam, inzake opheffing meerderjarigenbewind
over de goederen van:

[betrokkene01],

geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
wonende te [adres01],
hierna te noemen betrokkene.

Verloop van de procedure

Op 17 juli 2023 heeft de kantonrechter een tussenbeschikking gewezen, waarin onder andere een mondelinge behandeling is bepaald. Voor het verloop van de procedure tot dat moment wordt verwezen naar de tussenbeschikking.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juli 2023. Betrokkene en de voormalige bewindvoerder, [naam 1] (hierna te noemen: [naam 1]) zijn niet verschenen. De huidige bewindvoerder, Stichting CAV, heeft zich afgemeld wegens vakantie. De kantonrechter heeft telefonisch met de betrokkene gesproken. Hiervan is een proces-verbaal gemaakt.
De tweede mondelinge behandeling heeft vervolgens plaatsgevonden op 12 september 2023. De kantonrechter heeft betrokkene, [naam 1] en [naam 2] van Stichting CAV gehoord.

Beoordeling van het verzoek

Zoals uit de tussenbeschikking blijkt gaat het in deze zaak om de vraag of de voormalig bewindvoerder, [naam 1], moet worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan betrokkene in verband met schade als gevolg van slecht bewind. Verder heeft de huidige bewindvoerder verzocht om opheffing van het bewind. Hij stelt dat hij zijn taken niet naar behoren kan uitvoeren.
In dit kader overweegt de kantonrechter het volgende. Op 17 september 2019 is een beperkt bewind ingesteld over de letselschade uitkering van betrokkene. Het bedrag van de letselschade uitkering van betrokkene is vanaf het moment van het instellen van het bewind drastisch afgenomen. Bij het instellen van bewind is bepaald dat [naam 1] binnen vier maanden een plan van aanpak moest indienen over het beheer van de letselschade uitkering. Omdat de rechtbank na diverse herinneringen en oproepingen voor zittingen niets van hem heeft vernomen, is [naam 1] ontslagen en is Stichting CAV op 26 oktober 2020 benoemd tot nieuwe bewindvoerder.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam 1], tevens oom van betrokkene, verklaard dat hij bewindvoerder is geworden op verzoek van de familie. Hij wist niet wat zijn taken precies inhielden. Toen hij kennis had genomen van de vele geldopnames door betrokkene heeft hij deze gewaarschuwd voor het dalen van zijn vermogen, maar betrokkene wilde niet luisteren. Ook heeft [naam 1] de moeder van betrokkene gewaarschuwd. Betrokkene had zelf toegang tot zijn bankrekening en kon zonder medeweten of toestemming van [naam 1] zelf geld opnemen en betalingen verrichten. [naam 1] was vaak in het buitenland en kon de opnames niet steeds controleren. Hij voelt zich niet verantwoordelijk voor de gelden die opgemaakt zijn omdat betrokkene dit zelf heeft gedaan.
Tijdens de zitting heeft betrokkene erkend dat hij, zonder medeweten of toestemming van zijn oud bewindvoerder [naam 1], een aanzienlijk deel van de letselschade uitkering heeft opgenomen en allerhande uitgaven heeft gedaan. Het geld is deels gebruikt voor de aankoop en het runnen van twee bedrijven (restaurant en meubelwinkel), samen met een compagnon. Daarnaast heeft hij een dure auto gekocht, geld aan zijn ouders en broer geschonken en heeft hij geld uitgegeven aan vakanties en andere uitgaven. Hij heeft verklaard dat hij in staat was, en nog steeds is, om zelf zijn financiën te beheren. Uiteindelijk liepen de bedrijven niet goed en moesten deze met verlies worden verkocht, maar dit wijt betrokkene aan de lange periode van Covid-19, terwijl hij samen met zijn compagnon net begonnen was met deze bedrijven. Het had ook een (groot) succes kunnen worden, aldus betrokkene. Hij verwijt [naam 1] niets. Betrokkene heeft in dit verband ook nog verklaard dat hij een aantal jaren na het ongeval bedlegerig is geweest en niets kon ondernemen. Toen hij daartoe wel weer in staat was en de letselschade uitkering ontving, heeft hij welbewust de keuze gemaakt om zijn vermogen onder meer in de twee bedrijven te steken en daarnaast veel leuke dingen te doen met zijn geld.
De huidige bewindvoerder heeft verklaard dat betrokkene in korte tijd meer dan € 600.000,00 heeft opgemaakt. Onduidelijk is wie op dit moment de eigenaar is van de twee bedrijven die betrokkene samen met een compagnon had gekocht. Betrokkene heeft verklaard dat hij zijn aandeel in het restaurant aan zijn compagnon heeft verkocht en dat de meubelzaak eerst door zijn compagnon aan hem en vervolgens aan een derde is doorverkocht, maar dat de koopprijs van deze verkopen nog niet is bepaald. Een en ander zou mondeling zijn afgesproken, aldus betrokkene. Hij verwacht nog gelden uit deze ondernemingen te verkrijgen, maar wel vele malen minder dan de door hem geïnvesteerde bedragen.
Ten aanzien van de oud bewindvoerder:
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is naar het oordeel van de kantonrechter vast komen te staan dat [naam 1] is tekortgeschoten in de zorg die van een goed bewindvoerder mag worden verwacht. Een letselschade uitkering is immers naar zijn aard (mede) bedoeld als vergoeding voor nog toekomstige schadeposten. Als bewindvoerder had het op de weg van [naam 1] gelegen om betrokkene niet alleen te waarschuwen voor zijn grote uitgavenpatroon, maar er actief voor zorg te dragen dat betrokkene geen mogelijkheid had om zonder toestemming van zijn bewindvoerder (en de kantonrechter) de hiervoor bedoelde uitgaven te doen. Ook had [naam 1] de rechtbank kunnen informeren op het moment dat zijn waarschuwingen aan betrokkene tevergeefs bleken te zijn.
Bij de huidige stand van zaken kan de kantonrechter echter niet vaststellen dat, en zo ja tot welk bedrag, door betrokkene daadwerkelijk schade is geleden door het slechte bewind van [naam 1]. Betrokkene heeft immers verklaard dat hij zelf – bewust –het geld heeft uitgegeven en dat een deel van de letselschadeuitkering mogelijk nog terug kan komen door de verkoop van zijn ondernemingen. Het gaat hier verder om een bewind dat beperkt is tot het bedrag van de schadevergoeding en niet over alle goederen van betrokkene. Ten tijde van het instellen van het bewind werd betrokkene dus wel in staat geacht om zijn (dagelijkse) financiën zelf te beheren. De kantonrechter zal in deze beschikking dan ook volstaan met de constatering dat de voormalig bewindvoerder [naam 1] jegens betrokkene is tekortgeschoten in de zorg die van een goed bewindvoerder ten aanzien van het (financiële) bewind mag worden verwacht.
Ten aanzien van het verzoek van de huidige bewindvoerder
De huidige bewindvoerder heeft aangegeven dat hij bereid is om samen met betrokkene te onderzoeken of het mogelijk is afspraken te maken over de financiële afwikkeling van de verkoop van de bedrijven. Daarna zal hij de kantonrechter laten weten of hij het verzoek om opheffing handhaaft. De kantonrechter zal dat verzoek daarom gedurende zes maanden aanhouden.

Beslissing

De kantonrechter:
stelt vast dat de voormalige bewindvoerder, H. [naam 1], in de zorg van een goed bewindvoerder jegens betrokkene tekort is geschoten;
houdt het verzoek om opheffing van het bewind voor een periode van zes maanden aan;
bepaalt dat de bewindvoerder uiterlijk op 15 mei 2024 aan de kantonrechter dient te berichten of hij het verzoek om opheffing wenst te handhaven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J. Frikkee en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
884
Ingevolge het bepaalde in artikel 806 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan van een beschikking hoger beroep worden ingesteld:
• door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
• door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.