4.1.1.Standpunt officier van justitie
De verdenking ten aanzien van de verdachte berust op de conclusie dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de in de tenlastelegging genoemde onroerende goederen zijn gefinancierd met uit misdrijf afkomstig vermogen van haar partner, tevens medeverdachte.
Er is geen direct bewijs voor een gronddelict. Op grond van de volgende indicatoren bestaat echter het vermoeden dat het vermogen waarmee de partner van de verdachte, tevens medemedeverdachte, de aankoop van een woning in Amsterdam en de aanbetaling van te bouwen woningen in Spanje en Australië van misdrijf afkomstig is.
De medemedeverdachte heeft over de jaren 2015 tot en met 2019 onjuiste aangiften inkomstenbelasting gedaan door geen, althans veel minder vermogen in bitcoins op te geven dan in werkelijkheid het geval was. Het niet opgeven van vermogen is opgenomen in de lijst van feiten van algemene bekendheid en overige indicatoren van witwassen van het AMLC.
Met betrekking tot de herkomst van de bitcoins van de medemedeverdachte is uit onderzoek van de FIOD gebleken dat hij deze heeft verworven met de handel op het darkweb in illegale goederen (drugs). De medemedeverdachte is vermoedelijk actief geweest onder het kopers account ‘ [accountnaam01] ’ op de darkweb marktplaats Silk Road en als gebruiker van het withdrawal adres ‘ [accountnaam02] ’. Dit blijkt onder meer uit het door ‘ [accountnaam01] ’ gebezigde afleveradres, [adres02] in Amstelveen, waar de medeverdachte ingeschreven stond en dit adres is ook het initiële adres van [bedrijf01] . Een andere bestelling stond op naam van [naam01] . Medeverdachte is in 2013 veroordeeld door de Rechtbank Amsterdam voor het voorhanden hebben van een vals reisdocument op naam van [naam01] . Ook is een bestelling op het darkweb via hetzelfde account bezorgd op een adres in Aarhus in Denemarken en de medeverdachte heeft kort daarna ingeschreven gestaan in Aarhus.
Daarnaast is uit de chainanalysis met betrekking tot de eerste inleg (15 bitcoins) op het Local Bitcoins platform van het bedrijf van de medeverdachte, [bedrijf01] , gebleken dat deze indirect afkomstig zijn van twee darkweb platforms en twee mixers. Ook ten aanzien van bitcoins op andere accounts van de medeverdachte en/of zijn bedrijf [bedrijf01] , waaronder Bistamp, BL3P en Kraken, zijn bij analyse links te zien met het darkweb.
De verklaring van medeverdachte over de herkomst van zijn bitcoins, is niet betrouwbaar en blijkt onjuist of is niet te verifiëren. Aldus kan geconcludeerd worden dat het niet anders kan zijn dan dat de bitcoins van de verdachte een criminele herkomst hebben en sprake is van witwassen.
De medeverdachte is degene die feitelijk de witwashandelingen heeft verricht. Hij had opzet op en wetenschap van de handelingen. Gelet op de periode waarover en de wijze waarop is witgewassen (darkweb, bitcoins, omzetten in geld, woningen, baren en munten), alsmede de omvang van het totale witwasbedrag, is sprake van gewoontewitwassen. Voorts is ten aanzien van de witwashandelingen van de medeverdachte sprake van medeplegen, want die handelingen zijn in nauwe en bewuste samenwerking gepleegd, getuige ook hun handtekeningen op de formele documenten betreffende de verschillende panden, het feit dat zij de woning aan de [straatnaam01] samen bewoonden en zij samen bedachten hoe de woningen in het buitenland verder vorm moesten krijgen.
4.1.3.Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420ter in samenhang met artikel 420bis, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ is, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat deze een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit zou volgen dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat een zodanige verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet de bewijspositie in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan tegenwicht aan de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.
De rechtbank zal het aan de verdachte ten laste gelegde verwijt aan de hand van dit toetsingskader beoordelen.
Vermoeden van witwassen
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen de tenlastegelegde voorwerpen en een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
Het gaat in deze zaak in de kern om de vraag naar de herkomst van het vermogen in bitcoins van de medeverdachte. Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat alle vermogensbestanddelen waarvan de verdachte witwassen wordt verweten gefinancierd zijn vanuit dit vermogen.
Volgens de officier van justitie heeft de medeverdachte zijn bitcoins verdiend met illegale handel op het darkweb. Deze conclusie is onder andere gebaseerd op onderzoek (chainanalysis) waaruit volgt dat een (klein) deel van de bitcoins van de medeverdachte indirect afkomstig is van het darkweb of van een mixer. Een rechtstreeks verband tussen de medeverdachte en illegale handel op het darkweb is hiermee echter niet aangetoond. Evenmin kan worden vastgesteld in hoeverre de medeverdachte bij het verwerven van deze bitcoins wist of kon weten dat deze waren gebruikt bij de illegale handel op het darkweb. Daarnaast zijn er aanwijzingen die wijzen in de richting van betrokkenheid van de medeverdachte bij de op het darkweb handelende accounts ‘ [accountnaam01] ’ en ‘ [accountnaam02] ’. Deze aanwijzingen roepen serieuze vragen op jegens de medeverdachte, maar zijn niet sluitend. Op grond daarvan kan dan ook, anders dan de officier van justitie doet, niet de conclusie worden getrokken dat de medeverdachte ‘ [accountnaam01] ’ is en actief is als ‘ [accountnaam02] ’.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden - ook in onderling verband en samenhang bezien - niet het vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat de bitcoins van de medeverdachte uit misdrijf afkomstig zijn. De omstandigheid dat de medeverdachte onjuiste aangiften inkomstenbelasting heeft gedaan door geen, althans veel minder vermogen in bitcoins op te geven dan in werkelijkheid het geval was, leidt niet tot een andere conclusie. Bij dit oordeel is betrokken dat de medeverdachte nog vóórdat hij in het onderzoek als verdachte werd aangemerkt heeft verklaard dat hij al vanaf 2010 bitcoins heeft gekocht van zijn salaris. Ten aanzien van de waarde van de bitcoins merkt de rechtbank op dat het een feit van algemene bekendheid is dat de bitcoins in 2010 enkele euro’s per stuk waard waren en dat de waarde van de bitcoin daarna flink is gestegen. Bij de komst van de medeverdachte naar Nederland in 2014 beschikte hij, naar zijn zeggen, over ongeveer 500 bitcoins. Gelet op de grote waardestijging van de bitcoin heeft hij kunnen voorzien in het levensonderhoud van de verdachte en hemzelf en de vermogensbestanddelen kunnen verwerven waarvan de verachte en de medeverdachte thans witwassen wordt verweten. Voor zover navraag (door de medeverdachte in 2018 wegens vragen van Bitonic en later door de FIOD) bij Mt. Gox, het platform waarop de medeverdachte naar zijn zeggen handelde, en de Rabobank, niet heeft kunnen leiden tot stukken ter onderbouwing van de verklaring van de medeverdachte, kan dat bij deze stand van de procedure niet aan de verdachte worden tegengeworpen.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen zoals primair en subsidiair ten laste gelegd en zal haar van het ten laste gelegde vrijspreken.