15.3In geval van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de in Artikel 14[15]
opgenomen verplichting door de Vennootschappen, Verkoper of een Persoon die deel uitmaakt van de Verkopers Groep, zijn de Vennootschappen en/of Verkoper onmiddellijk, zonder dat enige verdere actie, formaliteit of ingebrekestelling is vereist, aan Koper een direct opeisbare boete verschuldigd van € 50.000 (zegge: vijftigduizend euro) voor iedere tekortkoming(..)”
Het benaderen van zes werknemers
5.4.2.[gedaagde 1] stelt dat [eiser 1], in de persoon van [eiser 2], op 8 oktober 2021 een bijeenkomst (in de vorm van een borrel) heeft georganiseerd voor zes medewerkers van [gedaagde 1]. Volgens [eiser 2] vormen deze zes medewerkers het managementteam van [gedaagde 2]. Tijdens de verhoren in het voorlopig getuigenverhoor heeft zij verklaard dat zij heeft gezegd dat zij “
zou proberen het bedrijf uit handen van [naam 2] te redden” en “
dat ik [naam 2] niet vertrouwde en het bedrijf wilde redden”.
5.4.3.Uit de hiervoor geciteerde bepaling in de koopovereenkomst volgt dat handelingen van [eiser 2], voor zover ze voldoen aan de omschrijving, ertoe kunnen leiden dat [eiser 1] een boete verschuldigd wordt. Het is evident dat een managementteam bestaat uit belangrijke werknemers. De uit de getuigenverhoren gebleken en hiervoor geciteerde uitlatingen van [eiser 2] zijn, naar voorlopig oordeel, uitlatingen die de arbeidsrelatie van die werknemers met [gedaagde 1]
nadelig zouden kunnen beïnvloeden. [eiser 2] heeft meerdere keren gezegd dat het bedrijf niet in goede handen is bij de huidige bestuurder.
Dat twee werknemers naar eigen zeggen om een andere reden bij [gedaagde 2] zijn weggegaan, doet dan niet ter zake, omdat volgens de woorden van de overeenkomst slechts sprake hoeft te zijn van het negatief kunnen beïnvloeden. De stelling van [eiser 1] dat onduidelijk is wat [eiser 2] precies tegen wie heeft gezegd, wordt gelet op het voorgaande gepasseerd. De redenering dat, bij die uitleg, wanneer honderd werknemers aanwezig waren geweest, honderd keer de boete zou zijn verbeurd, volgt de voorzieningenrechter niet. Het waren namelijk niet zomaar werknemers die aanwezig waren, maar de leden van het managementteam. Aannemelijk is daarom dat [eiser 1] zes boetes heeft verbeurd.
Het belemmeren en vertragen van facturatie
5.4.4.[gedaagde 1] stelt dat [eiser 2] de arbeidsrelatie tussen [gedaagde 1] en [eiser 3] negatief heeft beïnvloed. [eiser 2] heeft [eiser 3] namelijk succesvol overgehaald om de facturatie van [gedaagde 2] te vertragen. Dat heeft de liquiditeitspositie van [gedaagde 2] onder druk gezet. Dit blijkt volgens [gedaagde 1] uit de verklaringen van [eiser 2] en [eiser 3] tijdens de getuigenverhoren en uit de tussen hen gewisselde berichten.
5.4.5.[eiser 2] betwist dat zij [eiser 3] negatief heeft beïnvloed. Zij handelde in het belang van [gedaagde 2] door met [eiser 3] (proberen) te voorkomen dat [naam 2] en zijn echtgenote zich gelden van [gedaagde 2] zouden toe eigenen.
5.4.6.De voorzieningenrechter is van oordeel dat voor deze procedure summierlijk is gebleken dat [eiser 3] is beïnvloed door [eiser 2]. Uit de eigen verklaringen van [eiser 2] en [eiser 3] tijdens de getuigenverhoren blijkt dat zij doelbewust de facturatie wilden vertragen. Uit de tussen hen gewisselde berichten van onder andere 30 september 2021 blijkt dat [eiser 2] [eiser 3] instrueerde om te zeggen dat hij het te druk had om te factureren voor [gedaagde 2]. [eiser 2] had zich er van bewust moeten zijn dat een dergelijk handelen van [eiser 3] de relatie met [gedaagde 1] negatief kon of zou kunnen beïnvloeden. Ten aanzien van deze gedraging is dus ook een schending van artikel 15.1 onder e van de koopovereenkomst en het verbeuren van een boete aannemelijk.
Het achterhouden van informatie door [eiser 2] en [eiser 3]
5.4.7.Volgens [gedaagde 1] is [eiser 1] voorts twee boetes verschuldigd, omdat zij [eiser 3] heeft beïnvloed om incomplete informatie over aankomende en lopende orders van RVL aan het nieuwe bestuur van [gedaagde 2] te verstrekken. Dit blijkt uit gesprekken tussen [eiser 2] en [eiser 3] waarin zij bespreken welke documenten [eiser 3] zal overhandigen en welke niet. Ook heeft [eiser 2] [eiser 3] aangestuurd om, in samenwerking met de broer van [eiser 2], het geheugen van een computer van [gedaagde 2] te wissen. Daarmee is veel knowhow verloren gegaan waardoor wrijving had kunnen ontstaan tussen [eiser 3] en zijn werkgever.
5.4.8.[eiser 1] stelt dat het zelf aan [gedaagde 2] is te wijten dat zij zich niet heeft ingeschreven voor opdracht 824 en dat [eiser 2] [eiser 3] niet heeft aangespoord om informatie achter te houden. [eiser 2] heeft [eiser 3] ook niet aangestuurd om het geheugen van de computer te wissen. Nog los daarvan, is het ondenkbaar dat de relatie tussen [gedaagde 2] en [eiser 3] hierdoor geschaad zou zijn.
5.4.9.Naar voorlopig oordeel heeft [eiser 1] de twee boetes op dit punt verbeurd. [eiser 2] schrijft op 25 november 2021 dat [eiser 3] de inkooporders van opdrachten 821 en 823 wel kan geven, maar niet de stukken van de lopende orders van RVL. Aannemelijk is dat juist die stukken relevant waren voor de inschrijving op opdracht 824. [eiser 3] handelde zowel hier, als in het kader van het verwijderen van gegevens op zijn computer – “
Misschien dat je maandag deze[het geheugen]
kan wissen in samenwerking met [naam 2]” – na instructie van [eiser 2]. Zij had zich ervan bewust moeten zijn dat dit aangespoorde handelen van [eiser 3], de relatie tussen [eiser 3] en [gedaagde 2] onder druk kon zetten. Dat is een schending van artikel 15.1 onder e van de koopovereenkomst.
De ziekmelding van [eiser 3]
5.4.10.Volgens [gedaagde 1] heeft [eiser 2] [eiser 3] geïnstrueerd om zich ziek te melden door hem voor te schrijven dat hij zich maandag 29 november 2021 ziek moest melden omdat hij met een burn-out kampt. [eiser 2] stelt dat het niet aan haar te wijten is dat [eiser 3] ziek is. Het is bovendien een onsympathiek standpunt dat [eiser 2] [eiser 3] heeft beïnvloed.
5.4.11.De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de tekstberichten van 26 november 2021 summierlijk blijkt dat [eiser 2] [eiser 3] voorschrijft, althans suggesties doet, op welke wijze hij zich ziek kan melden. Zo moest hij appen dat hij verwachtte er maandag weer te zijn
“anders voelen ze nattigheid”en kreeg hij de instructie “
Gooi het maandag op burn out. Je bent bij de dokter geweest en dit was de conclusie”. Dit is een negatieve beïnvloeding en in strijd met de nevenrestrictie uit de koopovereenkomst.
De handel in het metaalafval
5.4.12.[eiser 2] heeft de arbeidsrelatie met [eiser 3] nadelig beïnvloed door zonder medeweten van de directie van [gedaagde 2], metaalafval te verhandelen. Zij hebben daarvoor contante betalingen ontvangen die niet zijn verwerkt in de boekhouding van [gedaagde 2]. Bij vonnis van 12 mei 2023 is geoordeeld dat dit onrechtmatig is. [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] zijn daarom hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 121.605,79 aan [gedaagde 2]. [eiser 1] stelt dat zij, hoewel zij hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis, aan haar verplichting uit het vonnis heeft voldaan. De voorzieningenrechter begrijpt het verweer tegen deze (deel)vordering zo dat het veroordelende vonnis eraan in de weg staat dat ook nog een boete wordt verbeurd.
5.4.13.De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser 1] ook op dit punt de nevenrestricties uit de koopovereenkomst heeft geschonden. De handel in het metaalafval door [eiser 2] en [eiser 3] is nog tot ver na de datum van overdracht van de aandelen van [gedaagde 2] doorgegaan. Deze gedragingen beïnvloeden de relatie tussen [eiser 3] als werknemer en [gedaagde 2] als werkgever. Het handelen heeft [gedaagde 2] benadeeld en daarom zijn [eiser 2] en [eiser 3] veroordeeld tot betaling van het bedrag dat zij in contanten hebben ontvangen aan [gedaagde 2]. Deze benadeling leidt ertoe dat [eiser 1] een boete op dit punt heeft verbeurd. Dat [eiser 1] voor dit handelen al is veroordeeld tot betaling van een geldbedrag aan [gedaagde 2] leidt niet tot een ander oordeel, alleen al niet omdat [eiser 1] dit bedrag heeft betaald aan [gedaagde 2] en niet aan [gedaagde 1]. Voor andere vorderingen is de betaling, zoals hierna nog wordt besproken, wel relevant.
Het benaderen van opdrachtgever Royal van Lent
5.4.14.Tot slot heeft [eiser 1] volgens [gedaagde 1] drie boetes verbeurd, omdat [eiser 2] de relatie tussen [gedaagde 2] en opdrachtgever RVL negatief heeft beïnvloed. [eiser 2] heeft met meerdere medewerkers van RVL ([naam 3] en [naam 4]) gesproken over haar plan om [gedaagde 2] te redden uit handen van [naam 2] en heeft zich tegenover Commellin negatief uitgelaten over de nieuwe aandeelhouder en het bestuur van [gedaagde 2].
5.4.15.Volgens [eiser 2] handelde zij in het belang van [gedaagde 2] om RVL te waarschuwen voor opvallende overboekingen van [gedaagde 2] aan [gedaagde 1] en andere aan [naam 2] gelieerde vennootschappen. Bovendien wantrouwden [naam 3] en [naam 4] [naam 2] al vanwege de negatieve berichtgevingen in de media. [eiser 2] gaat vriendschappelijk met hen om en daarom heeft ze contact gehad met beiden. Uit de berichten tussen [eiser 2] en [eiser 3] blijkt niet dat wordt gesproken over [naam 2].
5.4.16.Uit de verklaring van [eiser 2] tijdens de getuigenverhoren blijkt dat zij contact zocht met [naam 4] en met haar heeft besproken “
dat Van Lent de declaraties niet te snel zou betalen”. [eiser 2] heeft verder verklaard dat zij de uitbetaling van een change order (extra werk) heeft proberen te vertragen en dat zij met [naam 3] heeft gesproken over vertraging van de uitbetaling van facturen. Daarnaast bespreken [eiser 2] en [eiser 3] op 29 november 2021 dat het verstandig is om [naam 3] en [naam 4] in te lichten over de huidige situatie bij [gedaagde 2]. [eiser 2] zocht dus actief contact met medewerkers van RVL om hen te informeren over [naam 2]. Aannemelijk is dat daardoor de relatie tussen [gedaagde 2] en RVL negatief beïnvloed kon worden. Dat [eiser 2] zich zo heeft uitgelaten uit waarschuwing voor het handelen van [naam 2] is niet onderbouwd. Dat [eiser 2] met [naam 5] ook negatief heeft gesproken over [gedaagde 2] is voldoende aannemelijk geworden uit de overgelegde berichten van 22 en 24 november 2021. Daarin schrijft [eiser 2] aan [eiser 3]: “
[naam 5] denkt ook zo over hem”. Uit het getuigenverhoor van [eiser 3] blijkt dat met “hem” [naam 2] wordt bedoeld. Negatieve beïnvloeding van klanten door kwaad te spreken over het huidige bestuur van [gedaagde 2] is in strijd met artikel 15.1 onder c.
5.4.17.De (voorlopige) conclusie is dan dat [eiser 1] 14 boetes heeft verbeurd en dat [gedaagde 1] daardoor € 700.000,- te vorderen heeft van [eiser 1].
5.4.18.[gedaagde 1] stelt dat haar schade het bedrag van de boetes overstijgt. Door de gedragingen van [eiser 1] heeft één van de grootste opdrachtgevers, Scheepswerf Slob B.V. (Slob), een bouwstop ingesteld en heeft RVL ondanks te kennen gegeven geen opdrachten meer te verstrekken. Twee medewerkers van het managementteam hebben ontslag genomen en één medewerker zit langdurig ziek thuis. Verder heeft [eiser 1] ervoor gezorgd dat [gedaagde 2] een belangrijke order (824) is misgelopen. De goodwill waarvoor [gedaagde 1] € 1.809.095,- heeft betaald bij de aandelenoverdracht, is door de handelingen van [eiser 1] volledig verdampt. Daarbij is relevant dat de fiscale boekwaarde in de jaarrekening niets zegt over de reële waarde van de goodwill.
5.4.19.Het verweer van [eiser 1] komt erop neer dat [gedaagde 1] het causaal verband tussen de vermeende tekortkomingen en de schade ten aanzien van de goodwill, en de hoogte van de door [gedaagde 1] vermeend geleden schade, niet onderbouwt. [gedaagde 1] heeft nagelaten te onderbouwen dat de enterprise value op dit moment lager is of lager dan tijdens de overdracht. Bovendien blijkt uit de geconsolideerde jaarrekening van 2022 niet dat de goodwill verminderd is, omdat de goodwill daarin is opgenomen voor een bedrag van € 1.824.028,-.
5.4.20.Vaststaat dat er, in het kader van de executoriale verkoop van de aandelen van [gedaagde 1], op dit moment een waardering daarvan. [gedaagde 1] heeft erkend dat de waarde van de aandelen (mede) is gebaseerd op de goodwill. De waarde van de aandelen is nog niet bekend en, anders dan het in jaarrekening opgenomen bedrag zijn er geen stukken waar de waarde van de goodwill blijkt. De stelling dat de goodwill volledig is verdampt, is door het gebrek aan concrete en relevante informatie niet onderbouwd. Dat er vanuit een bepaalde hoek geen orders meer worden verstrekt, zegt namelijk niets over de totale bedrijfsvoering en de waarde van een bedrijf. De voorzieningenrechter sluit niet uit dat de gedragingen die hebben geleid tot het verbeuren van boetes, van invloed (kunnen) zijn op de waarde van de goodwill, maar datzelfde geldt – en mogelijk in positieve zin – voor andere handelingen en activiteiten van het bedrijf die verder niet besproken zijn. Nu [gedaagde 1] geen subsidiair standpunt heeft ingenomen over een eventuele daling van de waarde van de goodwill ligt het niet op de weg van de voorzieningenrechter om (voorlopig) een bedrag aan schade voor vermindering van de waarde van de goodwill vast te stellen. Dit bekent dat op dit punt niet summierlijk is gebleken van een vorderingsrecht.
5.4.21.[gedaagde 1] stelt dat [eiser 2] en [eiser 3] jarenlang metaalafval tegen contante betalingen hebben verkocht aan een recyclingbedrijf welke betalingen niet zijn verwerkt in de administratie van [gedaagde 2]. Als gevolg hiervan is er een verschil van € 204.889,- ontstaan in de werkelijke voorraden en de voorraad die in de jaarrekening van [gedaagde 2] is opgenomen. [eiser 1] maakt door deze handelwijze inbreuk op de garanties van artikel 10 van de koopovereenkomst tussen haar en [gedaagde 1] dat als volgt luidt:
(..)
10 Garanties van Verkoper