ECLI:NL:RBROT:2023:11160

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
ROT 22/2449 en ROT 22/5297
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke boete voor overtredingen van de Wet dieren in slachthuizen met betrekking tot kuikens

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 1 december 2023, betreft het een bestuursrechtelijke procedure waarin eiseres, een halalslachterij, in twee zaken (ROT 22/2449 en ROT 22/5297) is beboet voor overtredingen van de Wet dieren. De rechtbank behandelt de opgelegde boetes van € 12.500,- voor elk van de overtredingen, die zijn gebaseerd op rapporten van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De overtredingen omvatten het niet adequaat bedwelmen en aansnijden van kuikens, wat leidde tot ernstig en vermijdbaar lijden. Eiseres heeft tegen de boetes beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de verdubbeling van de boetes willekeurig is en dat de overtredingen haar minder kunnen worden verweten vanwege de geautomatiseerde processen in de slachterij. De rechtbank oordeelt dat de boetes terecht zijn opgelegd en dat de verdubbeling van de boetes gerechtvaardigd is, gezien de ernst van de overtredingen en de recidive. De rechtbank concludeert dat de boete in de zaak ROT 22/2449 moet worden verlaagd tot € 11.875,- vanwege overschrijding van de redelijke termijn, terwijl het beroep in de zaak ROT 22/5297 ongegrond wordt verklaard. Eiseres krijgt proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 22/2449 en ROT 22/5297

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2023 in de zaken tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Bassie)
en

[naam verweerder01]

(gemachtigde: mr. L. Harteveld – Van den Bosch).

Procesverloop

ROT 22/2449
Bij besluit van 26 november 2021 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan eiseres een boete van € 12.500,- opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 12 april 2022 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
ROT 22/5297
Bij besluit van 13 mei 2022 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan eiseres een boete van € 12.500,- opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 27 september 2022 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
ROT 22/2449 en ROT 22/5297
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2023. Namens eiseres is verschenen [persoon A] , bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [persoon B] , toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

Totstandkoming van de bestreden besluiten
ROT 22/2449
1.1.
Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op een rapport van bevindingen dat op
8 juni 2021 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA.
De toezichthouder schrijft in dit rapport onder meer het volgende:
“Bevinding(en):
Datum en tijdstip van de bevinding: 15 maart 2021 omstreeks 09.04 uur.
Ik heb in het bedrijf aangesproken en ben met naam en functie bekend bij: de
heer [persoon C] .
Tijdens mijn tweede inspectie omstreeks 09.04 uur bevond ik mij in de slachthal,
naast de bloedbak op de eerste etage, na de slachters na het machinale
nasnijdmes en na de controleur. Er werd gebruik gemaakt van een reversibele
(omkeerbare) bedwelming d.m.v. elektrische waterbad >50 Hz. Bij een dergelijke
eenvoudige bedwelming behoort de dood van de dieren in te treden door middel
van verbloeding.
Ik stelde vast dat een kuiken dat niet bedwelmd was en niet aangesneden was de
broeibak in ging. Ik zag ter hoogte van de bloedbak op de le etage, tijdens een
controle van 5 minuten, 1 kuiken dat niet verdoofd was en ook niet was
aangesneden (zie video 1 op 0:27 seconden). Dit kuiken had géén snijwond in de
hals, had de ogen open, hield de kop om hoog (richting borst) en deed de snavel
open. Het kuiken was na het passeren van het elektrische waterbad niet
aangesneden door een van de slachters en vervolgens ook niet door het
automatische mes noch door de controleur die na het automatische mes stond.
Ik zag dat dit levende en bij bewustzijn zijnde kuiken, zonder te zijn
aangesneden, naar de broeibak werd getransporteerd. Het niet aangesneden
kuiken werd via de koppentrekker, naar de broeibak getransporteerd. Ik zag dat
het kuiken de koppentrekker had gemist. Het dier had de ogen open, de kop was
omhoog getrokken (richting borst) en het kuiken opende de snavel (zie video 1 op
0:54 seconden). Ik zag het kuiken richting de broeibak gaan.
Er vindt door het bedrijf, vanaf de positie waar ik het niet bedwelmd en niet
aangesneden kuiken heb gezien tot aan de broeibak, geen controle plaats m.b.t.
tekenen van leven van de kuikens alvorens de kuikens de broeibak ingaan.
Dit kuiken dat bij bewustzijn was, stierf door verdrinking/verbranding in de
broeibak. Dat betekent ernstig vermijdbare pijn en lijden.
Ik stelde vast dat een onbedwelmd kuiken richting de broeibak werd verplaatst.
Tevens stelde ik vast dat er geen controle werd uitgevoerd op de afwezigheid van
tekenen van leven aan het eind van de bloedgoot, kort voordat de dieren de
broeibak in gingen.”
1.2.
Op basis van het rapport van bevindingen heeft verweerder bij het primaire besluit 1 aan eiseres een boete opgelegd van € 12.500,- voor het volgende beboetbare feit:
“De eenvoudige bedwelming werd niet zo spoedig mogelijk gevolgd door een methode die de dood garandeert, want de twee halsslagaders of de toevoerende bloedvaten werden niet
systematisch doorgesneden. De toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid werd niet aangehouden tot bij het dier de dood is ingetreden. Verdere uitslachting of broeiing vond niet plaats nadat werd vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoonde. Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard.”
Dit is volgens verweerder een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren in verbinding met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren, in verbinding met artikel 3, eerste lid, artikel 4, eerste lid, artikel 15, eerste lid, en bijlage III, punt 3.2., van Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (Verordening 1099/2009).
Gelet op de ernst van de overtreding heeft verweerder de (standaard)boete van € 2.500,- verdubbeld op grond van artikel 2.3, aanhef en onder b, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren (hierna: Besluit handhaving). Uit het boeterapport blijkt dat een kuiken levend en bij bewustzijn de broeibak is ingegaan. In die broeibak is het dier door verdrinking of verbranding gestorven en dat is een ernstige vorm van lijden. Ook heeft verweerder de recidivebepaling als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren toegepast en het boetebedrag verhoogd naar € 12.500,-. Er is volgens verweerder sprake van een herhaalde overtreding, gelet op het eerdere boetebesluit van 8 januari 2021.
1.3.
In het bestreden besluit 1 heeft verweerder de boete gehandhaafd.
ROT 22/5297
2.1.
Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op een rapport van bevindingen dat op
21 oktober 2021 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA.
De toezichthouder schrijft in dit rapport onder meer het volgende:
Bevinding(en):
Datum en tijdstip van de bevinding: 19 juli 2021 omstreeks 15:35 uur.
Ik heb in het bedrijf aangesproken en ben met naam en functie bekend bij: de
heer [persoon C] , functie: Bedrijfsleider.
Tijdens mijn tweede inspectie omstreeks 15:35 uur bevond ik mij in de slachthal,
naast de bloedbak op de eerste etage, na de slachters na het machinale
nasnijdmes en na de controleur. Er werd gebruik gemaakt van een reversibele
(omkeerbare) bedwelming d.m.v. elektrisch waterbad >50 Hz. Bij een dergelijke
eenvoudige bedwelming behoort de dood van de dieren in te treden door middel
van verbloeding.
Ik stelde vast dat een kuiken dat niet bedwelmd was en niet aangesneden was de
broeibak in ging. Ik zag ter hoogte van de bloedbak op de 1e etage, tijdens een
controle van 5 minuten, 1 kuiken die niet verdoofd was en ook niet was
aangesneden (zie video 1 op 4:14 seconden). Dit kuiken had géén snijwond in de
hals, had de ogen open en hield de kop omhoog (richting borst). Het kuiken was
na het passeren van het elektrische waterbad niet aangesneden door het
automatische mes noch door de controleur die na het automatische mes stond.
Ik zag dat dit levende en bij bewustzijn zijnde kuiken, zonder te zijn
aangesneden, naar de broeibak werd getransporteerd. Ik heb het niet kunnen zien
of na de koppentrekker het kuiken met of zonder kop naar de broeibak werd
getransporteerd.
Er vindt door het bedrijf, vanaf de positie waar ik het kuiken dat bij bewustzijn
was heb gezien tot aan de broeibak, geen controle plaats m.b.t. tekenen van
leven van de kuikens alvorens de kuikens de broeibak ingaan.
Dit kuiken dat bij bewustzijn was, stierf door verdrinking/verbranding in de
broeibak of door het aftrekken van de kop bij de koppentrekker gevolgd door
verbloeding. Dat betekent ernstig vermijdbare pijn en lijden.
Ik stelde vast dat een onbedwelmd kuiken richting de broeibak werd verplaatst.
Tevens stelde ik vast dat er geen controle werd uitgevoerd op de afwezigheid van
tekenen van leven aan het eind van de bloedgoot, kort voordat de dieren de
broeibak in gingen.”
2.2.
Op basis van het rapport van bevindingen heeft verweerder bij het primaire besluit 2 aan eiseres een boete opgelegd van € 12.500,- voor de volgende drie beboetbare feiten:
a. De bedrijfsexploitant waarborgt niet dat de in bijlage III opgenomen operationele voorschriften voor slachthuizen in acht worden genomen. De eenvoudige bedwelming werd niet zo spoedig mogelijk gevolgd door een methode die de dood garandeert, want de twee halsslagaders of de toevoerende bloedvaten werden niet systematisch doorgesneden. Verdere uitslachting of broeiing vond niet plaats nadat werd vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoont.
Dit is volgens verweerder een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren in verbinding met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren, in verbinding met artikel 15, eerste lid, en bijlage III, punt 3.2., van Verordening 1099/2009.
b. De in bijlage I vermelde methoden die niet de onmiddellijke dood tot gevolg hebben werd niet zo spoedig mogelijk gevolgd door een methode die de dood garandeert, zoals verbloeden.
Dit is volgens verweerder een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren in verbinding met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren, in verbinding met artikel 4, eerste lid, van Verordening 1099/2009.
c. Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard.
Dit is volgens verweerder een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren in verbinding met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren, in verbinding met artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009.
Bij de vaststelling van de hoogte van deze boete is rekening gehouden met de omstandigheid dat deze drie beboetbare feiten dusdanig met elkaar samenhangen dat voor deze overtredingen samen slechts eenmaal een boetebedrag is vastgesteld, te weten het boetebedrag dat hoort bij het beboetbare feit 1 (€ 12.500,-).
Omdat er sprake is geweest van ernstig en vermijdbaar lijden, nu een kuiken is gestorven door verdrinking of verbranding in de broeibak of door het aftrekken van de kop, en dus van een drietal categorie B-overtredingen, was er in dit geval volgens verweerder aanleiding om het boetebedrag te verdubbelen naar € 5.000,- op grond van artikel 2.3, aanhef en onder b, van het Besluit handhaving.
Ook heeft verweerder de boete met toepassing van artikel 2.5, eerste lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren verhoogd naar een bedrag van € 12.500,- , omdat eiseres op 8 januari 2021 eerder is beboet voor eenzelfde overtreding.
2.3.
In het bestreden besluit 2 heeft verweerder de boete gehandhaafd.
Het standpunt van eiseres
ROT 22/2449 en ROT 22/5297
3. Niet in geschil is of eiseres de overtredingen heeft begaan. Wel zijn partijen verdeeld over de vragen of verweerder de boetes terecht heeft verdubbeld met toepassing van artikel 2.3, aanhef en onder b, van het Besluit handhaving en of verweerder de boetes terecht heeft verhoogd met toepassing van de recidivebepaling als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, van het Besluit handhaving.
4. Eiseres voert - samengevat - tegen de hoogte van de boetes aan dat verweerder er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat het zeer incidenteel kan gebeuren dat een kuiken de aansnijdmomenten mist en niet volledig bedwelmd en niet aangesneden het slachtproces ingaat. Dit kan niet in 100% van de gevallen worden voorkomen.
Dat verweerder in deze zaken de boete heeft verdubbeld met toepassing van artikel 2.3, aanhef en onder b, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren is willekeurig en wijkt af van het eigen handhavingsbeleid van verweerder. Niet is gebleken van verzwarende omstandigheden die de verdubbeling kunnen rechtvaardigen. Eiseres verwijst in dit verband naar twee andere boetezaken van haar, namelijk de boetezaken [boetezaak-nummer 1] (boetebesluit 22 januari 2021) en [boetezaak-nummer 2] (boetevoornemen 9 augustus 2022) waarvan zij in de onderhavige procedure enkele stukken heeft overgelegd, en naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 mei 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:4376) waarin is geoordeeld dat de verdubbeling van de boete niet door de beugel kon.
Ook stelt eiseres dat de overtreding haar verminderd kan worden verweten, dat de boete onevenredig hoog is en dat deze dient te worden gematigd vanwege bijzondere omstandigheden. Volgens eiseres is het slachten van kippen in hoge mate een geautomatiseerd proces, waardoor bij het niet aansnijden van een kuiken niet concreet kan worden gewezen op een fout. In het bedrijf van eiseres worden 13.500 kippen per uur geslacht en vindt geen individuele beoordeling plaats van iedere individuele kip, ook niet door de nacontroleur. Het is volgens eiseres onvermijdbaar dat een kuiken incidenteel alle aansnijdmomenten mist. Het is niet de bedoeling dat de kuikens niet worden aangesneden en eiseres probeert zoveel mogelijk te voorkomen dat dit gebeurt.
Toepassing van de recidivebepaling bij slachterijen met permanent toezicht leidt tot onevenredige gevolgen ten opzichte van bedrijven waar minder vaak wordt gecontroleerd. Verder is de periode van vijf jaar, die van belang is voor toepassing van de recidivebepaling, onredelijk lang.
Het door verweerder in de bestreden besluiten genoemde ‘recidiveplafond’ (vanaf de achtste herhaalde overtreding) is bijzonder hoog. Voordat dit plafond is bereikt, is reeds sprake van een onevenredig hoge boete, die niet meer in verhouding staat tot de overtreding.
Gelet op het voorgaande dienen de twee boetes elk te worden gematigd tot een bedrag van
€ 7.500,-, aldus eiseres.
De beoordeling door de rechtbank
5.1.
Eiseres exploiteert een halalslachterij, wat betekent dat de kuikens levend - maar wel bedwelmd - worden aangesneden. De slachterij is zo ingericht dat zich zowel na de aansnijder als na het machinale mes een automatisch back up-mes bevindt. Aan het einde van het proces is er dan nog een nacontroleur.
5.2.
In beide zaken kan uit de rapporten van bevindingen worden afgeleid dat eenvoudige bedwelming niet zo spoedig mogelijk werd gevolgd door een methode die de dood garandeert, want de twee halsslagaders of de toevoerende bloedvaten werden niet systematisch doorgesneden. De toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid werd niet aangehouden tot bij het dier de dood is ingetreden. Verdere uitslachting of broeiing vond niet plaats nadat werd vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoonde. Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard.
Hiermee heeft eiseres meerdere voorschriften van de Verordening 1099/2009 overtreden. Dit heeft eiseres op zichzelf ook niet bestreden.
Zoals verweerder in de bestreden besluiten en in het verweerschrift heeft toegelicht, gaat hier om categorie B-overtredingen als bedoeld in het door verweerder gehanteerde Specifiek Interventiebeleid. Dat betekent dat bij deze overtredingen sprake is van een (risico op) ernstige aantasting van het dierenwelzijn.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de omstandigheid dat dieren, terwijl zij bij bewustzijn waren, zijn gestorven door verdrinking of verbranding in de broeibak of door het aftrekken van de kop als het berokkenen van ernstig en vermijdbaar lijden kunnen aanmerken. Dit lijden had moeten worden voorkomen door een volledige bedwelming, gevolgd door het juist aansnijden en/of door de controle op tekenen van leven door de nacontroleur. Eiseres heeft erkend dat dat laatste niet is gebeurd. Onder deze omstandigheden kan worden gesproken van een ernstige aantasting van het dierenwelzijn. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de risico’s of gevolgen van de overtredingen voor het dierenwelzijn ernstig zijn en dat daarom een verdubbeling van de standaardboete op grond van artikel 2.3, aanhef en onder b, van het Besluit handhaving in dit geval gerechtvaardigd is.
5.4.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat de verdubbeling van de boetes willekeurig is en dat hiermee is afgeweken van verweerders eigen beleid.
In de bestreden besluiten en in de verweerschriften heeft verweerder toegelicht dat de verdubbeling van de boete niet volgt uit verweerders interventiebeleid, maar dat deze verdubbeling is gebaseerd op artikel 2.3, aanhef en onder b, van het Besluit handhaving. Hoewel in het interventiebeleid geen beleid over de toepassing van artikel 2.3 van het Besluit handhaving is vastgelegd, dient verweerder wel deugdelijk te motiveren waarom de bestuurlijke boete is verdubbeld.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de toelichting op de zitting voldoende gemotiveerd waarom de boete in beide zaken is verdubbeld.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in 2019 is gestart met het verdubbelen van de boetes bij varkens die met tekenen van bewustzijn in een broeibak zijn verbrand en dat die lijn vanaf eind 2021 is doorgezet naar kuikens. Volgens verweerder is het primaire besluit 1 (van 26 november 2021) het eerste besluit geweest waarbij de boete op deze wijze is verdubbeld. Het boetebesluit van 8 januari 2021, in verband waarmee verweerder de recidivebepaling heeft toegepast (zie hiervoor in 1.2 en 2.2), dateert uit een periode waarin de verdubbeling voor deze overtreding nog niet werd toegepast. Dit geldt eveneens voor het boetebesluit van 22 januari 2021 (boetezaak [boetezaak-nummer 1] ) waarnaar eiseres heeft verwezen. Ten aanzien van het boetevoornemen van 9 augustus 2022 (boetezaak [boetezaak-nummer 2] ) heeft verweerder toegelicht dat in dat geval niet is geconstateerd dat de kuikens tekenen van bewustzijn vertoonden. In de boetezaken die in deze procedure aan de orde zijn, is dat wel het geval. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit een relevant verschil is.
Eiseres heeft in beroep ook nog gewezen op een uitspraak van deze rechtbank van 30 mei 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:4376), waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder de boete ten onrechte had verdubbeld, maar die zaak is anders dan de onderhavige zaken. Het ging in die zaak namelijk om een uitzonderlijke situatie waarbij de desbetreffende toezichthouder in het rapport van bevindingen had opgenomen dat de medewerker van de slachterij bewust een varken op de rug had bedwelmd. Dat sprake zou zijn geweest van bewust handelen door de medewerker achtte de rechtbank in die zaak niet bewezen.
Gelet op verweerders toelichting ter zitting ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder voor wat betreft de toepassing van artikel 2.3, aanhef en onder b, van het Besluit handhaving in strijd met het verbod op willekeur heeft gehandeld. Omdat verweerder pas ter zitting heeft toegelicht dat op basis van een sinds eind 2021 gewijzigde beleidslijn de boetes in beide zaken zijn verdubbeld, bevatten de bestreden besluiten wel een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren, nu aannemelijk is dat eiseres door dit motiveringsgebrek niet is benadeeld.
5.5.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat de overtredingen eiseres verminderd kunnen worden verweten en dat de boete zou moeten worden gematigd. Doordat in de beide zaken de kuikens niet zijn aangesneden, ook niet door de nacontroleur, is bij deze dieren ernstig lijden ontstaan. Het ligt op de weg van eiseres om het slachtproces zo in te richten dat overtredingen worden voorkomen. Dat sprake is van een in hoge mate geautomatiseerd proces, doet daar niet aan af. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat het niet altijd goed zichtbaar is dat een kuiken niet goed is aangesneden, heeft verweerder er terecht op gewezen dat de overtreding voor de toezichthouder goed zichtbaar was en dat eiseres dit zelf ook had moeten constateren. Verweerder heeft terecht benadrukt dat eiseres ervoor dient te zorgen dat de kuikens elke vermijdbare vorm van pijn, spanning en lijden wordt bespaard. Eiseres is hierin niet geslaagd.
5.6.
Met betrekking tot de verhoging van de boete op grond van artikel 2.5 van het Besluit handhaving overweegt de rechtbank als volgt. Niet in geschil is dat eiseres eerder onherroepelijk is beboet voor eenzelfde overtreding. Eiseres heeft op 8 januari 2021 (boetezaaknummer [boetezaak-nummer 3] ) een boete gekregen van € 7.500,- voor een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren in verbinding met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren, in verbinding met artikel 3, eerste lid, artikel 4, eerste lid, artikel 15, eerste lid, en bijlage III, punt 3.2., van Verordening 1099/2009.
De aan eiseres opgelegde bestuurlijke boete is aan te merken als een punitieve sanctie. Artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) brengt mee dat de rechter dient te toetsen of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding. Volgens vaste jurisprudentie van het CBb vormt voor bij wettelijk voorschrift vastgestelde boetebedragen de bepaling van artikel 5:46, derde lid, van de Awb het kader waarin de op artikel 6 van het EVRM gestoelde evenredigheidstoets wordt voltrokken. Binnen dat kader kan en behoort te worden beoordeeld of de voorgeschreven boete in het concrete geval evenredig is aan met name de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zo nodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. De rechtbank vindt het op zichzelf niet onevenredig dat in deze zaken het standaardboetebedrag vanwege recidive wordt verhoogd. Ook de daarbij gehanteerde termijn van vijf jaar vindt de rechtbank niet onredelijk. De wetgever ziet recidive als een strafverzwarende omstandigheid en heeft er daarom nadrukkelijk voor gekozen om herhaling van een overtreding zwaarder te beboeten door het op te leggen bedrag te verhogen. Het doel van de boete is immers ook het afdoende voorkomen van herhaling in het specifieke geval (speciale preventie). De wetgever heeft geen maximum vastgesteld voor verhoging van de boetes vanwege recidive. Dat neemt niet weg dat bij genoemde evenredigheidstoets op een gegeven moment de conclusie kan zijn dat een boete na veelvuldige verhoging niet meer redelijk is te achten gelet op de aard, ernst en omstandigheden van het geval. Verweerder hanteert intern beleid dat de boete maximaal zevenmaal het standaardboetebedrag is. De rechtbank acht de verhoging van de boete met € 7.500,- , gelet op het eerdere boetebesluit van 8 januari 2021, in deze twee zaken niet onevenredig. Eiseres is een professionele partij die dagelijks pluimvee slacht en zij dient de nodige maatregelen te nemen om pijn bij de dieren te vermijden en angst en spanning en lijden tijdens het slachtproces zoveel mogelijk te beperken. Terecht vindt verweerder de recidive van eiseres een ernstige situatie. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de meervoudige van deze rechtbank van 30 mei 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:4477).
5.7.
Evenmin leidt het betoog van eiseres dat de toepassing van de recidivebepaling bij slachterijen met permanent toezicht tot onevenredige gevolgen leidt ten opzichte van bedrijven waar minder vaak wordt gecontroleerd, tot de conclusie dat de twee boetes moeten worden gematigd. Verweerder heeft toegelicht dat het permanente toezicht in het geval van eiseres te maken heeft met de grote hoeveelheid dieren die dagelijks in haar bedrijf worden geslacht. Hierin bestaat geen verschil met slachterijen met een vergelijkbare omvang. Overigens is duidelijk geworden dat de toezichthouder twee keer per dag gedurende vijf minuten controleert, terwijl binnen het bedrijf van eiseres gedurende ruim twaalf uur dieren worden geslacht. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de boetes onevenredig hoog zijn.
Overschrijding van de redelijke termijn
ROT 22/2449
6. Tot slot heeft eiseres ter zitting nog aangevoerd dat in de zaak ROT 22/2449, afhankelijk van de datum waarop uitspraak wordt gedaan, mogelijk sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM en dat de boete in die zaak om die reden moet worden gematigd.
6.1.
Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2016:252, ECLI:NL:RVS:2016:1261 en ECLI:NL:CBB:2017:32) geldt bij punitieve sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, de rechtbank niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen uitspraak doet. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling heeft verricht waaraan eiseres de verwachting kon ontlenen dat het bestuursorgaan haar een boete zou opleggen; dit is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging. Voorts geldt dat de boete wordt verminderd met 5% per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, met een maximum van in het algemeen € 2.500,-.
6.2.
In boetezaak [boetezaak-nummer 4] (ROT 22/2449) is de redelijke termijn aangevangen met het uitbrengen van het voornemen op 21 oktober 2021. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met ruim één maand overschreden. De rechtbank ziet in deze overschrijding aanleiding om de boete te matigen met 5% tot een bedrag van € 11.875,-.
Conclusie en gevolgen
ROT 22/2449
7. Uit het voorgaande volgt dat verweerder in de zaak ROT 22/2449 terecht de boete heeft opgelegd, maar dat het boetebedrag wordt verlaagd omdat de redelijke termijn is overschreden. Omdat de rechtbank het boetebedrag verlaagt, wordt het bestreden besluit 1 in zoverre vernietigd en het primaire besluit 1 in zoverre herroepen. Het beroep is dus gegrond.
ROT 22/5297
8. Het beroep in de zaak ROT 22/5297 is ongegrond.
ROT 22/2449 en ROT 22/5297
9. Gelet op het in overweging 5.4. geconstateerde motiveringsgebrek moet verweerder in beide zaken het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van twee samenhangende beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
in de zaak ROT 22/2449:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 12 april 2022, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
- herroept het primaire besluit van 26 november 2021, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit;
- stelt de boete vast op € 11.875,-;
in de zaak ROT 22/5297:
- verklaart het beroep ongegrond;
in de zaak ROT 22/2449 en in de zaak ROT 22/5297:
- veroordeelt verweerder tot betaling van in totaal € 1.674,- aan proceskosten van eiseres;
- bepaalt dat verweerder in beide zaken het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.