ECLI:NL:RBROT:2023:11286

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
10578707 VZ VERZ 23-7104
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en bewijsopdracht dringende reden in arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en werknemer over een ontslag op staande voet. De werknemer, Tim Dreessen, was in dienst als schilder en werd op 27 april 2023 door de werkgever ontslagen. De werkgever stelde dat er onvoldoende werk was, maar de werknemer betwistte dit en stelde dat het ontslag niet rechtsgeldig was omdat er geen dringende reden was en de vereisten voor ontslag op staande voet niet waren nageleefd. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet een ultimum remedium is en dat de werkgever de bewijslast heeft om aan te tonen dat er een dringende reden voor het ontslag was. De werkgever werd toegelaten om bewijs te leveren van de feiten en omstandigheden die het ontslag rechtvaardigen. Daarnaast heeft de werknemer verzocht om betaling van achterstallig loon, waarbij onduidelijkheid bestond over de arbeidsovereenkomsten en de betalingen die door de werkgever zijn gedaan. De kantonrechter heeft de werkgever opgedragen om de relevante documenten en bewijsstukken aan te leveren voor de volgende zitting op 17 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10578707 VZ VERZ 23-7104
datum uitspraak: 20 oktober 2023
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
Tim Dreessen, handelend onder de naam
MDL Beschermingsbewind, in zijn hoedanigheid als bewindvoerder over de goederen van de op 31 augustus 2022 onder bewind gestelde
[verzoeker01],
wonende te [woonplaats01] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. H.E.C. Heijkoop-Otterman,
tegen:
[verweerder01] ,
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
verweerder,
rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer
[persoon01].
De partijen worden hierna ‘werkgever’ en ‘werknemer’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift (ontvangen op 26 juni 2023), met bijlagen;
  • een herziening van het verzoekschrift, met bijlagen.
1.2.
Op 19 september 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • [verzoeker01] , mr. H.E.C. Heijkoop-Otterman, [naam01] (begeleider Stichting ontmoeting) en T. Dreessen met een kantoorgenoot;
  • [persoon01] .

2.De inleiding

2.1.
Werknemer is op 1 juli 2020 in dienst getreden bij [persoon01] (als natuurlijk persoon) in de functie van schilder. Met ingang van 1 maart 2021 is het dienstverband voortgezet door werkgever. [persoon01] is bestuurder en enig aandeelhouder van werkgever.
2.2.
Werkgever heeft het dienstverband van werknemer op 27 april 2023 met onmiddellijke ingang beëindigd. In de ontslagmail staat voor zover van belang:
“(…) M.i.v. 27 april 2023 stoppen wij met de samenwerking. Er is niet voldoende werk om continuïteit te garanderen. Dit is noodzakelijk voor jou om uit je financiële problemen te komen. Ik raad je aan om WW aan te vragen. Veel succes verder met wat je gaat doen. Je mag mijn naam gebruiken als referentie. (…)”
2.3.
Werknemer stelt dat werkgever de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Er is geen sprake van instemming van werknemer of toestemming van het UWV. Het door werkgever verleende ontslag voldoet bovendien niet aan de vereisten die gelden voor een ontslag op staande voet. Er is geen sprake van een dringende reden althans die reden is niet aan werknemer medegedeeld.
2.4.
De werkgever voert verweer. Daarop zal hierna - voor zover van belang - worden ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
In artikel 7:671 BW staat dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig kan opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer. Die eis geldt niet wanneer de opzegging plaatsvindt op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. Daarin is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
3.2.
De kantonrechter stelt voorop dat een ontslag op staande voet een ultimum remedium is. Gelet op de verstrekkende gevolgen van zo’n ontslag voor de werknemer mag dit alleen bij uitzondering worden gegeven. Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dringende reden die een beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, moeten alle omstandigheden van het geval - in onderling verband en samenhang - in aanmerking worden genomen.
3.3.
Als de werkgever de werknemer ten onrechte op staande voet heeft ontslagen kan de kantonrechter op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW op verzoek van de werknemer het gegeven ontslag vernietigen of aan de werknemer ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen. Werknemer heeft ervoor gekozen om te vragen om een billijke vergoeding. Hij heeft zijn primaire verzoek tot vernietiging van het ontslag tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken.
Reden voor ontslag
3.4.
Volgens de e-mail waarmee de werknemer is ontslagen is het dienstverband met werknemer beëindigd omdat er niet voldoende werk is voor hem. Werkgever heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat dat niet de daadwerkelijke reden was van het ontslag. Er is voor werknemer als schilder juist meer dan voldoende werk beschikbaar. De reden die aan werknemer mondeling is medegedeeld is dat werknemer herhaaldelijk niet kwam opdagen bij de opdrachtgever van werkgever. De opdrachtgever ( [naam02] ) kon niet op werknemer rekenen. Werknemer was niet bereikbaar en soms wel 1,5 week spoorloos. Van werkgever kon niet langer worden verlangd de arbeidsovereenkomst met werknemer te laten voortduren. De reden waarom de werkelijke reden niet in de e-mail is vermeld door werkgever is omdat hij het recht op een eventuele uitkering voor werknemer niet in gevaar wilde brengen door de juiste ontslagreden te vermelden. Werkgever heeft ook verklaard dat hij werknemer heeft geholpen toen het niet goed met hem ging – ook met extra geld – en steeds weer een kans heeft gegeven. Werknemer betwist dit, maar uit wat ter zitting is besproken is wel gebleken dat werknemer in 2022 dakloos is geweest. Voordat hij een kamer kreeg bij Stichting Ontmoeting, een stichting die probeert om mensen die van de straat komen weer op de rails te helpen, sliep hij in deze periode bij vrienden op de bank.
3.5.
De kantonrechter kan bij de huidige stand van zaken niet vaststellen wat de daadwerkelijke reden is geweest voor ontslag. Dit is niet alleen van belang voor de vraag of sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, maar ook voor de hoogte van een (eventuele) billijke vergoeding voor het geval de kantonrechter tot het oordeel komt dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag. Dit omdat de mate van verwijtbaarheid ook een factor van belang is bij het bepalen van de hoogte van een eventuele billijke vergoeding.
3.6.
De bewijslast voor het bestaan van een dringende reden voor een ontslag op staande voet rust op grond van artikel 150 Rv op werkgever. Werkgever wordt toegelaten tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat (a) de daadwerkelijke reden voor ontslag is gelegen in het feit dat werknemer zonder reden herhaaldelijk niet kwam opdagen bij de opdrachtgever van werkgever en daarop is aangesproken (werkweigering); en (b) dat die reden onverwijld is medegedeeld aan werknemer.
3.7.
De kantonrechter verwijst deze procedure naar
17 november 2023, op welke datum werkgever zich schriftelijk kan uitlaten over de bewijslevering.
Verzoek tot loonbetaling
3.8.
Werknemer heeft ook verzocht om werkgever te veroordelen tot het betalen van (achterstallig) loon.
3.9.
Werknemer stelt dat hij op oproepbasis is aangenomen door [persoon01] en dat [persoon01] daarom op grond van artikel 7:628a lid 5 BW hem na twaalf maanden dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd, een aanbod voor een vaste arbeidsomvang had moeten doen, die tenminste gelijk is aan de gemiddelde arbeidsomvang in de voorafgaande periode van twaalf maanden. Deze verplichting is op grond van artikel 7:628a lid 7 BW overgegaan op werkgever. [persoon01] en werkgever zijn deze verplichting niet nagekomen. Gedurende de periode dat deze verplichting niet is nagekomen, heeft werknemer aanspraak op loon als bedoeld in artikel 7:628a lid 8 BW.
3.10.
Onduidelijk is of werknemer een oproepovereenkomst had met [persoon01] . Ook is onduidelijk wat voor arbeidsovereenkomsten er daarna tussen werknemer en werkgever zijn afgesloten. De kantonrechter heeft alleen over de laatste arbeidsovereenkomst tussen werknemer en werkgever (voor bepaalde tijd tot 21 december 2023) gekregen. Om het verzoek van werknemer te kunnen beoordelen heeft de kantonrechter ook de arbeidsovereenkomsten van voor die tijd nodig. Werknemer heeft verklaard niet (meer) over deze arbeidsovereenkomsten te beschikken. Werkgever heeft verklaard dat hij ze wel heeft. Verder beschikt de kantonrechter niet over alle salarisstroken. Werkgever moet de arbeidsovereenkomsten en de salarisstroken van werknemer over de periode juli 2020 tot en met augustus 2022 toesturen aan de kantonrechter, met een kopie aan de advocaat van werknemer.
3.11.
Niet duidelijk is hoeveel loon werkgever aan werknemer heeft betaald. Werkgever stelt dat hij meer loon heeft betaald dan werknemer stelt, omdat hij ook betalingen heeft gedaan aan derden, vrienden van werknemer. Dit zou zijn gedaan op uitdrukkelijk verzoek van werknemer, die op dat moment al onder bewind stond. Werkgever stelt deze betalingen via de bank te hebben gedaan. Werkgever wordt in de gelegenheid gesteld om betalingsbewijzen van deze loonbetalingen toe te sturen aan de kantonrechter, met een kopie aan de advocaat van werknemer.
3.12.
De kantonrechter verwijst deze procedure naar 17 november 2023 voor het aanleveren van de hiervoor genoemde stukken.
3.13.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
bepaalt dat werkgever uiterlijk op
17 november 2023de arbeidsovereenkomsten en salarisstroken zoals onder punt 3.10 vermeld en de betalingsbewijzen zoals onder punt 3.11 vermeld moet toesturen aan de kantonrechter, met een kopie aan de advocaat van werknemer;
4.2.
bepaalt dat werkgever uiterlijk op
17 november 2023dient te laten weten of hij bewijs wil leveren over het ontslag, zoals is vermeld onder punt 3.6, door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel. Op 17 november zelf zullen nog geen getuigen worden gehoord, dat gebeurt op een later te bepalen datum (zie hierna);
4.3.
bepaalt dat:
- de werkgever op
17 november 2023in de gelegenheid is om mede te delen of en, zo ja, op welke wijze hij het bewijs wenst te leveren;
- en indien hij dit bewijs schriftelijk wenst te leveren hij op deze datum de bewijsstukken direct in het geding moet brengen;
- en indien hij dit bewijs wenst te leveren door het doen horen van getuigen hij op deze datum opgave moet doen van het aantal en de personalia van de door hem voor te brengen getuigen en van de verhinderdata van alle betrokkenen voor de maanden december 2023 en januari en februari 2024 (van beide partijen), zodat vervolgens een datum voor het getuigenverhoor kan worden bepaald;
4.4.
bepaalt dat werkgever te zijner tijd zelf zorg moet dragen voor behoorlijke oproeping van de eventueel voor te brengen getuigen;
4.5.
bepaalt dat het eventuele getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100/125 in Rotterdam ten overstaan van de hierna genoemde kantonrechter;
4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J. Frikkee en in het openbaar uitgesproken.
47636