ECLI:NL:RBROT:2023:11357

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 december 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
ROT 22/503
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelastingen wegens niet-geactiveerd kenteken

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht over een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen. De eiser ontving op 1 april 2021 een naheffingsaanslag van € 68,30, bestaande uit € 3,- aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten voor naheffing. De eiser had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd op 25 januari 2022 ongegrond verklaard. De eiser stelde dat hij in het bezit was van een parkeervergunning voor bewoners, maar dat hij verzuimd had om het kenteken van zijn voertuig te activeren in het systeem van de gemeente. Tijdens de zitting op 23 november 2023 heeft de eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de procedure om het kenteken te wisselen omslachtig was en dat hij erop vertrouwde dat de activatie goed was uitgevoerd.

De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had voldaan aan de voorwaarden van de parkeervergunning, omdat het kenteken op het moment van de controle niet als actief geregistreerd stond. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet had aangetoond dat het systeem van de gemeente onduidelijk of complex was. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de eiser niet had voldaan aan de vergunningsvoorwaarden en de parkeerbelasting niet op andere wijze had betaald. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de eiser over onevenredigheid en onzorgvuldigheid van de procedure, en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/503

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht, verweerder,

gemachtigde: [naam 1].

Procesverloop

Verweerder heeft [naam 2] bij beschikking van 1 april 2021 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 68,30, bestaande uit € 3,- aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten naheffing (aanslagnummer [nummer])
Bij uitspraak op bezwaar van 25 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beschikking en de aanslag ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 25 maart 2022 een nadere reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2023.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op de opgelegde naheffingsaanslag staat vermeld dat op 13 maart 2021 om 19:39 uur een parkeercontroleur heeft geconstateerd dat de auto met kenteken [kenteken 1] stond geparkeerd op locatie Buddingh’plein te Dordrecht zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan.
2. In geschil is of verweerder terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd aan eiser.
2.1.
Eiser stelt ̶ kort en zakelijk weergegeven ̶ dat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd. Eiser is in het bezit van een parkeervergunning voor bewoners. Voor het wisselen van het (aan de vergunning gekoppelde) kenteken moet een veelheid aan complexe handelingen worden verricht. De ontbrekende handeling in het onderhavige geval is het activeren van het kenteken geweest. Dit is een klein foutje met grote financiële gevolgen. Het door verweerder gebruikte systeem is omslachtig. Door de positieve terugkoppeling in de mailbox mocht eiser erop vertrouwen dat de handeling goed is uitgevoerd. De inrichting van het systeem van verweerder is onzorgvuldig, nu het terughalen van een administratieve boete onmogelijk blijkt. Verweerder kan ook op een alternatieve manier (bijvoorbeeld door het sturen van een waarschuwingsbrief) de burger op de hoogte stellen van de fout. Het aantal parkeerplaatsen is de afgelopen jaren zeer ingeperkt, waardoor enige coulance verwacht kan worden van verweerder. De opgelegde naheffingsaanslag is vanwege de verhouding met de kosten van de parkeervergunning, buitenproportioneel. Verder wijst eiser in het kader van gelijkheid erop dat er sprake is van verschillende behandelingen door verweerder. Van enige redelijke termijn is volgens eiser geen sprake meer, inmiddels duurt de procedure één jaar. Tot slot stelt eiser dat de motivering van verweerder onvoldoende is.
2.2.
Verweerder stelt zich op het volgende ̶ kort en zakelijk weergegeven ̶ standpunt. Eiser heeft verzuimd zijn kenteken te activeren waardoor in strijd is geparkeerd met de vergunningsvoorwaarden en niet kan worden gesteld dat eiser heeft geparkeerd met een vergunning. Nu eiser ook niet via de reguliere betaalmethode de parkeerbelasting heeft betaald is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. De hoogte van de naheffingsaanslag is bepaald aan de hand van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen Dordrecht (Verordening), gebaseerd op het uurtarief van de desbetreffende zone en het vaste bedrag aan kosten voor naheffing.
2.3.
Er bestaat geen geschil over dat op de locatie op dat moment parkeerbelasting verschuldigd was. Er bestaat ook geen geschil over het feit dat het kenteken [kenteken 1], op het moment dat de naheffingsaanslag is opgelegd, niet als actief was gekoppeld aan de bewonersvergunning (vanwege het ontbreken van activatie in de applicatie).
3. Ingevolge artikel 225, eerste lid, letter b van de Gemeentewet kan in het kader van de parkeerregulering een belasting worden geheven ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.
Bepalend is hier de Verordening. Met een vergunning zoals bedoeld in artikel 225, eerste lid, letter b van de Gemeentewet wordt ingevolge artikel 1 van de Verordening bedoeld: een door het college verleende autodate-, bewoners-, diensten-, kampeermiddel-, schippers-, tijdelijke of zakelijke vergunning, waarmee het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en of vergunninghoudersplaatsen.
Op grond van artikel 2 van de Verordening worden onder de naam ‘parkeerbelasting’ de volgende belastingen geheven:
1. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
2. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.
4. Eiser beschikt over een door verweerder verstrekte parkeervergunning, te weten een ‘2e bewonersvergunning Sector A’, wat maakt dat het eiser is toegestaan met het opgegeven kenteken te parkeren in per sector aangewezen gebied.
5. Bij brief van 3 maart 2021 heeft verweerder aan eiser bevestigd dat hij de volgende twee kentekens heeft opgegeven: [kenteken 2] en [kenteken 1]. Verder staat in die brief het volgende:
Heeft u 1 kenteken opgegeven?Dan staat dit kenteken automatisch aangemeld en hoeft u niets te doen.
Heeft u 2 kentekens opgegeven?Dan kiest u in de ParkApp met welk kenteken u parkeert. Doet u dit niet? Dan staat er geen enkel kenteken actief. Het wisselen tussen de kentekens regelt u ook in de Parkapp.”
Eiser betwist niet dat hij op de hoogte is gesteld van deze informatie. Verder heeft eiser ter zitting bevestigd dat hij bekend is met de procedure, gevoerd door zijn echtgenoot, over een vrijwel identieke rechtsvraag. Hierbij is het beroep ongegrond verklaard door deze rechtbank bij uitspraak van 4 december 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:9593), heeft het gerechtshof Den Haag de uitspraak van de rechtbank bevestigd bij uitspraak van 19 juni 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:1202) en heeft cassatie bij de Hoge Raad niet geleid tot vernietiging van de uitspraak van het Hof (ECLI:HR:2021:403). Desgevraagd heeft eiser toegelicht dat het verschil in deze procedure is gelegen in het feit dat zijn echtgenote tijdens de behandeling bij het gerechtshof een migraineaanval kreeg waardoor zij niet de zaak kon toelichten. Daarnaast stelt eiser dat er nu inmiddels een groot aantal boetes zijn gepasseerd en dat een petitie is gestart. De punten die eiser schetst maken de feitelijke situatie en rechtsvraag van de onderhavige zaak niet anders dan in de vorige procedure. De rechtbank zal nu toetsen of de onderhavige naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Voor het gebruik van de bewonersvergunning dient, wanneer er meerdere kentekens zijn opgegeven, het kenteken van de geparkeerde auto als actief kenteken geregistreerd te staan, hetgeen eiser niet betwist en zoals ook blijkt uit de brief van verweerder aan eiser van 3 maart 2021. Het wisselen van het kenteken kan via de applicatie 2Park. Eiser heeft met wat hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat het door verweerder gebruikte systeem voor het koppelen en wijzigen van de kentekens zodanig onduidelijk of complex is, dat de naheffing vernietigd dient te worden.
6.1.
Niet is in geschil dat eiser meerdere kentekens heeft opgegeven en dat de auto van eiser met kenteken [kenteken 1] op moment van opleggen van de naheffingsaanslag niet als actief stond geregistreerd. Eiser heeft daardoor niet voldaan aan de door verweerder aan de parkeervergunning verbonden voorwaarde. Daarmee was geen sprake van parkeren met de parkeervergunning (als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Verordening). Alleen al daarom kan niet worden gezegd dat eiser voor de auto met kenteken [kenteken 1] (voldoende) parkeerbelasting had betaald. Omdat de betreffende parkeerplaats was aangewezen als betaalde parkeerplaats en eiser de parkeerbelasting ook niet op andere wijze had voldaan, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd met toepassing van artikel 20 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (zie voornoemde uitspraak van gerechtshof Den Haag van 19 juni 2020). In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het vertrouwen heeft gewekt dat het kenteken wél als actief gekoppeld is. Uit de brief van 3 maart 2021 blijkt voldoende duidelijk dat er nog handelingen moesten worden verricht voor het actief koppelen van één van de twee kentekens.
6.2.
De stelling dat verweerder coulance had moeten verlenen treft geen doel. Uit het voorgaande volgt dat verweerder bevoegd was tot het opleggen van de naheffingsaanslag. Het wel of niet hanteren van een coulancebeleid is een bevoegdheid van de gemeente. De rechtbank beoordeelt slechts of een eventueel coulancebeleid consistent wordt toegepast (zie het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 december 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3698). Van een ongelijke behandeling is niet gebleken.
6.3.
Ook is de rechtbank niet gebleken van een onzorgvuldige procedure. De stelling van eiser dat verweerder geen redelijk termijn in acht heeft genomen volgt de rechtbank niet. Op grond van artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet doet de heffingsambtenaar, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen ingeval het bezwaarschrift niet is ingediend in de laatste zes weken van een kalenderjaar. In beginsel zou de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar eindigen op 31 december 2021. Middels de brief van 29 december 2021 heeft verweerder op grond van artikel 7:10, derde lid van de Awb de beslissing met zes weken verdaagd. Nu verweerder op 25 januari 2022 uitspraak op bezwaar heeft gedaan, was het besluit genomen binnen de (verlengde) termijn. Verder heeft eiser niet aangevoerd dat hij enige vorm van schade heeft geleden.
6.4.
Het beroep van eiser op onevenredigheid van de naheffing faalt. De hoogte ervan is bepaald aan de hand van het uurtarief in overeenstemming met artikel 234, derde lid van de Gemeentewet en de kosten voor naheffing zoals is bepaald in Bijlage I tarieventabel van de Verordening. Het gaat in deze om gebonden beschikkingen, waarbij uit de wetgeving voortvloeit dat, indien een belastbaar feit zich voordoet, de belasting verschuldigd wordt. Opzet of (ernstige) verwijtbaarheid van belanghebbende zijn niet vereist. Eiser klaagt over het feit, dat de kosten van naheffing veel hoger zijn dan het onbetaald gebleven parkeertarief. De rechtbank acht voorstelbaar, dat het opleggen van een reeks van naheffingsaanslagen met één oorzaak leidt tot een zo groot totaalbedrag dat niet langer kan worden volgehouden dat de wetgever daar het oog op kan hebben gehad bij de toedeling van de bevoegdheid om de naheffingsaanslag op te leggen (zie gerechtshof Amsterdam 22 december 2022, ECLI:NLGHAMS:2022:3698). De rechtbank kan naheffingsaanslagen niet (verdergaand) toetsen aan de evenredigheid, nu zo’n toets neer zou komen op een beoordeling van de innerlijke redelijkheid en billijkheid van wetgeving (zie gerechtshof Den Haag van 14 september 2022 (ECLI:NL:GHDHA:2022:1780 )).
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).