ECLI:NL:RBROT:2023:11530
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling en verzoek om immateriële schadevergoeding
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak voor het belastingjaar 2021. Eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van 25 februari 2021, waarin de waarde van de onroerende zaak op € 261.000,- is vastgesteld. Het bezwaar is door verweerder, de heffingsambtenaar van de gemeente Ridderkerk, ongegrond verklaard. Eiser stelt dat de waarde te hoog is vastgesteld en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2023 behandeld.
De rechtbank oordeelt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 40 van de Wet WOZ door geen inzicht te geven in de gehanteerde correcties van de KOUDV-factoren. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft echter ook beoordeeld of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Dit blijkt het geval te zijn, aangezien verweerder een waardematrix heeft overgelegd die de WOZ-waarde onderbouwt met vergelijkingsobjecten.
Daarnaast heeft eiser verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn is overschreden, maar wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat eiser bij voorbaat heeft afgezien van vergoeding. De rechtbank heeft de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.674,- en bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- vergoedt. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.