ECLI:NL:RBROT:2023:11710

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
ROT 23/2166
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag aanvullende inkomensvoorziening ouderen na eerdere vaststelling van eigen vermogen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (aio-aanvulling) op grond van de Participatiewet. De aanvraag, ingediend op 6 juli 2020, werd afgewezen door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) op 22 december 2020, omdat eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij geen vermogen meer bezaten. De rechtbank heeft op 21 september 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

Eisers, die eerder een aio-aanvulling hadden ontvangen, hadden hun aanvankelijke aanvraag zien intrekken vanwege een schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank oordeelt dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat zij geen vermogen meer bezitten. De rechtbank stelt vast dat de eisers geen verifieerbare gegevens hebben over de verkoop van onroerend goed in Turkije en dat de Svb terecht aanvullende informatie heeft opgevraagd. De rechtbank concludeert dat de eisers niet hebben aangetoond dat zij ten tijde van de aanvraag geen vermogen meer hadden, en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de aanvraag om aio-aanvulling in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter M. Zoethout en is openbaar uitgesproken op 12 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/2166

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser, en [naam eiseres] , eiseres, samen: eisers, uit [plaatsnaam] ,

gemachtigde: mr. F. Özer,
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder,

gemachtigde: mr. M.F. Sturmans.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het handhaven van de afwijzing van hun aanvraag van 6 juli 2020 om een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (aio-aanvulling) op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag van eisers met het besluit van 22 december 2020 afgewezen. Van dit besluit hebben eisers pas op 21 januari 2022 kennisgenomen, waarna zij daartegen bezwaar hebben gemaakt. Met het besluit van 17 maart 2023 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven (het bestreden besluit).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Het geschil

Inleiding
2.1.
Bij besluit van 15 mei 2017 heeft verweerder de aio-aanvulling van eisers over de periode van 21 april 2015 tot en met 17 juli 2016 ingetrokken. Verweerder heeft aan die intrekking ten grondslag gelegd dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door niet tijdig te melden dat hij onroerend goed bezit in Turkije. Volgens verweerder heeft eiser geen bewijsstukken ingeleverd over het onroerend goed, waardoor de hoogte van het vermogen van eisers niet is vast te stellen en onduidelijk is of eisers over die periode recht hadden op een aio-aanvulling. De intrekking is in bezwaar gehandhaafd. Bij uitspraak van 3 april 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:2610, heeft de rechtbank het beroep van eisers ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:626, heeft de Centrale Raad van Beroep (de Raad) het hoger beroep van eisers ongegrond verklaard. De Raad heeft overwogen: “Appellant heeft op het door hem op 11 januari 2017 ingevulde formulier Verblijf buiten Nederland vermeld dat hij eigenaar is van een woning in Turkije op het adres Nakkas Mah 4 te Aksaray in Turkije, waar hij in de periode van 5 juli 2016 tot en met 5 september 2016 heeft verbleven. Op een door hem op 13 maart 2017 ingevuld formulier Onderzoek vermogen buiten Nederland heeft hij vermeld dat hij een woning en grond bezit, dat hij daarvan eigenaar is, dat het op zijn naam staat, dat de waarde van deze onroerende zaken samen 150.000 Turkse Lira (TL), en elk van beide 75.000 TL bedraagt, en dat hij hiervoor zijn eigen spaargeld heeft gebruikt. Dat appellant daarmee en met dat bedrag zijn Nederlandse huurwoning heeft bedoeld, is niet aannemelijk, mede omdat de waarden in Turkse Lira zijn opgegeven en de woning in Nederland niet zijn eigendom is. Aangevoerd is ook dat de bewonersvereniging de formulieren verkeerd heeft ingevuld en dat daarom niet van de daarin opgenomen gegevens kan worden uitgegaan. Er zou sprake zijn van miscommunicatie. Deze beroepsgrond is niet onderbouwd en slaagt daarom niet. De Svb heeft met deze twee schriftelijke verklaringen aannemelijk [gemaakt] dat appellant in de te beoordelen periode onroerende zaken bezat. Appellant heeft niet eerder dan op 11 januari 2017 melding gedaan van de onroerende zaken. Dat betekent dat de Svb aannemelijk gemaakt heeft dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.”
2.2.
Bij besluit van 17 augustus 2017 (gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 16 februari 2018) is over voornoemde periode € 11.573,34 aan te veel ontvangen aio-aanvulling van eisers teruggevorderd.
2.3.
Op 1 juni 2018 hebben eisers opnieuw een aio-aanvulling aangevraagd. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 19 juli 2018 afgewezen op de grond dat de vermogenspositie van eisers niet kan worden vastgesteld. In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat hij weliswaar nog over onroerend goed in Turkije beschikt, maar dat hij daar niet naar toe kan gaan om dat te laten taxeren. Verweerder heeft bij besluit op bezwaar van 11 januari 2019 het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen hebben eisers geen beroep ingesteld.
2.4.
Bij besluit van 17 december 2019 is verweerder tot invordering overgegaan door vanaf december 2019 het AOW-pensioen en de jaarlijkse vakantie-uitkering van eisers volledig te verrekenen met de openstaande schuld omdat eisers niet de benodigde informatie over hun inkomen en daarmee hun aflossingscapaciteit hebben overgelegd. Nadat in bezwaar deze informatie alsnog was verstrekt, heeft verweerder de verrekening vanaf maart 2020 beëindigd (zie de uitspraak van de rechtbank van 19 januari 2022 in het beroep van eisers ROT 20/3751). Eisers hebben in het kader van dit bezwaar in februari 2020 twee resmi senet aan verweerder toegestuurd, waaruit volgt dat eiser op 12 december 2014 aan zijn broer een onroerende zaak heeft verkocht in de wijk Nakkas, sectie [sectie 1], [perceel 1], voor 85.500 TL (destijds ongeveer € 32.000,-) en op 18 april 2017 aan zijn zoon een onroerende zaak heeft verkocht in de wijk Samli, sectie [sectie 2], [perceel 2], voor 201.000 TL (destijds ongeveer € 50.500,-).
2.5.
Bij brief van 26 juni 2020, ontvangen op 6 juli 2020, hebben eisers opnieuw een aio-aanvulling aangevraagd. Bij brief van 7 september 2020 heeft verweerder bij eisers aanvullende informatie opgevraagd over (voor zover hier van belang) de opbrengst uit de verkoop van het onroerend goed in 2017. Eisers hebben op 30 september 2020 bericht dat dit geld is uitgegeven. Bij brief van 9 november 2020 heeft verweerder eisers verzocht om een verklaring van het kadaster van Aksaray over alle op hun naam geregistreerde onroerende goederen in de periode vanaf 2015 tot heden en om bewijsstukken over de ontvangst van de verkoopprijs uit de verkoop van de woning in 2017 en wat daarmee is gebeurd. Eisers hebben op 1 december 2020 bericht dat zij al hun onroerend goed hebben verkocht en als bewijs voor dat standpunt opnieuw de twee resmi senet overgelegd. Ook hebben eisers een verklaring van de gemeente Aksaray van 30 januari 2020 overgelegd dat in de gemeentelijke registraties geen aangifte onroerendzaakbelasting van eiser bekend is, waarbij zij hebben gesteld dat zij niet naar Turkije kunnen reizen om de gevraagde verklaring van het kadaster te verkrijgen en waarbij zij verder hebben verwezen naar hun eerdere verklaring van 30 september 2020. Hierop heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Standpunt verweerder in het bestreden besluit3. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de aanvraag van 6 juli 2020 terecht is afgewezen. Verweerder wijst er onder meer op dat bij brief van 9 november 2020 aan eisers is verzocht om onderbouwing van de daadwerkelijk ontvangen koopsom van de woning die in 2017 is verkocht aan hun zoon, het moment waarop dit geld zou zijn ontvangen en op welke wijze eiseres dit bedrag hebben besteed. Eisers hebben echter niet met verifieerbare gegevens onderbouwd dat de woning vermeld op de overgelegde resmi senet daadwerkelijk aan hun zoon is overgedragen voor 201.000 TL, terwijl ook niet aannemelijk is gemaakt dat dit geld als verkoopprijs is ontvangen en zo ja, waaraan dit geld dan is besteed. Omdat hierdoor niet kon worden bepaald wat het vermogen van eisers ten tijde van de aanvraag van 6 juli 2020 was, bestond geen aanleiding om uit te gaan van een fictief interen op de gestelde verkoopprijs voor het onroerend goed van 1,5 maal de bijstandsnorm per maand vanaf 18 april 2017.
Wat eisers daartegen aanvoeren in beroep
4. Eisers betogen dat verweerder met de overgelegde resmi senet afdoende bewijs heeft geleverd dat de twee onroerende zaken die zij bezaten, niet langer in hun bezit waren. Het onroerend goed [sectie 2]/[perceel 2] Samli/Cerdigin dat zij op 21 april 2015 nog bezaten, is op 18 april 2017 verkocht voor 201.000 TL aan eisers zoon en het onroerend goed [sectie 1]/[perceel 1] Nakkas was op 21 april 2015 al verkocht aan eisers broer. Volgens eisers wordt dit bevestigd door de overgelegde verklaring van 30 januari 2020 van de gemeente Aksaray, waarin staat dat er geen aangifte onroerendzaakbelasting bekend is van eiser. Eisers hebben ook nog laten zien hoe de zoon de aankoop heeft kunnen bekostigen (namelijk met een aan hem uitgekeerde letselschadevergoeding). De gevraagde verklaring van het kadaster van Aksaray was daarom niet nodig. Eisers stellen dat zij het bedrag van ruim € 50.000,- in 2017 contant van de zoon in Turkije hebben ontvangen en vervolgens hebben uitgegeven. Eisers betogen verder dat, ook los van enige onderbouwing daarvan, logischerwijs moet worden aangenomen dat dit geld vanaf de verkoop op 18 april 2017 bij een interingsnorm van 1,5 maal de bijstandsnorm gedurende twee jaar redelijkerwijs op moet zijn geweest, zodat zij ten tijde van de aanvraag op 26 juni 2020 dus niet meer konden beschikken over in aanmerking te nemen vermogen.

Beoordeling door de rechtbank

5. In artikel 34, eerste lid, van de Pw is bepaald dat onder vermogen wordt verstaan:
de waarde van de bezittingen waarover het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. In het tweede lid is bepaald dat het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen, voor zover dit minder bedraagt dan de in het derde lid genoemde vermogensgrens, niet als vermogen in aanmerking wordt genomen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eisers voor het kunnen vaststellen van het recht op aio-aanvulling onvoldoende informatie hebben verstrekt over hun vermogen. Het enkele standpunt van eisers dat zij niet meer over enig vermogen beschikten ten tijde van de aanvraag, vergde in dit geval meer onderbouwing dan door eisers is geleverd. Er is immers geen enkel concreet bewijs voor verkrijging of besteding van het geld uit de verkoop van het onroerend goed in 2017. In dat verband heeft verweerder ook de verklaring van het kadaster van Aksaray van eisers mogen verlangen, die ook bij brief van 9 november 2020 bij eisers is opgevraagd, al was het maar om uit te sluiten dat eisers met het uit de verkoop van het onroerend goed gesteld verkregen geld ander onroerend goed hebben aangekocht. Aan de overgelegde verklaring van de gemeente Aksaray van 30 januari 2020 dat in de gemeentelijke registraties geen aangifte onroerendzaakbelasting van eiser bekend is, komt naar het oordeel van de rechtbank niet dezelfde bewijswaarde toe als aan de door verweerder opgevraagde verklaring van het kadaster. De verklaring van de gemeente Aksaray zegt immers alleen iets over de vraag of eisers aangifte onroerendzaakbelasting hebben gedaan en zegt dus niets over of zij onroerende zaken in eigendom hebben of hadden.
7. Voor zover eisers in beroep nog hebben aangevoerd dat de medewerker bezwaar van verweerder tijdens de hoorzitting zou hebben toegezegd naar aanleiding van de bezwaren opnieuw contact op te nemen met hun gemachtigde en dit niet heeft gedaan, kan de rechtbank eisers niet volgen. In het verslag van de hoorzitting staat dat de medewerker van verweerder aan het einde heeft aangegeven dat “zij ermee aan de slag gaat. Er wordt afgesproken dat gemachtigde wordt ingelicht als de SVB inderdaad de periode van interen gaat bekijken/berekenen en zij zal hem dan daarover schriftelijk informeren voordat er op het bezwaar wordt beslist.” Nu verweerder in het bestreden besluit tot de slotsom is gekomen dat het vermogen van eisers niet kan worden bepaald en er daarom geen aanleiding bestond om een fictief interen op de gestelde verkoopprijs uit 2017 te berekenen, bestond er ook geen aanleiding opnieuw contact op te nemen met de gemachtigde van eisers.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag om een aio-aanvulling van 6 juli 2020 in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Lammerse, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2023.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar
de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waaropdeze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.