ECLI:NL:RBROT:2023:11819

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
10374339 CV EXPL 23-6446
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van koeriersdiensten met bewijsvoering via WhatsApp-berichten

In deze zaak heeft eiser, een koeriersbedrijf, gedaagde aangeklaagd voor het niet betalen van koeriersdiensten die in de periode van 12 september 2022 tot en met 23 september 2022 zijn verricht. Eiser stelt dat hij voor deze diensten een bedrag van € 3.775,20 verschuldigd is, waarvan gedaagde slechts € 1.000,00 heeft betaald. Gedaagde betwist de opdracht en de hoogte van de kosten, maar de kantonrechter oordeelt dat eiser voldoende bewijs heeft geleverd via WhatsApp-berichten waarin de werkzaamheden en afspraken zijn vastgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 november 2023 waren beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde de vordering van eiser moet voldoen, inclusief een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De proceskosten zijn ook voor rekening van gedaagde, die in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10374339 CV EXPL 23-6446
datum uitspraak: 15 december 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01], die handelt onder de naam
[koeriersbedrijf01],
kantoorhoudende in [vestigingsplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. M.B. Visser,
tegen
[gedaagde01], die handelt onder de naam
[bedrijf01],
zaakdoende in [vestigingsplaats02] en wonende in [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. drs. I. Heijselaar.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 20 februari 2023, met bijlagen;
  • het antwoord met een eis in incident;
  • het antwoord in het incident;
  • het vonnis in het incident van 4 augustus 2023.
1.2.
Op 13 november 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was [eiser01] aanwezig, vergezeld van zijn vrouw en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verder was [gedaagde01] aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
Volgens [eiser01] heeft hij in de periode van 12 september 2022 tot en met 23 september 2022 koeriersdiensten voor [gedaagde01] verricht, waar [gedaagde01] hem slechts gedeeltelijk voor heeft betaald. Volgens [eiser01] heeft [gedaagde01] namelijk € 1.000,00 aan hem betaald, terwijl [gedaagde01] € 3.775,20 had moeten betalen. Daarom eist [eiser01] in deze zaak dat [gedaagde01] wordt veroordeeld om het restant van € 2.775,20 (met rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten) aan hem te betalen. [gedaagde01] is het daar niet mee eens, omdat hij geen opdracht aan [eiser01] heeft gegeven om koerierswerkzaamheden te verrichten en de door [eiser01] genoemde uren en kosten ook niet kloppen. De kantonrechter wijst de eis van [eiser01] toe, omdat hij gelijk heeft. Hierna wordt uitgelegd waarom.
[eiser01] heeft koerierswerkzaamheden verricht in opdracht van [gedaagde01]
2.2.
[eiser01] heeft door middel van WhatsApp-berichten tussen hemzelf en een medewerker van [gedaagde01] voldoende onderbouwd dat hij in opdracht van [gedaagde01] in de periode van 12 september 2022 tot en met 23 september 2022 koerierswerkzaamheden heeft verricht en [gedaagde01] moet daar dan ook voor betalen. In de WhatsApp-berichten wordt namelijk veelvuldig geschreven over werkzaamheden, gewerkte uren en (betaling van) facturen die op de bedoelde periode betrekking hebben. [1] Sterker nog, er wordt ook geschreven over de hoogte van de facturen over die periode en er wordt namens [gedaagde01] beloofd dat een factuur die op die periode betrekking heeft “morgen” wordt betaald. Tijdens de zitting heeft [gedaagde01] ook min of meer toegegeven dat [eiser01] in de bedoelde periode wel werkzaamheden voor hem heeft verricht, maar volgens [gedaagde01] zou [eiser01] die werkzaamheden niet goed hebben uitgevoerd. Dat is echter op zichzelf geen reden om [eiser01] niet voor zijn werkzaamheden te betalen. Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde01] onvoldoende gemotiveerd betwist dat [eiser01] in zijn opdracht koerierswerkzaamheden heeft verricht in de periode van 12 september 2022 tot en met 23 september 2022.
[gedaagde01] moet € 2.775,20 aan [eiser01] betalen
2.3.
[gedaagde01] heeft ook onvoldoende gemotiveerd betwist dat [eiser01] in de bedoelde periode gedurende in totaal 78 uren in opdracht van [gedaagde01] koerierswerkzaamheden heeft verricht en dat voor die werkzaamheden een uurtarief van € 40,00 exclusief btw is afgesproken. [eiser01] heeft opnieuw gewezen op de WhatsApp-berichten tussen hemzelf en een medewerker van [gedaagde01] , waarin hij de door hem in de bedoelde periode gewerkte uren en het gehanteerde uurtarief meermaals ter sprake heeft gebracht. Nergens blijkt uit dat toen werd geprotesteerd tegen de gewerkte uren en het uurtarief waar [eiser01] over schreef. Integendeel, uit de WhatsApp-berichten volgt dat er namens [gedaagde01] wordt beloofd dat een factuur “morgen” wordt betaald en tijdens de zitting heeft [gedaagde01] erkend dat hij voor uitgevoerde werkzaamheden eerder al € 1.000,00 aan [eiser01] heeft betaald. [gedaagde01] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat de betaling van € 1.000,00 ziet op de werkzaamheden waar [eiser01] in deze zaak betaling van eist. Tijdens de zitting heeft [gedaagde01] ook nog gezegd dat [eiser01] een aantal van de dagen die hij in de WhatsApp-berichten noemt, niet heeft gewerkt. [gedaagde01] heeft gesteld dat hij dat nog moet uitzoeken, maar dat had [gedaagde01] al vóór de zitting moeten doen. Daarom gaat de kantonrechter er in deze zaak vanuit dat [eiser01] in de periode van 12 september 2022 tot en met 23 september 2022 daadwerkelijk 78 uren heeft gewerkt tegen een uurtarief van € 40,00 per uur exclusief btw. [gedaagde01] moest daarom € 3.775,20 aan [eiser01] betalen (78 uren × € 40,00 per uur + 21% btw). Aangezien [gedaagde01] al € 1.000,00 aan [eiser01] heeft betaald, wordt [gedaagde01] veroordeeld om het restant van € 2.775,20 aan [eiser01] te betalen.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente
2.4.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 402,52 wordt toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze vergoeding te krijgen (artikel 6:96 BW). De wettelijke handelsrente over de hoofdsom en de wettelijke rente over de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten worden ook toegewezen, omdat [eiser01] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] dat niet heeft betwist. De rente wordt wel pas toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding, omdat [eiser01] niet heeft gesteld dat partijen een betalingstermijn zijn overeengekomen en [eiser01] ook niet heeft gesteld op welke datum hij de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aan zijn gemachtigde heeft betaald.
[gedaagde01] moet de proceskosten van [eiser01] betalen
2.5.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 134,73 aan dagvaardingskosten, € 244,00 aan griffierecht en € 464,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten x € 232,00). Dit is in totaal € 842,73. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 116,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist. [2]
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.6.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 2.775,20 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW daarover vanaf 20 februari 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 402,52 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 20 februari 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 842,73;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
38671

Voetnoten

1.Bijlage 3 bij de dagvaarding.
2.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.