ECLI:NL:RBROT:2023:11828

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
10623897 CV EXPL 23-20946
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen voor warmtelevering en afwijzing van buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak heeft Vaanster V B.V. (eiseres) een vordering ingesteld tegen [gedaagde01] (gedaagde) voor betaling van openstaande facturen voor warmtelevering via een door Vaanster onderhouden warmte- en koude-installatie. De kantonrechter heeft op 15 december 2023 uitspraak gedaan in de Rechtbank Rotterdam. Vaanster vorderde een totaalbedrag van € 6.839,86, dat bestond uit openstaande facturen tot en met 31 oktober 2023, inclusief rente. Gedaagde betwistte de betaling niet, maar stelde dat hij de leveringsovereenkomst met Vaanster per e-mail had opgezegd. Dit verweer werd door de kantonrechter verworpen, omdat gedaagde niet kon aantonen dat de opzegging was verzonden.

De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een schending van de (pre)contractuele informatieverplichtingen en dat er geen oneerlijke bedingen in de overeenkomst waren. De vordering van Vaanster werd toegewezen, en gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag. Daarnaast werd de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat de aanmaningen niet voldeden aan de wettelijke eisen. Gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten van Vaanster, die in totaal € 1.446,84 bedroegen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10623897 CV EXPL 23-20946
datum uitspraak: 15 december 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Vaanster V B.V.,
vestigingsplaats: Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.J.H. Post,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gevolmachtigde: [naam01] .
De partijen worden hierna ‘Vaanster’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 14 juli 2023, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de akte wijziging eis van Vaanster, met bijlagen.
1.2.
Op 20 november 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was de gemachtigde van Vaanster aanwezig. Verder was [gedaagde01] aanwezig, bijgestaan door zijn gevolmachtigde.
1.3.
Na afloop van de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden, om Vaanster in de gelegenheid te stellen nog een akte te nemen. Vaanster heeft vervolgens een akte uitlaten en vermindering van eis genomen.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde01] heeft in een woning gewoond die is voorzien van een door Vaanster ter beschikking gestelde en onderhouden warmte- en koude-installatie. Vaanster heeft door middel van deze installatie warmte aan [gedaagde01] geleverd. Volgens Vaanster heeft [gedaagde01] echter niet alle voor de warmtelevering verzonden facturen betaald. Daarom eist Vaanster in deze zaak - na vermindering van haar eis - dat [gedaagde01] wordt veroordeeld om € 6.839,86 aan openstaande facturen berekend tot en met 31 oktober 2023 (met rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten) aan Vaanster te betalen. [gedaagde01] betwist niet dat hij de openstaande facturen moet betalen, maar hij voert aan dat hij de leveringsovereenkomst met Vaanster heeft opgezegd en dat hij het openstaande bedrag op dit moment niet kan betalen. De kantonrechter wijst de eis van Vaanster toe. Hierna wordt uitgelegd waarom.
(Pre)contractuele informatieverplichtingen
2.2.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst die is gesloten op afstand of buiten de verkoopruimte tussen een handelaar en een consument. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet vóór het sluiten van de overeenkomst aan de consument bepaalde informatie worden verstrekt en deze informatie moet aan de consument worden bevestigd op een duurzame gegevensdrager. De rechter moet ambtshalve beoordelen of sprake is van een schending van zo’n verplichting. Als sprake is van een voldoende ernstige schending dan moet de rechter de betalingsverplichting van de consument (gedeeltelijk) vernietigen. In dit geval is er geen sprake van een voldoende ernstige schending.
Oneerlijke bedingen
2.3.
Verder moet de rechter ambtshalve toetsen of Vaanster een beroep doet op een oneerlijk beding. Ook dat is hier niet het geval.
[gedaagde01] moet € 6.839,86 aan Vaanster betalen
2.4.
Ten tijde van de mondelinge behandeling stelde Vaanster zich op het standpunt dat sprake was van een betalingsachterstand van € 6.625,46 berekend tot en met 30 september 2023 en dat daar vervolgens nog de voorschotbedragen voor de maanden oktober en november 2023 van € 214,40 per maand bovenop zouden komen. [gedaagde01] heeft de juistheid van deze bedragen vervolgens niet (meer) betwist.
2.5.
[gedaagde01] stelde nog wel dat hij de leveringsovereenkomst met Vaanster met een e-mail had opgezegd. Omdat [gedaagde01] dit verweer voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling aanvoerde, is Vaanster vervolgens in de gelegenheid gesteld om na de mondelinge behandeling uit te zoeken of zij per e-mail een opzegging van [gedaagde01] had ontvangen. Daarbij is door de gemachtigde van Vaanster tegen [gedaagde01] gezegd dat hij de door hem verstuurde e-mail ook moest opzoeken. Vaanster heeft de kantonrechter vervolgens bericht dat zij geen opzegging van [gedaagde01] heeft gevonden en [gedaagde01] heeft de kantonrechter (en kennelijk ook Vaanster) niets laten weten. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [gedaagde01] de leveringsovereenkomst met Vaanster niet per e-mail heeft opgezegd en daarom wordt zijn verweer verworpen. [gedaagde01] wordt niet nu nog toegelaten tot bewijslevering, omdat [gedaagde01] al in de gelegenheid was om de e-mail met zijn opzegging aan Vaanster en de kantonrechter toe te sturen en hij geen gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid.
2.6.
Gelet op het voorgaande en aangezien Vaanster haar vordering in haar akte uitlating en vermindering van eis - in verband met een nieuwe huurder per 1 november 2023 - heeft verminderd tot betaling van € 6.625,46 aan openstaande facturen berekend tot en met 30 september 2023 en € 214,40 over de periode van 1 oktober 2023 tot en met 31 oktober 2023, wordt [gedaagde01] veroordeeld om een totaalbedrag van € 6.839,86 aan Vaanster te betalen. Dat [gedaagde01] dit bedrag op dit moment niet kan betalen, is - hoe vervelend dat ook voor [gedaagde01] is - geen reden om hem niet te veroordelen om de openstaande facturen aan Vaanster te betalen. [gedaagde01] en/of zijn schuldhulpbemiddelaar kan contact opnemen met (de gemachtigde van) Vaanster om een betalingsregeling af te spreken.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten
2.7.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. De door Vaanster aan [gedaagde01] verstuurde brieven voldoen namelijk niet aan de eisen die de wet stelt om een dergelijke vergoeding te krijgen. [1] In de brief van 3 mei 2023 heeft Vaanster [gedaagde01] aangemaand om facturen waar zij in deze zaak betaling van eist à € 5.603,46 én facturen waarvoor zij al een uitspraak van de rechter had gekregen à € 4.528,54 uiterlijk op 20 mei 2023 aan haar te betalen, bij gebreke waarvan een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is aangezegd. [2] Vaanster had [gedaagde01] echter in de gelegenheid moeten stellen om alleen de facturen waar zij in deze zaak betaling van eist binnen een termijn van veertien dagen na de dag waarop [gedaagde01] de brief had ontvangen kosteloos aan Vaanster te betalen en bij gebreke daarvan had Vaanster aanspraak kunnen maken op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Verder zijn de bedragen die in de brieven van 1 juni 2023 en 19 juni 2023 worden genoemd berekend inclusief een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en daarom kwalificeren deze brieven ook niet als een correcte kosteloze aanmaning zoals bedoeld in de wet.
De wettelijke rente
2.8.
De wettelijke rente - waaronder een bedrag van € 71,97 berekend tot en met 3 mei 2023 - wordt toegewezen, omdat Vaanster genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] dat niet heeft betwist.
[gedaagde01] moet de proceskosten van Vaanster betalen
2.9.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Vaanster tot vandaag vast op € 107,84 aan dagvaardingskosten, € 514,00 aan griffierecht, € 825,00 aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punt x € 330,00). Dit is in totaal € 1.446,84. Voor kosten die Vaanster maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist. [3] De wettelijke rente over de proceskosten wordt ook toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan Vaanster te betalen € 6.911,83 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 5.553,46 vanaf 4 mei 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, die aan de kant van Vaanster tot vandaag worden vastgesteld op € 1.446,84 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
38671

Voetnoten

1.Artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Bijlage 10 bij de dagvaarding.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.