ECLI:NL:RBROT:2023:11830

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
C/10/629133 / HA ZA 21-1004
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis na deskundigenbericht over handtekeningonderzoek in civiele zaak

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 20 december 2023 een eindvonnis uitgesproken na een deskundigenbericht over de authenticiteit van een handtekening op een leningsovereenkomst. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.R.C. Mostert, had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.A. Chedie, met betrekking tot een leningsovereenkomst van 1 juli 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de handtekening op deze overeenkomst niet van de gedaagde is, maar een vervalsing betreft. Dit oordeel is gebaseerd op het deskundigenbericht dat concludeert dat het zeer waarschijnlijk is dat de handtekening niet authentiek is.

De rechtbank heeft het verzoek van de eiser om het onderzoek uit te breiden naar eerdere leningsovereenkomsten afgewezen, omdat dit in strijd zou zijn met de goede procesorde. De eiser is er niet in geslaagd om voldoende bewijs te leveren voor zijn vordering, wat resulteert in een gedeeltelijke toewijzing van de vordering in conventie. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van € 47.660,00 aan de eiser, evenals de proceskosten. De voorwaardelijke vordering in reconventie van de gedaagde is niet beoordeeld, omdat de voorwaarde voor deze vordering niet is vervuld. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk moet voldoen aan de betalingsverplichtingen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/629133 / HA ZA 21-1004
Vonnis van 20 december 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1],
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. G.R.C. Mostert te Honselersdijk,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats 2],
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. S.A. Chedie te Rotterdam.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de tussenvonnissen van 13 juli 2022 en 1 maart 2023 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • het deskundigenbericht van 11 juli 2023;
  • de conclusie na deskundigenbericht van [eiser], met producties 1 en 2;
  • de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde];
  • de B-formulieren van 8 november 2023 van [eiser] en [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in voorwaardelijke reconventie
Het tussenvonnis van 1 maart 2023 en de procedure daarna
2.1.
Bij tussenvonnis van 1 maart 2023 heeft de rechtbank een deskundige benoemd om te onderzoeken of de handtekening op de laatste pagina van de leningsovereenkomst van 1 juli 2020 tussen ‘De geldnemer’ en ‘[gedaagde]’ door [gedaagde] is geplaatst. De deskundige heeft onderzoek verricht en een deskundigenbericht uitgebracht. Partijen hebben op dit deskundigenbericht gereageerd. In dit vonnis wordt een eindoordeel gegeven over het tussen partijen gerezen geschil.
De handtekening onder de leningsovereenkomst van 1 juli 2020 is niet van [gedaagde]
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat de handtekening onder de leningsovereenkomst van 1 juli 2020 niet door [gedaagde] is geplaatst. De deskundige concludeert namelijk dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de betwiste handtekening een vervalsing is van de handtekening van [gedaagde], dan dat het om een authentieke handtekening van [gedaagde] zou gaan (zie pagina 14 van het deskundigenbericht). Dit is de op één na hoogste waarschijnlijkheidsconclusie. Aangezien partijen niets hebben aangevoerd waardoor het oordeel van de deskundige in twijfel zou moeten worden getrokken, gaat de rechtbank uit van het oordeel van de deskundige.
De rechtbank breidt het onderzoek van de deskundige niet uit
2.3.
[eiser] heeft verzocht om het onderzoek van de deskundige uit te breiden, in die zin dat de onderzoeksopdracht van de deskundige ook zal gaan inhouden de beoordeling of de handtekeningen onder twee leningsovereenkomsten uit 2012 en 2015 door [gedaagde] zijn geplaatst. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat uitbreiding van het onderzoek in strijd zou zijn met de eisen van een goede procesorde. In de dagvaarding legt [eiser] namelijk alleen de leningsovereenkomst van 1 juli 2020 ten grondslag aan zijn vordering. Ook daarna heeft [eiser] zich niet op de eerdere leningsovereenkomsten beroepen. In het bijzonder heeft [eiser] dat nagelaten toen hij zich na het tussenvonnis van 13 juli 2022 mocht uitlaten over de manier waarop hij bewijs wilde leveren van zijn stelling dat het bedrag dat hij aan [gedaagde] heeft geleend, na aftrek van bedragen die [gedaagde] heeft terugbetaald, tenminste € 115.000,00 bedraagt. Door zich pas na (een voor [eiser] ongunstige uitkomst van) het onderzoek van de deskundige op de eerdere leningsovereenkomsten te beroepen, is [eiser] te laat.
De conclusie in conventie
2.4.
[eiser] is er niet in geslaagd om bewijs te leveren van zijn stelling dat het bedrag dat hij aan [gedaagde] heeft geleend, na aftrek van bedragen die [gedaagde] heeft terugbetaald, tenminste € 115.000,00 bedraagt. Uit het tussenvonnis van 13 juli 2022 volgt dat dit betekent dat [gedaagde] wordt veroordeeld om € 47.660,00 aan hoofdsom van [eiser] te betalen (zie overweging 4.6. van het tussenvonnis van 13 juli 2022). Verder worden de contractuele rente en de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten afgewezen (zie overwegingen 4.20. tot en met 4.24. van het tussenvonnis van 13 juli 2022).
De voorwaardelijke vordering in reconventie hoeft niet te worden beoordeeld
2.5.
[gedaagde] heeft de vordering in reconventie ingesteld onder de voorwaarde dat de vordering van [eiser] in conventie (de rechtbank begrijpt: geheel) wordt afgewezen. Die voorwaarde treedt niet in vervulling en daarom hoeft de vordering in reconventie niet te worden beoordeeld.
[gedaagde] moet de proceskosten van [eiser] betalen
2.6.
[gedaagde] moet de proceskosten van [eiser] betalen (artikel 237 Rv). [eiser] heeft deze zaak immers aanhangig moeten maken om in conventie een veroordeling tot betaling van het hem ingevolge dit vonnis toekomende bedrag van € 47.660,00 te verkrijgen en daarnaast heeft [eiser] kosten moeten maken om zich in voorwaardelijke reconventie tegen de vordering van [gedaagde] te verweren. De rechtbank stelt de proceskosten in conventie aan de zijde van [eiser] tot vandaag vast op € 238,42 aan dagvaardingskosten (twee exploten aan verschillende adressen × € 119,21 per exploot), € 1.357,00 aan griffierecht en € 3.549,00 aan salaris advocaat (drie punten × € 1.183,00 per punt). Verder moet [gedaagde] in conventie de door [eiser] gemaakte kosten voor het leggen van de conservatoire beslagen betalen. De beslagkosten stelt de rechtbank tot vandaag vast op € 1.185,44 aan explootkosten (€ 253,29 voor het beslagexploot aan [bedrijf], € 506,58 voor de beslagexploten aan [naam 1], € 253,29 voor het beslagexploot aan [naam 2] en € 172,28 voor de betekeningsexploten aan [gedaagde]), € 309,00 aan griffierecht en € 598,00 aan salaris advocaat (één punt). Dit is in totaal € 7.236,86 aan proceskosten, inclusief de beslagkosten. De kosten van de deskundige zijn door [eiser] voorgeschoten en blijven voor zijn rekening, omdat het deskundigenbericht een voor [eiser] negatieve uitkomst heeft. De rechtbank stelt de proceskosten in voorwaardelijke reconventie aan de zijde van [eiser] tot vandaag vast op € 598,00 aan salaris advocaat (één punt). Voor kosten die [eiser] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde] een bedrag betalen van € 271,00. Hier kan nog een bedrag van € 90,00 bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (zie overweging 2.3. van de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.7.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 47.660,00;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] tot vandaag worden vastgesteld op € 7.236,86, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na vandaag tot de dag dat alles is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in voorwaardelijke reconventie
3.5.
verstaat dat de vordering niet hoeft te worden beoordeeld;
3.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] tot vandaag worden vastgesteld op € 598,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na vandaag tot de dag dat alles is betaald;
3.7.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023.
3349 / 3393