8.1De rechtbank stelt vast dat onder de matrix de grondstaffels zijn opgenomen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de grondstaffels gebaseerd zijn op verkoopprijzen in de relevante periode, waarvan een bepaald percentage wordt toegekend aan de grond op basis van een rekenmodel. Voor ieder gebied in de Hoekse waard is een aparte grondstaffel.
Hiermee maakt verweerder afdoende inzichtelijk hoe de grondstaffels en de daarop gebaseerde waarde van de grond in de matrix tot stand is gekomen.
9. Tot slot heeft eiser ter zitting aangevoerd dat de waarde van de bijgebouwen niet inzichtelijk is. Eiser heeft betoogd dat een aanbouw of dakkapel veel meer kost dan het bedrag waarvoor ze in de matrix zijn opgenomen.
Hiermee verliest eiser echter uit het oog dat het in de vergelijking niet gaat om de bouwkosten van bijvoorbeeld een dakkapel, maar om wat voor extra waarde dit oplevert bij een verkoop. Verweerder heeft toegelicht dat de waarde van de bijgebouwen eveneens gebaseerd zijn op verkoopgegevens.
Omdat eiser ook dit punt pas ter zitting naar voren heeft gebracht, kon verweerder hiermee volstaan. Daarbij merkt de rechtbank op dat de waarde van de bijgebouwen niet afzonderlijk ter toetsing staat. Taxeren is geen exacte wetenschap en het gaat er uiteindelijk om of verweerder aannemelijk maakt dat de totale eindwaarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld.
Dat is hier het geval. Uit de door verweerder gebruikte verkoopcijfers volgt dat de waarde, rekening houdend met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de onroerende zaak I, niet te hoog is vastgesteld.
10. Wat betreft de onroerende zaak I slaagt verweerder in zijn bewijslast.
11. De onroerende zaak II is een restaurant, met daarbij een zaal voor verhuur. Het heeft een kelder van 112 m², op de begane grond een ruimte 703 m² en een bovenverdieping van 123 m². De totale oppervlakte is 938 m², exclusief terras. De kwaliteit van het pand heeft verweerder als matig bestempeld.
12. Verweerder onderbouwt de waarde primair door middel van de vergelijkingsmethode. Deze methode is ook bij niet-woningen toepasbaar, zoals ook uit artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Uitvoeringsregeling instructiewaardebepaling Wet WOZ volgt.
Als extra onderbouwing heeft verweerder nog een berekening op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde toegevoegd.
13. Verweerder legt een drietal verkopen aan zijn waardering ten grondslag, [adres 6], [adres 7] en [adres 8]. Alle drie zijn dit horecapanden.
Eiser heeft niets aangevoerd tegen de waarde vaststelling op basis van de vergelijkingsmethode, maar ter zitting volstaan met opmerkingen over een waardering op basis van de huurwaardekapitalisatiemethode, die in dit geval dus niet is toegepast.
14. Uit de drie verkoopcijfers volgt dat de waarde van de onroerende zaak II niet te hoog is vastgesteld, omdat uit alle drie een prijs per m² volgt, die beduidend hoger is dan de prijs per m² van de onroerende zaak II. Daarmee is ook voldoende rekening gehouden met de (mogelijke) gevolgen van de coronacrisis op de waarde van horecapanden. Temeer nu [adres 6] tijdens de coronacrisis is verkocht en daaruit nog een waarde van € 1.773,- per m² volgt, terwijl voor de onroerende zaak II € 471,- per m² is aangehouden.
15. Verweerder slaagt gelet hierop ook voor de onroerende zaak II in zijn bewijslast.
16. Eiser heeft verzocht om immateriële schadevergoeding, omdat de procedure onredelijk lang heeft geduurd.
17. In dit geval is het bezwaarschrift op 22 maart 2021 door verweerder ontvangen, terwijl deze uitspraak wordt gedaan op 15 december 2023. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn met ongeveer negen maanden is overschreden, zodat eiser in beginsel recht heeft op schadevergoeding. Spanning en frustratie vanwege de lange duur van de procedure worden bij eiser verondersteld.
18. De rechtbank stelt echter vast dat uit de door eiser afgegeven volmacht blijkt dat toekenning van het door de gemachtigde van eiser ingediende verzoek tot schadevergoeding er niet toe leidt dat eiser wordt gecompenseerd voor de door hem geleden immateriële schade in de vorm van spanning en frustratie, maar wat als compensatie van spanning en frustratie van eiser is bedoeld, zou in werkelijkheid winst voor de BV van gemachtigde vormen. Het door de gemachtigde ingediende verzoek om schadevergoeding dient dus niet het belang van eiser. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt daarom afgewezen.
19. Het beroep is ongegrond en het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.