In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser01] en het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO). De zaak betreft de onrechtmatige incasso van opslagkosten door het LBIO, die deze kosten op [eiser01] heeft verhaald via beslaglegging op zijn bankrekening. Het LBIO had een bedrag van € 4.808,38 geïncasseerd, maar de kantonrechter oordeelde dat het LBIO deze kosten niet in rekening mocht brengen. De reden hiervoor was dat de brief die het LBIO op 13 maart 2020 aan [eiser01] had gestuurd, niet voldeed aan de wettelijke eisen zoals vastgelegd in artikel 1:408 lid 5 BW. Hierdoor was de incasso onrechtmatig en moest het LBIO het bedrag terugbetalen aan [eiser01].
De procedure begon met een dagvaarding op 15 juni 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 15 november 2023. Tijdens deze behandeling was [eiser01] aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. D. Rezaie. Het LBIO was vertegenwoordigd door [naam01]. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van [eiser01] tot vergoeding van gevolgschade werd afgewezen, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. Wel werd de wettelijke rente over het terug te betalen bedrag toegewezen, evenals de proceskosten die het LBIO moest vergoeden aan [eiser01]. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan wettelijke eisen bij het versturen van incassobrieven en de gevolgen van het niet naleven daarvan. De kantonrechter heeft de proceskosten aan de zijde van [eiser01] vastgesteld op € 614,-, inclusief griffierecht en salaris voor de gemachtigde. Dit vonnis is een belangrijke uitspraak in het kader van het civiele recht en het personen- en familierecht, met name in relatie tot alimentatie en de rol van het LBIO.