Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen
[naam eiser] , eiser, en [naam eiseres] , eiseres, te [plaatsnaam] , samen: eisers,
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,
Inleiding
Op 19 oktober 2020 heeft verweerder van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) bericht ontvangen dat eiser niet is verschenen op een afspraak en niet heeft gereageerd op de brief dat eisers uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) zal worden beëindigd. Het UWV heeft hierop eisers WAO-uitkering beëindigd. Van 20 november 2020 tot en met 27 januari 2021 hebben observaties plaatsgevonden van de woning. Daarbij is vastgesteld dat als er licht brandde in de woning, meestal ook de BMW van [naam 2] in de buurt van de woning was geparkeerd.
Op 12 januari 2021 is een voornemen tot uitschrijving van eisers uit de brp verzonden naar het adres van de woning. Nadat geen reactie werd ontvangen op dit voornemen, heeft verweerder op 22 februari 2021 primair besluit 1 genomen.
op 14 juli 2021 een e-mailbericht van deze nicht met daarbij de gevraagde bankafschriften en rekeningafschriften van Eneco.
In de woning zijn beneden in de hal en in de woonkamer kleding van [naam 2] , een kinderwagen, een kinderspeelkleed en een slapend kind aangetroffen. Op de eerste verdieping, in de badkamer en in de hoofdslaapkamer aan de voorzijde zijn persoonlijke verzorgingsspullen en kleding van [naam 2] en zijn vrouw gezien, zo blijkt uit het verslag van het huisbezoek en de bijbehorende foto’s. In de slaapkamer links achter stond een babybed. In een kast in die kamer hing kleding van eiseres. In de slaapkamer rechts achter is kleding gezien van [naam 2] en van eiser. In een CV-kast op de overloop op die verdieping lagen zakken met kleding van eisers.
De uitschrijving heeft grote gevolgen gehad, omdat het UWV hierin aanleiding heeft gezien eisers WAO-uitkering te beëindigen. Eisers woonden steeds aan de [adres 1] . Volgens eisers was er onvoldoende aanleiding om een adresonderzoek op te starten. De melding via de verhuurder en de informatie van het UWV in november 2020 waren onvoldoende aanleiding voor het eerste onderzoek. Vervolgens heeft verweerder zonder gedegen onderbouwing op 11 mei 2021 een nieuw adresonderzoek gestart, waarbij ten onrechte de bevindingen van het eerdere adresonderzoek werden betrokken. Eisers waren immers op 6 en 12 april 2021 en op 11 mei 2021 thuis. Dit geldt ook voor 26 en 27 juli 2021. Bij het onderzoek in de woning is wel degelijk kleding van eiseres aangetroffen. Daar komt bij dat zij een goede verklaring hebben gegeven waarom zij tussen 28 juli 2021 en 1 september 2021 niet thuis waren. Volgens eisers mag aan de verklaringen van [naam 2] ook geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. [naam 2] heeft immers belang bij zijn verklaringen omdat hij de woning van eisers wil overnemen. [naam 2] heeft waarschijnlijk ook de melding in november 2020 bij de verhuurder gedaan. Ook voor het feit dat eisers op 27 oktober 2021 en 2 november 2021 niet thuis waren, is door hun nicht een verklaring gegeven. Subsidiair menen eisers dat zij pas per datum van het primaire besluit, dus per 8 november 2021, uitgeschreven konden worden.
Beoordeling van het geschil door de rechtbank
1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
De stelling van eisers dat [naam 2] onjuiste verklaringen heeft afgelegd omdat hij graag de huur van de woning van eisers wilde overnemen, is niet onderbouwd. Verweerder heeft ter zitting weersproken dat de melding in november 2020 bij de verhuurder door [naam 2] werd gedaan.
Uit een onderzoek naar de bijstand van de ex-partner van [naam 2] kwam naar voren dat [naam 2] in de woning van eisers woonde, aldus verweerder ter zitting. Daar komt bij dat de verklaringen van [naam 2] consistent zijn en in overeenstemming met de bevindingen in de woning en de verbruiksgegevens van energie. Onder deze omstandigheden is het enkele feit dat eiseres op 26 en eiser op 27 juli 2021 in de woning zijn aangetroffen, onvoldoende om te kunnen oordelen dat zij beiden op het brp-adres bereikbaar waren zoals bedoeld in artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp. Vaststaat immers dat eisers op 28 juli 2021 weer naar Pakistan zijn vertrokken en niet eerder naar Nederland zijn teruggekeerd dan op 26 oktober 2021. Vervolgens hebben zij niet hun intrek in de woning genomen, maar verbleven zij bij de zwager. De door eisers aangedragen redenen hiervoor zijn in het licht van de overige omstandigheden van ondergeschikt belang. Uit die omstandigheden volgt immers dat eisers niet hun feitelijk bestendig verblijf in de woning hadden.
De rechtbank bepaalt daarom, uitgaande van een bedrag van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, de schadevergoeding voor eisers op een bedrag van € 1.000,-, die door verweerder aan eisers moet worden voldaan.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eisers van € 1.000,-.
mr. M. Lammerse, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 21 december 2023.