ECLI:NL:RBROT:2023:12272

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
C/10/655597 / FA RK 23-2533
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijk gezag en omgangsregeling in een complexe situatie met minderjarige onder toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 november 2023 uitspraak gedaan over het ouderlijk gezag en de regeling van het omgangsrecht van een minderjarige, geboren in 2021. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.E.M.J. van Poppel, verzocht om gezamenlijk ouderlijk gezag, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Tetteroo, zich hiertegen verzette. De rechtbank had eerder, op 21 juni 2023, de raad voor de kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de situatie van de minderjarige. De raad adviseerde om het verzoek van de man af te wijzen, omdat er een onaanvaardbaar risico bestond dat het kind klem zou raken tussen de ouders, die niet in staat waren om samen te werken. De rechtbank oordeelde dat de minderjarige onder toezicht was gesteld en dat een stabiel zorgklimaat essentieel was voor zijn ontwikkeling. De rechtbank concludeerde dat gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind was en wees het verzoek van de man af.

Daarnaast verzocht de man om een regeling voor de uitoefening van het omgangsrecht, waarbij hij voorstelde dat de minderjarige wekelijks drie uur bij hem zou verblijven. De vrouw verzocht om afwijzing van dit verzoek, en de raad adviseerde om de behandeling aan te houden voor verdere beoordeling van de mogelijkheden voor omgang. De rechtbank oordeelde dat omgang op dit moment ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke ontwikkeling van de minderjarige, gezien de conflicten tussen de ouders en de ondertoezichtstelling. De rechtbank wees ook dit verzoek af, met de opmerking dat de GI verantwoordelijk was voor het beoordelen van de belemmeringen voor omgang en het werken aan contactherstel. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/655597 / FA RK 23-2533
Beschikking van 14 november 2023 over het ouderlijk gezag en de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de man,
wonende te [woonplaats ],
advocaat mr. H.E.M.J. van Poppel te Rotterdam,
t e g e n
[naam 2], hierna: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. R. Tetteroo te Rotterdam,
ouders van de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats].

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij tussenbeschikking van deze rechtbank van 21 juni 2023 is onder meer aan de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) verzocht onderzoek te doen en advies uit te brengen ten aanzien van het ouderlijk gezag en de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: omgangsregeling). De behandeling van deze verzoeken is daartoe pro forma aangehouden.
1.2.
De raad heeft bij rapport van 5 september 2023 advies aan de rechtbank uitgebracht.
De vrouw heeft bij brief van 21 september 2023 op het rapport gereageerd. De reactie van de man is aan het rapport gehecht.
1.3.
De mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet op 17 oktober 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • William Schrikker Jeugdbescherming en -reclassering (hierna: de GI), vertegenwoordigd door [naam 3];
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 4].

2.De verdere beoordeling

2.1.
Gezag
2.1.1.
De man verzoekt te bepalen dat het gezag over de minderjarige ook aan hem toekomt.
2.1.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt om afwijzing van het verzoek.
2.1.3.
De raad adviseert om het verzoek af te wijzen. Ouders willen geen contact met elkaar en zijn daar ook niet toe in staat.
2.1.4.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Als de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen als (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.1.5.
De rechtbank is van oordeel dat er in geval van gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen. Bij beschikking van deze rechtbank van 31 oktober 2023 is de minderjarige onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. Dat betekent dat de minderjarige erg kwetsbaar is, zodat een stabiel en rustig zorgklimaat van essentieel belang is. Uit het rapport van de raad blijkt dat vanwege angst, conflicten en wantrouwen tussen ouders geen contact mogelijk is. Ouders willen ook geen contact met elkaar. Dat betekent dat ouders in ieder geval op dit moment niet in staat tot gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag. Gezamenlijk gezag zou naar het oordeel van de rechtbank snel tot conflicten leiden, waardoor het zorgklimaat van de minderjarige onder druk zou komen te staan. Ouders kampen bovendien allebei met persoonlijke problematiek waarvoor zij nog hulpverlening dienen te krijgen, waardoor voorlopig nog onduidelijk blijft of verbetering van de verstandhouding van ouders tot de mogelijkheden behoort. Daarvoor moeten ouders eerst met succes hun persoonlijk traject hebben afgerond. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
2.2.
Regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht
2.2.1.
De man verzoekt primair een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen waarbij de minderjarige:
  • wekelijks gedurende drie uur bij de man zal verblijven;
  • in de even jaren op haar verjaardag bij de man verblijft en in de oneven jaren bij de vrouw.
Subsidiair verzoekt de man, als de rechtbank van oordeel is dat het verzoek om gezamenlijk gezag niet kan worden toegewezen, dat de verzochte zorgregeling wordt vastgesteld als een regeling van de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: omgangsregeling) op grond van artikel 1:377a BW.
2.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt om afwijzing van het verzoek.
2.2.3.
De raad adviseert om de behandeling van het verzoek aan te houden, zodat de mogelijkheden voor omgang in het kader van de ondertoezichtstelling door de GI kunnen worden beoordeeld. De man sluit zich daarbij aan.
2.2.4.
Uitgangspunt van artikel 1:377a BW is dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en dat de niet met het gezag belaste ouder het recht heeft op en de verplichting heeft tot omgang met zijn kind. Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW wordt het recht op omgang slechts ontzegd als:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.2.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor aanhouding van de behandeling van het verzoek. De rechtbank is van oordeel dat omgang zoals door de man verzocht op dit moment ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke ontwikkeling van het kind. De minderjarige is bij beschikking van 31 oktober 2023 (C/10/665024 / JE RK 23-2120) onder toezicht gesteld wat betekent dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd. In genoemde beschikking is het volgende opgenomen ten aanzien van de situatie tussen de man en de minderjarige: “
Tot slot is het voor [minderjarige] van groot belang dat beide ouders gebeurtenissen uit het verleden verwerken en werken aan hun weerbaarheid en het reguleren van hun emoties. Dit zal voor beide ouders niet eenvoudig zijn. Zo’n traject roept vaak bij betrokkenen weerstand en de behoefte om het traject te stoppen op. Echter voor een goede ontwikkeling van [minderjarige] is dit wel van belang. Zoals benoemd groeit [minderjarige] nu op met een zeer negatief vaderbeeld zonder mogelijkheden om dit door nieuwe positieve ervaringen bij te stellen. Zonder specifieke hulpverlening is er geen zicht op een verbetering van deze situatie. De kinderrechter vermoedt dat dit een lang en niet eenvoudig traject zal zijn, maar is van oordeel dat onder regie van de jeugdbeschermer hier een begin mee moet worden gemaakt.” De rechtbank acht ouders niet zelfstandig in staat om op dit moment op een voor de minderjarige verantwoorde wijze vorm te geven aan omgang en verwijst daartoe ook naar hetgeen is vermeld in overweging 2.1.5. van deze beschikking. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat één van de taken van de GI in het kader van de ondertoezichtstelling is om de belemmeringen voor hervatting van de omgang te beoordelen, met partijen te werken aan het wegnemen van de belemmeringen en zo mogelijk een begin te maken met contactherstel tussen de man en de minderjarige.
2.3.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst de verzoeken af;
3.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.W. Panhuizen op 14 november 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.