ECLI:NL:RBROT:2023:12274

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
C/10/665024 / JE RK 23-2120
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige met problematiek bij ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2021, die te maken heeft met de problematiek van haar ouders. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat de situatie van het kind als kwetsbaar wordt beschouwd. De moeder, die momenteel zwanger is van haar tweede kind, heeft in het verleden hulpverlening ontvangen, maar de kinderrechter oordeelt dat de hulpverlening niet voldoende stabiel is om de ontwikkeling van het kind te waarborgen. De vader steunt het verzoek van de Raad, terwijl de moeder zich verzet tegen de ondertoezichtstelling, omdat zij meent dat zij voldoende meewerkt aan de hulpverlening.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder en de minderjarige beiden met specifieke problematiek kampen, en dat de moeder in het verleden hulpverlening heeft gemeden. Ondanks dat de moeder recent positieve stappen heeft gezet, is de kinderrechter van mening dat de situatie nog te kwetsbaar is. De moeder woont momenteel bij haar schoonouders, maar de stabiliteit van deze woonsituatie is onduidelijk. De kinderrechter heeft ook zorgen over de beschikbaarheid van de moeder in de toekomst, vooral met de komst van het tweede kind.

De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, met ingang van 31 oktober 2023 tot 31 oktober 2024. Deze beslissing is genomen om ervoor te zorgen dat de minderjarige de noodzakelijke hulpverlening blijft ontvangen, zodat haar ontwikkeling niet verder in gevaar komt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Familie
Zittingsplaats: Rotterdam
Zaakgegevens : C/10/665024 / JE RK 23-2120
datum uitspraak: 31 oktober 2023

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad,

gevestigd te
Eindhoven
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats], hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1], hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. R. Tetteroo te Rotterdam,
[naam 2], hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. H.E.M.J. van Poppel te Rotterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 6 september 2023, ingekomen bij de griffie op 06 september 2023.
Op 17 oktober 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de Raad, vertegenwoordigd door [naam 3],
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de advocaat van de vader,
- William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de GI), vertegenwoordigd door [naam 4].
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de vader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige] woont bij de moeder.

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verzocht voor de duur van twaalf maanden.
[minderjarige] is een heel klein en kwetsbaar kind dat al veel heeft meegemaakt als gevolg van de turbulente relatie van haar ouders. Er is hulpverlening geweest en die heeft tot wat verbetering geleid maar nog niet in voldoende mate. Moeder is nu zwanger van haar tweede kind en zowel vader als moeder kampen met persoonlijke problematiek. Moeder is in het recente verleden hulpmijdend geweest. Hoewel zij thans goed bezig is met hulpverlening is de situatie nog niet stabiel genoeg. Vanwege de kwetsbaarheid van [minderjarige] mag de hulpverlening niet gestopt worden, zodat ondertoezichtstelling noodzakelijk is.

Het standpunt van belanghebbenden

De moeder verzoekt om afwijzing van het verzoek, aangezien zij al geruime tijd haar medewerking verleent aan de hulpverlening en voornemens is om dit te blijven doen. De noodzaak voor een gedwongen kader bestaat daarom niet.
De vader ondersteunt het verzoek. Hij is van mening dat er al veel aan hulpverlening is geprobeerd maar dat er nog niet genoeg is geluk om alle zorgen weg te nemen. Daarom is het goed als er toezicht komt via een gedwongen kader.

De beoordeling

De kinderrechter overweegt dat [minderjarige] een heel jong en kwetsbaar kindje is. Vast staat, zo blijkt uit het rapport van de raad, dat basale zorg en veiligheid voor [minderjarige] in het begin van haar leven ontbraken, ondanks intensieve ondersteuning van Kotmadam en Centrum voor Jeugd en Gezin. Zij heeft veel last gehad van de turbulente relatie van haar ouders waarin sprake was van huiselijk geweld en staat als gevolg daarvan op de wachtlijst voor traumaverwerking. Tevens bezoekt zij een kinderopvang met een medische indicatie. Sinds het uiteengaan van haar ouders in december 2022 heeft [minderjarige] geen contact meer met haar vader. Uit het raadsrapport blijkt dat moeder niet in staat is met vader te communiceren of positief over hem te spreken. Hieruit kan worden afgeleid dat [minderjarige] opgroeit met een negatief vaderbeeld, wat in zijn algemeenheid een punt van zorg is.
Met de raad is de rechtbank van oordeel dat [minderjarige] in een ontwikkelingsleeftijd zit waarin zij een beschikbare ouder nodig heeft die haar informatie kan geven en grenzen kan stellen over wat wel mag en hoort en haar emotionele ondersteuning biedt door middel van aandacht, liefde en troost. In situaties van rust is moeder in staat deze emotionele ondersteuning te bieden. Uit het NIKA-onderzoek blijkt echter ook dat moeder snel overprikkeld kan zijn en het moeilijk vindt om overzicht en rust te houden, vooral als zij stress ervaart. Verder zijn er ook zorgen om de beschikbaarheid van moeder in de toekomst. Moeder is de afgelopen maanden tot rust gekomen, ze verblijft bij de ouders van haar nieuwe partner en die helpen bij het regelen van praktische zaken en de opvang van [minderjarige]. Ondanks deze hulp vindt moeder de afspraken, waar zij naar toe moet, zwaar. Daarbij komt dat moeder op het punt staat te bevallen van haar 2e kind en dus in de nabije toekomst aan 2 jonge kinderen aandacht en zorg dient te verlenen. Dit is een stressverhogende factor. De rechtbank heeft zorgen of dit moeder allemaal gaat lukken. Ook acht de kinderrechter de woonsituatie van moeder en [minderjarige] een risicofactor. Moeder woont sinds mei 2023 met [minderjarige] in bij haar schoonouders. Zij ontleent aan hen veel steun en dat is positief. Deze situatie is echter nog relatief nieuw en onduidelijk is of deze situatie houdbaar is op de langere termijn. Het standpunt daarover van schoonouders is niet bekend, terwijl ook niet bekend is hoe stabiel de relatie van moeder met haar nieuwe partner is. Daarbij komt dat na de bevalling de druk op de woonsituatie en alle betrokkenen zal worden verhoogd, hetgeen ook stressverhogende factor is. Uit deze omstandigheden blijkt dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig bedreigd wordt.
De kinderrechter is van oordeel dat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] van essentieel belang is, dat zij de hulpverlening die zij nodig heeft zal blijven ontvangen zolang dat noodzakelijk is. Daarvoor is nodig dat moeder blijft meewerken aan de noodzakelijke hulpverlening.
Vast staat dat moeder hulp nodig heeft bij het verzorgen en opvoeden van [minderjarige], omdat zowel moeder als [minderjarige] met specifieke problematiek kampen. Moeder is zich hier bewust van. Ook vader kampt met specifieke geestelijke en lichamelijke problematiek waar specialistische hulp voor nodig is. Omdat moeder op dit moment de primaire verzorger van [minderjarige] is, moet worden beoordeeld of moeder de hulpverlening die noodzakelijk is voor het wegnemen van de bedreiging van [minderjarige] zal accepteren. Uit het rapport en de toelichting van de raad blijkt dat moeder (en vader) in het recente verleden een patroon hebben laten zien waarin zij in wisselende mate hulpverlening accepteerde(n). Zo heeft moeder de hulpverlening bij Kotmadam voortijdig gestopt.
Hoewel moeder naar omstandigheden nu duidelijk positieve stappen heeft gezet als het gaat om de hulpverlening voor [minderjarige], oordeelt de kinderrechter dat dit niet voldoende is. .
Moeder heeft een NIKA-hulpverleningstraject positief afgerond. NIKA heeft moeder echter geadviseerd om na het traject video-training te volgen om de resultaten van het geleerde optimaal te integreren en bestendigen. Gesteld noch gebleken is dat moeder dit advies heeft opgevolgd of gaat opvolgen. Wel krijgt moeder nog begeleiding vanuit het wijkteam. Dit is echter niet zo specialistisch als NIKA adviseert. De rechtbank vraagt zich af of begeleiding vanuit het wijkteam wel volstaat gezien de bijzondere problematiek van [minderjarige] en moeder zelf. Daar komt bij de stressverhogende factoren samenhangend met de komst van het tweede kind. In het NIKA-traject is geconstateerd dat moeder, indien zij stress ervaart, het geleerde niet meer kan toepassen en terugvalt in haar oude patronen. Één van die patronen is het mijden van hulpverlening.
Tot slot is het voor [minderjarige] van groot belang dat beide ouders gebeurtenissen uit het verleden verwerken en werken aan hun weerbaarheid en het reguleren van hun emoties. Dit zal voor beide ouders niet eenvoudig zijn. Zo’n traject roept vaak bij betrokkenen weerstand en de behoefte om het traject te stoppen op. Echter voor een goede ontwikkeling van [minderjarige] is dit wel van belang. Zoals benoemd groeit [minderjarige] nu op met een zeer negatief vaderbeeld zonder mogelijkheden om dit door nieuwe positieve ervaringen bij te stellen. Zonder specifieke hulpverlening is er geen zicht op een verbetering van deze situatie. De kinderrechter vermoedt dat dit een lang en niet eenvoudig traject zal zijn, maar is van oordeel dat onder regie van de jeugdbeschermer hier een begin mee moet worden gemaakt.
Al deze omstandigheden maken dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van
twaalfmaanden. Gelet op de aard en de omstandigheden van de problematiek wordt beslist voor de maximale duur.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, Amsterdam met ingang van 31 oktober 2023 tot 31 oktober 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Panhuizen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.