In deze zaak heeft de kinderrechter op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2021, die te maken heeft met de problematiek van haar ouders. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat de situatie van het kind als kwetsbaar wordt beschouwd. De moeder, die momenteel zwanger is van haar tweede kind, heeft in het verleden hulpverlening ontvangen, maar de kinderrechter oordeelt dat de hulpverlening niet voldoende stabiel is om de ontwikkeling van het kind te waarborgen. De vader steunt het verzoek van de Raad, terwijl de moeder zich verzet tegen de ondertoezichtstelling, omdat zij meent dat zij voldoende meewerkt aan de hulpverlening.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder en de minderjarige beiden met specifieke problematiek kampen, en dat de moeder in het verleden hulpverlening heeft gemeden. Ondanks dat de moeder recent positieve stappen heeft gezet, is de kinderrechter van mening dat de situatie nog te kwetsbaar is. De moeder woont momenteel bij haar schoonouders, maar de stabiliteit van deze woonsituatie is onduidelijk. De kinderrechter heeft ook zorgen over de beschikbaarheid van de moeder in de toekomst, vooral met de komst van het tweede kind.
De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, met ingang van 31 oktober 2023 tot 31 oktober 2024. Deze beslissing is genomen om ervoor te zorgen dat de minderjarige de noodzakelijke hulpverlening blijft ontvangen, zodat haar ontwikkeling niet verder in gevaar komt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.